ECLI:NL:GHARL:2024:7791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.347.414/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellante]. De rechtbank Overijssel had eerder op 21 oktober 2024 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat [appellante] haar schuldeisers zou hebben benadeeld door bedragen die voor de boedel bestemd waren niet af te dragen en nieuwe schulden te laten ontstaan. Het hof heeft de procedure bij de rechtbank en de argumenten van de bewindvoerder en [appellante] in hoger beroep zorgvuldig overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] een alleenstaande moeder is met een stabiel inkomen als ICT-medewerker, maar dat zij in het verleden haar inlichtingenplicht niet altijd naar behoren heeft nageleefd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] verklaard dat zij inmiddels hulp heeft gezocht en haar financiële situatie heeft verbeterd door over te stappen naar budgetzorg. Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel er tekortkomingen zijn geweest, er voldoende redenen zijn om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met vijf maanden te verlengen. Dit biedt [appellante] de kans om haar verplichtingen na te komen en haar financiële situatie verder te stabiliseren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de wettelijke schuldsaneringsregeling voortgezet met een verlengde looptijd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.347.414
insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo C 08/23/155 R
arrest van 17 december 2024
inzake
[appellante],
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellante]
advocaat: mr. S. Volk

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van 27 november 2023 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank) [appellante] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij is mevrouw [naam1] benoemd tot bewindvoerder. Op 29 februari 2024 is mevrouw [naam2] in haar plaats benoemd als bewindvoerder.
1.2.
Bij vonnis van 21 oktober 2024 heeft de rechtbank, op verzoek van de bewindvoerder van 10 september 2024, de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd en bepaald dat [appellante] in staat van faillissement zal komen te verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof verwijst naar dit vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
[appellante] is in hoger beroep gekomen met haar beroepschrift dat op 28 oktober 2024 door het hof is ontvangen. [appellante] verzoekt het hof het vonnis te vernietigen en te bepalen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing blijft, al dan niet met verlenging van de looptijd ervan.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met bijlagen kennisgenomen van:
- de brief van de bewindvoerder van 29 november 2024 met bijlagen;
- de brief van mr. Volk van 4 december 2024 met bijlagen;
- de brief van mr. Volk van 8 december 2024 met bijlagen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 december 2024. Verschenen zijn [appellante] , bijgestaan door mr. Volk, en de bewindvoerder.

3.De beslissing in hoger beroep

3.1.
[appellante] is een alleenstaande vrouw met twee minderjarige kinderen die bij de vader van haar jongste kind wonen. [appellante] werkt op detacheringsbasis 40 uur per week als ICT-medewerker bij een transportbedrijf.
3.2.
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds beëindigd, omdat [appellante] haar schuldeisers heeft benadeeld door bedragen die voor de boedel bestemd zijn niet af te dragen, maar zelf te gebruiken en de boedelachterstand niet in te lopen. Ook is de rechtbank van oordeel dat [appellante] bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan en onbetaald heeft gelaten. Daarnaast heeft [appellante] naar het oordeel van de rechtbank haar inlichtingenplicht geschonden. Een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling is volgens de rechtbank niet aan de orde. Daarbij verwijst de rechtbank onder meer naar de verwijtbaarheid van het gedrag van [appellante] . Bovendien heeft [appellante] nauwelijks iets ondernomen om de tijdens de schuldsaneringsregeling ontstane problematiek aan te pakken, zodat het naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is dat de achterstand en de nieuwe schulden tijdens een verlengde looptijd wel zouden worden ingelopen en afgelost.
3.3.
[appellante] kan zich niet verenigen met het vonnis van de rechtbank.
[appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] niet bereid is een goed voorstel te doen om de nieuwe schulden en de achterstand aan de boedel binnen een redelijke termijn in te lopen en dat zij hiertoe ook geen mogelijkheden zou hebben. [appellante] weerspreekt daarbij dat er sprake is van een boedelachterstand.
