ECLI:NL:GHARL:2024:7799

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
21-002609-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanvulling van gronden in een zaak van verkrachting en ontucht met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is schuldig bevonden aan twee verkrachtingen en het verleidend tot ontuchtige handelingen van een minderjarige. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar past de straf en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding aan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van voorarrest, en er is een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. Daarnaast is er een locatieverbod ingesteld voor de steden waar de slachtoffers wonen. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 7.500,- voor immateriële schade. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank over de bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten onderschreven, maar heeft de strafmaat en de maatregelen aangepast. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige zedendelicten, waarbij de slachtoffers kwetsbare jonge vrouwen waren. Het hof heeft rekening gehouden met de impact van de feiten op de slachtoffers en de noodzaak van een passende straf en maatregelen ter bescherming van de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002609-23
Uitspraak d.d.: 26 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 15 mei 2023 met parketnummer 16-331129-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. R. Schreudering, naar voren is gebracht en van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht door mr. F. ten Berge.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft in het vonnis van 15 mei 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de feiten onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaard en deze feiten gekwalificeerd als telkens verkrachting, meermalen gepleegd (feiten 1 en 2) en door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen van hem te dulden (feit 3 subsidiair).
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, inhoudende – kort gezegd – dat verdachte zich voor de duur van vijf jaren niet ophoudt in [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] en dat hij zich onthoudt van contact met [benadeelde] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] voor geleden immateriële schade toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten slotte is door de rechtbank gelast de inbeslaggenomen kleding aan [benadeelde] te retourneren.
Het hof is onder aanvulling van gronden van oordeel dat de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring, de kwalificatie en het beslag op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist. Het hof zal het vonnis ten aanzien van die onderdelen daarom – met aanvulling van gronden – bevestigen.
Ten aanzien van de strafoplegging en de op te leggen maatregelen, alsmede ten aanzien van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en zal het hof opnieuw rechtdoen.

Aanvullende overweging t.a.v. het onder 1 en 3 tenlastegelegde

Het hof overweegt ter aanvulling het volgende.
Door de verdediging is in eerste aanleg en in de fase voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep (voorwaardelijk) verzocht een deskundige te benoemen met de opdracht onderzoek te doen naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters [benadeelde] en [slachtoffer 2] . Het verzoek is in de fase van het hoger beroep toegewezen. Door prof. mr. dr. [naam 1] is op 2 februari 2024 een rechtspsychologisch rapport opgeleverd naar aanleiding van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de genoemde verklaringen. Het hof heeft kennis genomen van dit rechtspsychologisch rapport, maar vindt hierin geen aanleiding om anders te oordelen dan door de rechtbank is gedaan.

Aanvullende overweging t.a.v. het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde

Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard:
Ik heb anale seks met [slachtoffer 1] gehad. Ik ging kort met mijn penis in haar anus. Dat duurde één à anderhalve minuut.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook in hoger beroep moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt toegepast, door oplegging van een contact- en gebiedsverbod op dezelfde wijze als de rechtbank heeft gedaan. Verder heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van het bepaalde in artikel 38z Sr moet worden opgelegd (hierna ook: de GVM-maatregel).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte in het geval van een bewezenverklaring van alle feiten een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte al twee jaar en tien maanden in voorarrest zit en kan worden beschouwd als een modelgevangene.
De raadsman heeft er ook op gewezen dat er bij het uitspreken van het arrest negentien maanden verstreken zullen zijn sinds het instellen van het hoger beroep. De redelijke termijn is daarmee met drie maanden overschreden. Deze overschrijding is niet het gevolg van de uitvoering van door de verdediging ingediende onderzoekswensen, nu er vanuit de verdediging slechts, en al in een vroeg stadium, is verzocht een deskundigenrapportage te laten opstellen.
Ten aanzien van de GVM-maatregel heeft de raadsman opgemerkt zich te refereren aan het oordeel van het hof. De raadsman heeft er overigens op gewezen dat er geen enkele aanwijzing is dat verdachte een van de aangeefsters na de tenlastegelegde pleegdata heeft lastig gevallen.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze maatregel van een zodanig ingrijpend karakter is, dat aan de hand van een risico-inventarisatie beoordeeld dient te worden of deze noodzakelijk is. Gelet op het feit dat het dossier slechts een recent Deeladvies ten aanzien van kort verlof bevat (d.d. 13 augustus 2024) met daarin een opmerking over een recent D&R-advies waarin gesproken wordt over een hoog risico op recidive, letselschade en onttrekking, wordt aan het criterium van de beoordeling aan de hand van een risico-inventarisatie niet voldaan. Uit het Deeladvies blijkt immers niet hoé tot de inschatting van hoog risico gekomen is. Daarnaast heeft de raadsman erop gewezen dat voor het opleggen van de GVM-maatregel vereist is dat er sterke aanwijzingen moeten bestaan dat een gedragsverandering niet op een andere manier bewerkstelligd kan worden. Dit laatste is volgens de raadsman hier niet aan de orde, omdat de periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling lang genoeg zal zijn om het gedrag van verdachte door middel van voorwaarden in positieve zin te beïnvloeden. Daarbij komt nog dat verdachte in de periode na de tenlastegelegde feiten geen problematisch gedrag (meer) vertoond heeft.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen verkrachten van en het plegen van ontuchtige handelingen met in totaal drie vrouwen. De slachtoffers waren in alle drie de gevallen jonge kwetsbare vrouwen, die naar het huis van verdachte waren gekomen met het idee te gaan oefenen voor een rol in een film. Verdachte heeft [benadeelde] en [slachtoffer 1] op verschillende manieren gedwongen om allerlei seksuele handelingen te ondergaan en daarna gedreigd om filmpjes daarvan openbaar te maken. In het geval van [slachtoffer 2] , die zelfs nog minderjarig was, heeft verdachte gebruik gemaakt van zijn overwicht om de borsten van het slachtoffer tegen haar wil te betasten. De slachtoffers zullen hetgeen hen is overkomen mogelijk de rest van hun leven met zich moeten dragen: het is een feit van algemene bekendheid dat feiten als deze vaak langdurige en ernstige schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid en het welzijn van de desbetreffende personen. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die door [benadeelde] ter terechtzitting bij het hof is voorgelezen en uit de toelichting van haar advocate ter terechtzitting. Hieruit blijkt dat het leven voor [benadeelde] nu stilstaat en voor haar pas weer door kan gaan na afronding van de rechtszaak tegen verdachte. Zij ervaart ook nu nog de gevolgen van de verkrachting en is in therapie omdat zij nog steeds mentaal niet hersteld is. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Het hof rekent het verdachte aan dat hij zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens en dat hij daarbij geen enkele rekening heeft gehouden met de gevoelens van de slachtoffers.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 oktober 2024 blijkt niet dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte ook kennis genomen van de pro Justitia rapportage door het Pieter Baan Centrum van 24 februari 2023 en het Reclasseringsadvies Rechtszitting van 11 april 2024. Uit de pro Justitia rapportage blijkt dat verdachte niet aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum heeft meegewerkt. Hierdoor was het niet mogelijk aspecten als de frustratietolerantie, impulscontrole en mogelijke emotionele en cognitieve disfuncties te onderzoeken. Door de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek kon ook niet onderzocht worden of er sprake is van een seksuele preoccupatie of seksuele afwijkingen. Een eventuele disinhibitie (het wegvallen van een afremmend vermogen) als oorzaak in zijn gedrag en handelen kon eveneens niet worden onderzocht. Het Pieter Baan Centrum onthoudt zich van advies over doorwerking, risico op herhaling of noodzaak tot behandeling. Blijkens het reclasseringsadvies neemt de reclassering op het gebied van psychosociaal functioneren en houding meerdere risicofactoren waar, waarvoor een behandeling gericht op psychosociaal functioneren is geïndiceerd. Door de weigering om mee te werken aan het onderzoek tijdens de observatie in het Pieter Baan Centrum en het feit dat verdachte niets wil prijsgeven over zijn seksuele belevingswereld, kan de reclassering de risico’s aangaande recidive voor wat betreft zeden maar beperkt inschatten.
Al het voorgaande samengenomen is het hof van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest, passend is. Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan zo ernstig zijn dat niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast zullen aan verdachte een contact- en gebiedsverbod en de GVM-maatregel worden opgelegd, zoals hieronder beschreven en nader toegelicht.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de bewezenverklaarde feite in voorlopige hechtenis verkeert te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman/raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hoger beroep is ingesteld op 26 mei 2023 en dit arrest wordt gewezen op 26 november 2024. Hierdoor is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met twee maanden.
