ECLI:NL:GHARL:2024:7785

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.341.920
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding met geschil over behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen is in 2019 ontbonden, en in het echtscheidingsconvenant was een partneralimentatie van € 3.293,- bruto per maand afgesproken. De man heeft in september 2023 verzocht om de alimentatie te wijzigen naar nihil, terwijl de vrouw in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland die de alimentatie had vastgesteld op € 513,- bruto per maand. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de vrouw haar grief tegen de ingangsdatum heeft ingetrokken en de man zijn verzoek om proceskostenveroordeling heeft ingetrokken.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man. De vrouw heeft haar inkomen in de afgelopen jaren aanzienlijk verhoogd, maar het hof oordeelde dat zij nog steeds recht heeft op een bijdrage in haar levensonderhoud. De man heeft zijn inkomen door een arbeidsongeschiktheidsuitkering en bijverdiensten, maar het hof heeft geoordeeld dat hij rekening moet houden met zijn verplichtingen. Uiteindelijk heeft het hof de eerdere beschikking van de rechtbank vernietigd en de partneralimentatie vastgesteld op € 1.705,- per maand voor de periode van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024, en € 1.650,- per maand vanaf 1 januari 2024. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.920
(zaaknummer rechtbank Gelderland 425294)
beschikking van 17 december 2024
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Veurman,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. K.C.G.M. Suijker.

1.De procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 29 mei 2024;
- het verweerschrift ook incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht namens de vrouw van 23 oktober 2024 met productie;
- een journaalbericht namens de man van 24 oktober 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 november 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 17 mei 2019. Aan de echtscheidingsbeschikking is het op 1 mei 2019 door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant gehecht. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het aangehechte convenant deel uitmaakt van die beschikking.
3.2
In het convenant zijn de man en de vrouw onder meer het volgende overeengekomen:
“1.2.2. Partijen komen op basis van de behoefte en draagkracht overeen dat de man aan de vrouw een partneralimentatie verstrekt van € 3.293,- bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen op de 15e dag van de maand door bijschrijving op een door de vrouw aan te wijzen rekening”
en
“1.3.2 Partijen hebben afgesproken dat de eigen inkomsten van de vrouw geen invloed hebben op de partneralimentatie zolang deze met minder dan 20% stijgen of dalen. Indien de stijging of daling hoger is dan het voornoemde percentage, treden partijen in overleg of de partneralimentatie gewijzigd dient te worden.”
en
“1.4.2. Partijen hebben afgesproken dat indien de huidige inkomsten van de man met minder dan 20% stijgen of dalen de partneralimentatie niet zal worden aangepast. Indien de stijging of daling hoger is dan het voornoemde percentage, dan treden partijen in overleg of de partneralimentatie gewijzigd dient te worden.”
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 21 september 2023, heeft de man verzocht:
Primair
1. te bepalen dat de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud wordt vastgesteld op nihil, althans wordt gewijzigd, met ingang van 1 januari 2023 en subsidiair met ingang van datum indiening verzoekschrift, althans een datum die de rechtbank juist acht;
Subsidiair
2. indien de rechtbank van oordeel is dat de vrouw een resterende behoefte heeft:
de duur van de aan de vrouw toekomende alimentatierechten te bepalen op in totaal twee jaar, althans een zodanige alimentatieduur te bepalen als de rechtbank juist acht, zulks onder bepaling dat deze termijn niet verlengbaar is; een en ander met ingang van datum indiening verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen datum.
- dan wel (en/of) de hoogte van de partneralimentatie per de door de rechtbank te bepalen ingangsdatum jaarlijks te verminderen met een door de rechtbank te bepalen percentage van het door de rechtbank vast te stellen alimentatiebedrag, zodat deze per september 2025 nihil is;
3. de vrouw te veroordelen om de door hem onverschuldigd aan haar betaalde partneralimentatie binnen dertig dagen na de in deze te wijzen beschikking aan hem terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente steeds vanaf de datum waarop die termijnen zijn verschenen tot het moment waarop de betaling is voldaan.