Daarnaast is zij van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellante] niet in staat is om adequaat aan de inlichtingenplicht te voldoen.
Benadeling schuldeisers
3.4.
Toepassing van de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder e Faillissementswet (Fw) als de schuldenaar probeert zijn schuldeisers te benadelen.
3.5.
De bewindvoerder heeft het verzoek de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen onder meer gebaseerd op het feit dat er een achterstand is ontstaan in de afdracht aan de boedel van € 2.314,10. Volgens de bewindvoerder bestaat het bedrag aan boedelachterstand uit het saldo van € 662,91 dat bij aanvang van de schuldsaneringsregeling op de bankrekening van [appellante] aanwezig was en een bedrag van € 900,- dat [appellante] aan energietoeslag over 2023 heeft ontvangen maar niet heeft aangewend voor betaling van haar energielasten. Op deze oorspronkelijke achterstand van de boedel heeft [appellante] een bedrag van € 870,30 afgelost, zodat een bedrag van € 692,61 resteert. Daarnaast heeft [appellante] een bedrag van € 1.621,49 aan betaalde warmtekosten terug ontvangen. Dit bedrag dient eveneens te worden afgedragen aan de boedel wat [appellante] nog niet heeft gedaan, zodat de bewindvoerder een totale boedelachterstand heeft genoteerd van € 2.314,10.
Energietoeslag
3.6.
[appellante] voert met een beroep op het Recofa besluit uit mei 2022 aan dat energietoeslagen buiten de boedel vallen en dat het bedrag van € 900,- dan ook niet bij de boedelachterstand dient te worden betrokken. De bewindvoerder is van mening dat het bedrag van € 900,- dat [appellante] heeft ontvangen aan energietoeslag over 2023 door haar ten onrechte niet is aangewend ten gunste van haar schuldeisers en om die reden aan de boedel moet worden voldaan.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hebben zowel [appellante] als de bewindvoerder bevestigd dat [appellante] het bedrag van € 900,- aan energietoeslag heeft ontvangen voordat de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing is verklaard. Uit het aanvangsverslag volgt dat er voorafgaand aan de toelating tot de wettelijke schuldsanering geen minnelijk schuldsaneringstraject met de schuldeisers van [appellante] is doorlopen, zodat zij de energietoeslag ook niet heeft ontvangen tijdens de looptijd van een onderhandse schuldsaneringsregeling.
Gelet op de toelichting van [appellante] en de bewindvoerder over de ontvangst van deze energietoeslag, gaat het hof ervan uit dat dit bedrag dat zij op haar bankrekening heeft
ontvangen, is vermengd met andere bij- en afboekingen op haar bankrekening. Het saldo op de bankrekening bij aanvang van de wettelijke schuldsaneringsregeling was € 735,39, waarvan een bedrag van € 662,91 afgedragen moest worden aan de boedel. Door de bewindvoerder is vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat en op welke gronden het bedrag van € 900,- ook nog in de boedelachterstand dient te worden meegenomen. Het hof gaat er op grond van het vorenstaande van uit dat het bedrag van € 900,- geen onderdeel uitmaakt van de boedelachterstand van [appellante] .
Vrij te laten bedrag en boedelachterstand
3.7.
[appellante] is van mening dat zij diverse maanden te weinig geld heeft ontvangen van de bewindvoerder, omdat het vrij te laten bedrag onjuist was berekend door de bewindvoerder. [appellante] licht toe dat haar salaris wordt ontvangen op de boedelrekening waarna de bewindvoerder het vrij te laten bedrag aan [appellante] betaalt. In plaats van het vrij te laten bedrag te betalen dat door de rechter-commissaris is goedgekeurd, heeft de bewindvoerder het vrij te laten bedrag zelf maandelijks vastgesteld. Deze werkwijze heeft er volgens [appellante] in geresulteerd dat zij tot november 2024 recht had op een bedrag van in totaal € 19.304,92 maar slechts een bedrag van € 17.313,77 heeft ontvangen. Hierdoor is volgens haar geen sprake van een boedelachterstand, maar is de boedel een bedrag van € 1.991,15 aan haar verschuldigd.