De verdediging heeft in de appèlmemorie van 7 juni 2023 verzocht om de benoeming van de heer [naam 2] , rechtspsycholoog, als deskundige. De poortraadsheer heeft het verzoek tot benoeming van deze deskundige op 3 augustus 2023 toegewezen en de stukken in handen gestelde van de raadsheer-commissaris om de deskundige te benoemen en opdracht te geven. In augustus 2023 is de deskundige benoemd. Ter zitting van het hof van 1 november 2023 heeft de raadsman opgemerkt dat hij had vernomen dat [naam 2] tot het einde van het jaar niet in de gelegenheid zou zijn om te werken.
Op enig later moment is [naam 3] als deskundige benoemd in de plaats van [naam 2] . [naam 3] heeft vervolgens zijn rapport opgeleverd op 2 februari 2024. Vanaf dat moment was de zaak planbaar voor een inhoudelijke behandeling.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel, dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de zaak niet binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn werd afgedaan, terwijl de bevoegde autoriteiten voldoende voortvarend hebben gehandeld. Het hof stelt verder vast dat de overschrijding in absolute zin beperkt is gebleven. Het hof zal gezien het vorenstaande volstaan met de constatering dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer twee maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Oplegging van vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
Over de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van het bepaalde in artikel 38v Sr heeft de rechtbank het volgende overwogen:
De rechtbank zal voor de beveiliging van de maatschappij en voor het voorkomen van
(nieuwe) strafbare feiten bevelen dat verdachte:
  • zich onthoudt van contact met [benadeelde] ;
  • zich niet ophoudt in [plaats 1] ;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] ;
  • zich niet ophoudt in [plaats 2] ;
  • zich onthoudt van contact met [slachtoffer 2] ;
  • zich niet ophoudt in [plaats 3] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaren. Voor het geval een van deze verboden wordt overtreden zal de rechtbank bepalen dat per overtreding zeven dagen vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Het hof onderschrijft deze overweging van de rechtbank en neemt deze over.
Oplegging van gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr)
Naast de gevangenisstraf legt het hof ambtshalve de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op.
In dit verband heeft het hof acht geslagen op de hiervoor reeds genoemde Reclasseringsadvies Rechtszitting en op het Deeladvies Elektronische Monitoring. Uit het Reclasseringsadvies Rechtszitting volgt dat het risico op seksueel en gewelddadig gedrag met lichamelijk letsel wordt ingeschat als matig-hoog. Vanwege het ontbreken van noodzakelijke informatie door voornoemde weigering van verdachte mee te werken aan onderzoek acht men deze risicotaxatie echter onvoldoende betrouwbaar. In geval van schuldigverklaring ziet de reclassering met name desinteresse in het welzijn van anderen, de ontoereikende probleemoplossingsvaardigheden en het feit dat hij tot op heden niet heeft willen meewerken aan psychiatrisch onderzoek als risicofactoren voor mogelijk toekomstig recidivegevaar. Daarnaast is sprake van instabiliteit op verschillende leefgebieden. In het Deeladvies Elektronische Monitoring wordt verwezen naar een recent D&R-advies. Hierin wordt gesproken over een hoog risico op recidive, letselschade en onttrekking.
Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten ontkend en niet willen meewerken aan observatie en onderzoek in het Pieter Baan centrum. Hierdoor is voor het hof onbekend gebleven wat verdachte heeft bewogen de feiten te plegen. Ook heeft het Pieter Baan Centrum geen antwoord kunnen geven op de vraag naar de verwachtingen omtrent het risico op recidive en een eventuele stoornis.
Het hof wil voorkomen dat verdachte onbehandeld en onbegeleid op straat komt te staan, indien behandeling en/of begeleiding tegen het einde van zijn detentie wel noodzakelijk wordt gevonden ter voorkoming van recidive.
Door oplegging van de GVM-maatregel wordt de mogelijkheid gecreëerd verdachte ook na afloop van detentie onder toezicht te stellen indien dat in verband met dan bestaande risico's noodzakelijk is. Ook kan een eventueel in detentie of tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling aan te vangen behandeling worden voortgezet in het kader van deze opgelegde maatregel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,- voor geleden immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor het gehele gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. De raadsman heeft subsidiair bepleit de vordering te matigen tot een bedrag van maximaal € 5.000,-, omdat in de zaken waar namens de benadeelde partij naar wordt verwezen de beschreven handelingen en de gevolgen (nog) erger zijn dan hetgeen door de benadeelde partij wordt gesteld en kan worden aangenomen in het geval van een bewezenverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek.
Benadeelde is door verdachte verkracht op de avond dat zij bij hem langs ging om te praten over het spelen in een film. Dit was een voor benadeelde zeer traumatische ervaring, die haar leven in de afgelopen (ruim) vijf jaar in negatieve zin sterk heeft bepaald. Zij is bang geweest voor een zwangerschap en een besmetting met een seksueel overdraagbare aandoening. Zij heeft pijnlijke onderzoeken moeten ondergaan en medicatie moeten innemen tegen een mogelijke Hiv-besmetting en heeft te kampen gehad met slapeloosheid en nachtmerries, en met de angst dat verdachte haar zou komen opzoeken. Betrokkene krijgt nu nog steeds psychische ondersteuning voor haar trauma en wordt hiervoor behandeld door middel van cognitieve gedragstherapie.
Gelet op het voorgaande zal het hof het gevorderde bedrag in zijn geheel toewijzen. Het hof acht dit redelijk en billijk gelet op in vergelijkbare zaken toegekende bedragen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 57, 242 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr).
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (artikel 38v Sr) inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren
  • zich niet zal ophouden in [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] ;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [benadeelde] , geb. [geboortedatum 1] 1995;
- [slachtoffer 1] , geb. [geboortedatum 2] 1998;
- [slachtoffer 2] , geb. [geboortedatum 3] 2003.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2019.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.D.J. Visschers, voorzitter,
mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en mr. L.H.J. Vijlbrief, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.P. Keuker, griffier,
en op 26 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.