3.8.
De bewindvoerder geeft aan dat zij het vrij te laten bedrag inderdaad maandelijks opnieuw heeft vastgesteld in verband met de maandelijkse wijzigingen in reiskosten en zorgkosten voor de kinderen van [appellante] . De bewindvoerder licht toe dat deze werkwijze is afgestemd met de rechter-commissaris. Volgens de bewindvoerder heeft de rechter-commissaris niet alleen de drie door [appellante] overgelegde VTLB-berekeningen goedgekeurd, maar ook het maandelijks aanpassen daarvan door de bewindvoerder vanwege reiskosten en zorgkosten. Zij beschikt echter niet over een beschikking van de rechter-commissaris waaruit dit blijkt en heeft de andere maandelijkse berekeningen ook niet aan de rechter-commissaris voorgelegd.
3.9.
Omdat onduidelijkheid bestaat over het te hanteren vrij te laten bedrag, beschikt het hof over onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen beoordelen of sprake is van een boedelachterstand en zo ja, wat de hoogte daarvan is.
3.10.
Daar komt bij dat de bewindvoerder heeft opgemerkt dat het vrij te laten bedrag over 2024 opnieuw dient te worden vastgesteld, omdat de huur- en zorgtoeslagen door het hogere salaris van [appellante] zijn gewijzigd en de belastingdienst een deel van de reeds ontvangen toeslagen heeft teruggevorderd. Dit nieuw vast te stellen vrij te laten bedrag moet ook nog worden goedgekeurd door de rechter-commissaris.
3.11.
Ook speelt er nog een discussie over bedragen die door de werkgever van [appellante] in mindering zijn gebracht op haar salaris voor onder meer een tijdens woon-werkverkeer ontstane aanrijding en die in mindering zijn gebracht op het vrij te laten bedrag. Daarover heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof laten weten dat zij er niet mee bekend was dat de aanrijding tijdens woon-werkverkeer heeft plaatsgevonden en dat deze kosten mogelijk ten onrechte ten laste van [appellante] zijn gebracht.
3.12.
Door al deze omstandigheden en het hiervoor weergegeven oordeel over de energietoeslag, komt het hof tot het oordeel dat de bewindvoerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een boedelachterstand. Dat neemt niet weg dat [appellante] het bedrag van de door haar terug ontvangen warmtekosten (zie hiervoor in 3.5) voor zichzelf en haar kinderen heeft gebruikt, terwijl de bewindvoerder haar uitdrukkelijk de instructie had gegeven dit bedrag apart te houden om het aan de boedel af te dragen. Dat brengt mee dat - ondanks dat niet duidelijk is of hierdoor een boedelachterstand is ontstaan en de schuldeisers daadwerkelijk zijn benadeeld - [appellante] de mogelijkheid heeft aanvaard dat haar schuldeisers konden worden benadeeld.
Nieuwe schulden
3.13.
Toepassing van de schuldsaneringsregeling kan ook worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder d Fw indien de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is bovenmatige schulden moet de hoogte van de ontstane schuld worden afgemeten aan de hoogte van het aan de schuldenaar toegekende leefgeld. [1]
3.14.
[appellante] erkent dat zij tijdens de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling nieuwe schulden heeft laten ontstaan bij VGZ en Vitens. Ten aanzien van de schuld bij VGZ heeft [appellante] tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank toegelicht dat zij zes maanden een te laag bedrag aan ziektekostenpremie heeft betaald. Een eerste verzoek om een tandartsverzekering af te sluiten is afgewezen, zodat [appellante] de oorspronkelijke ziektekostenverzekering is blijven betalen. Achteraf is gebleken dat de tandartsverzekering toch was afgesloten en [appellante] daardoor een hogere maandelijkse totaalpremie had moeten voldoen. Ten aanzien van de schuld aan Vitens heeft [appellante] tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank verklaard dat ze een te laag periodiek bedrag heeft betaald omdat dit bedrag ten onrechte niet was verhoogd in het budgetplan bij de Stadsbank. [appellante] heeft een betalingsregeling getroffen met VGZ en Vitens.
Bij het indienen van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder bedroeg de schuld aan VGZ € 918,82 en de schuld aan Vitens € 158,40. De bewindvoerder heeft ten aanzien van de betalingsregeling met VGZ van € 30,- per maand berekend dat deze schuld niet eerder dan in 2027 zou zijn afgelost. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellante] toegelicht dat de schuld aan Vitens inmiddels volledig is afgelost en dat de maandelijkse aflossing van de schuld aan VGZ met ingang van november 2024 is verhoogd naar € 80,- per maand. De hoogte van die schuld bedraagt momenteel € 830,-.
3.15.
Daarnaast is sprake van verkeersboetes die blijken uit de door [appellante] overgelegde salarisspecificaties over de maanden juni tot en met september 2024 van in totaal € 457-. [appellante] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat deze betrekking hebben op het rijden door rood en een snelheidsovertreding bij wegwerkzaamheden, beide na een lange werkdag. De bewindvoerder is door [appellante] geïnformeerd over deze boetes en deze zijn inmiddels voldaan uit het vrij te laten bedrag.
3.16.
Gelet op de toelichting van [appellante] ten aanzien van het ontstaan van de schulden bij VGZ en Vitens tijdens de looptijd van de wettelijke schuldsaneringsregeling, is het hof van oordeel dat deze schulden niet aan [appellante] kunnen worden verweten. De opgelegde verkeersboetes worden door het hof daarentegen wel aangemerkt als verwijtbaar ontstane en bovenmatige nieuwe schulden. Echter zijn beide boetes reeds voldaan door [appellante] en is niet gebleken dat de schuldeisers door het plegen van de verkeersovertredingen zijn benadeeld. Deze boetes rechtvaardigen naar het oordeel van het hof op zichzelf niet een tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsanering.
Inlichtingenplicht en overige verplichtingen
3.17.
Tenslotte kan toepassing van de schuldsaneringsregeling worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw indien de schuldenaar één of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. In het kader van de schuldsaneringsregeling hebben schuldenaren onder meer een actieve, spontane inlichtingenplicht, die bestaat uit het geven van inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat deze van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, zowel in het algemeen als met betrekking tot specifieke schulden.
3.18.
[appellante] erkent dat zij in het verleden tijdelijk niet goed in staat is geweest om haar inlichtingenplicht stipt na te komen. Dit is het gevolg van het feit dat zij fulltime werkt, zo’n 15 uur per week onderweg is, mede de zorg heeft voor haar twee minderjarige kinderen, ziek is en een psychische aandoening heeft, aldus [appellante] . Inmiddels heeft zij hulp gezocht en is zij bij Stadsbank Oost Nederland overgestapt van budgetbeheer naar budgetzorg. Feitelijk staat deze budgetzorg volgens [appellante] gelijk aan tijdelijk beschermingsbewind. Door het instellen van budgetzorg zijn het nakomen van de inlichtingenplicht en haar financiële stabiliteit sterk verbeterd, aldus [appellante] . Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [appellante] uitgelegd dat het inschakelen van budgetzorg lang heeft geduurd doordat de gemaakte afspraken tot twee keer toe door de Stadsbank zijn afgezegd.
3.19.
De bewindvoerder voert aan dat [appellante] haar, in strijd met de afspraken daarover, niet op de hoogte heeft gehouden van (eventuele) betalingsregelingen voor aflossing van de nieuwe schulden en (on)mogelijkheden om de achterstand in de boedelafdracht in te lopen. Ook heeft [appellante] verzuimd haar bankafschriften aan de bewindvoerder te verstrekken. Daarnaast is [appellante] , zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen op de afspraak met de bewindvoerder op 2 augustus 2024 en heeft zij de bewindvoerder, voor zover bekend, ook nadat de opname in het ziekenhuis was geëindigd, niet bericht waarom zij op 2 augustus 2024 niet aanwezig kon zijn. Daar komt bij dat [appellante] in strijd met de uitdrukkelijke instructie van de bewindvoerder de schadevergoeding voor immateriële schade die in maandelijkse termijnen aan [appellante] is toegekend in de strafzaak tegen haar ex-partner zelf heeft besteed en niet heeft afgedragen aan de boedel.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de bewindvoerder bevestigd dat de contactpersoon van budgetzorg inmiddels contact met haar heeft opgenomen en dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht nog met name ziet op het niet tijdig en volledig verstrekken van de bankafschriften.
Ten aanzien van de niet afgedragen schadevergoeding, heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling onderschreven dat dit zich met het instellen van budgetzorg, waarbij betalingen worden ontvangen op de budgetrekening bij de Stadsbank, niet opnieuw zal voordoen.
Verlenging
3.20.
Door bovenmatige nieuwe schulden te laten ontstaan zoals hiervoor omschreven onder 3.14 e.v. en haar inlichtingenplicht en de instructies van de bewindvoerder niet na te komen zoals hiervoor omschreven onder 3.12 en 3.18 e.v., heeft [appellante] nagelaten te voldoen aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Deze tekortkomingen leiden er in beginsel toe dat de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd zonder dat de schone lei wordt verleend. Naar het oordeel van het hof is er echter in dit geval reden om in plaats daarvan de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen met vijf maanden. Deze verlenging dient ertoe [appellante] in de gelegenheid te stellen om deze tekortkomingen te herstellen en om alsnog gedurende deze periode goed gedrag te vertonen om ervan blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is. Het hof heeft bij deze verlenging de volgende omstandigheden meegewogen. Er is onduidelijkheid en onenigheid ontstaan tussen [appellante] en de bewindvoerder over het vrij te laten bedrag en de omvang van de boedelachterstand. Deze onduidelijkheid kan niet aan [appellante] worden toegerekend. [appellante] heeft erkend nieuwe schulden te hebben gemaakt en achterstallig te zijn geweest in haar inlichtingenplicht. De verwachting is gerechtvaardigd dat door overstap van budgetbeheer naar budgetzorg nakoming van haar inlichtingenplicht en haar financiële stabiliteit zullen verbeteren. [appellante] heeft een stabiel inkomen en heeft de nieuwe schulden voor een belangrijk deel afgelost. De werkgever van [appellante] heeft zich bovendien bereid verklaard tot een bedrag van € 2.314,- ‘garant’ te staan voor de boedelachterstand van [appellante] . Naar het oordeel van het hof vormt deze verlenging een voldoende vorm van compensatie voor het eerdere tekortschieten van [appellante] . De nog niet afbetaalde nieuwe schuld aan VGZ acht het hof niet verwijtbaar, zoals hiervoor in 3.16 is geoordeeld, en de overige nieuwe schulden zijn inmiddels betaald. Als sprake is van een boedelachterstand lijkt het erop dat dit geen groot bedrag zal zijn en staat de werkgever van [appellante] hiervoor ‘garant’. Het is daarom niet aannemelijk dat de schuldeisers een substantieel (rente-)nadeel hebben geleden door de hiervoor omschreven tekortkomingen. Op deze wijze wordt het evenwicht bewaard tussen de belangen van [appellante] en het belang van haar schuldeisers bij voldoening van (een deel van) hun vordering. [2]
3.21.
Op grond van het vorenstaande zal het hof het vonnis vernietigen en beslissen dat de wettelijke schuldsanering voortduurt met een verlengde looptijd van vijf maanden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 21 oktober 2024 en, opnieuw recht doende:
4.2.
bepaalt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] wordt voortgezet en verlengt de looptijd van die regeling met een periode van vijf maanden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, P.J. van der Korst en J.G.B. Pikkemaat, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. P.J. van der Korst en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2024.

Voetnoten

1.HR 14 mei 2004,
2.HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1072