3.4
De vrouw heeft verweer gevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 5 maart 2024 is het op 1 mei 2019 door partijen ondertekende convenant (gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 17 mei 2019) gewijzigd in die zin, dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 1 januari 2023 is vastgesteld op € 513,- bruto per maand. Verder is het meer of anders verzochte afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
In het principaal appel
4.2
De vrouw is met 7 grieven in hoger beroep gekomen van die beschikking.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de partneralimentatie is gewijzigd, en opnieuw rechtdoende:
I. De verzoeken van de man zoals door hem geformuleerd in het verzoekschrift in eerste aanleg van 21 september 2023 af te wijzen, dan wel te bepalen dat de door de man aan haar te betalen partneralimentatie met ingang van 1 januari 2023 wordt vastgesteld op € 2.578,- bruto per maand en met ingang van 1 januari 2024 wordt vastgesteld op € 2.569,- bruto per maand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
II. Voor het overige de beschikking in stand te laten.
Kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en vraagt de verzoeken van de vrouw in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen.
In het incidenteel appel
4.4
De man is op zijn beurt met 2 grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij verzoekt,
1. te bepalen dat de door hem aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud
wordt vastgesteld op nihil met ingang van 1 januari 2023, althans met ingang van een
te bepalen datum als het hof juist acht;
En in aanvulling op voornoemde beschikking, zo nodig onder aanvulling van gronden:
II. zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw definitief te beëindigen op 23 januari 2025.
III. alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding, alsmede die van de
procedure in eerste aanleg.
4.5
De vrouw voert verweer en vraagt om, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man in incidenteel appel af te wijzen.
Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
De vrouw en de man zijn het niet eens over de wijziging van de partneralimentatie. Meer in het bijzonder verschillen zij van mening over: de ingangsdatum, de behoeftigheid van de vrouw, de draagkracht van de man, de inkomensvergelijking en de duur van de partneralimentatie. Ook zijn zij het niet eens over de proceskosten.
Het hof zal de geschilpunten per onderwerp bespreken.
Bij de berekeningen neemt het hof neemt de systematiek van berekening van de partneralimentatie op basis van de richtlijnen van het rapport van de Expertgroep Alimentatie als uitgangspunt. Het hof zal de berekeningen aan deze beschikking hechten.
Ingangsdatum en proceskosten
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar grief tegen de ingangsdatum (1 januari 2023) ingetrokken. De man heeft zijn verzoek om een proceskostenveroordeling ingetrokken. Deze geschilpunten hoeven daarom geen verdere bespreking door het hof.
behoeftigheid
5.3
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven, om volledig in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Niet is in geschil dat de behoefte van de vrouw met ingang van 1 januari 2023 € 3.996,- netto per maand en met ingang van 1 januari 2024 € 4.243 netto per maand bedraagt.
5.4
De man stelt dat de vrouw geheel maar in elk geval gedeeltelijk in haar eigen behoefte kan voorzien. De man is van mening dat de vrouw haar parttime dienstverband van 91,67 procent kan en moet uitbreiden naar 100%. Het is de keuze van de vrouw om niet fulltime te werken en de financiële gevolgen daarvan moeten daarom voor haar rekening komen en niet worden afgewenteld op de man. De man verzoekt het hof daarom om aan de zijde van de vrouw te rekenen met een salaris op basis van 100%.
De vrouw betwist dat.
Het hof oordeelt als volgt. Er rust een wettelijke inspanningsverplichting op de vrouw om zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Ten tijde van het sluiten van het echtscheidingsconvenant in 2019 was het inkomen van de vrouw € 13.711,- bruto per jaar. In 2023 is het inkomen van de vrouw gestegen naar € 32.927,- bruto per jaar. Het hof is van oordeel dat de vrouw door het meer dan verdubbelen van haar inkomen aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan. Het hof ziet daarom geen reden om van een ander inkomen dan waarmee de rechtbank heeft gerekend uit te gaan.
Het hof houdt, anders dan de man aanvoert, geen rekening met € 500,- per maand aan extra inkomen. Dat bedrag ontvangt de vrouw van de zoon van partijen als bijdrage aan de kosten die zijn moeder voor hem betaalt. Dit is geen inkomen maar een tegemoetkoming die de zoon aan zijn moeder betaalt voor kost en inwoning en daarmee van invloed op de lasten van de vrouw.
5.5
Gelet op vorenstaande gaat het hof daarom uit van de door de rechtbank berekende behoeftigheid van de vrouw van € 3.172,- bruto per maand in 2023 en € 3.213,- bruto per maand in 2024.
draagkracht van de man
5.6
Vervolgens onderzoekt het hof de draagkracht van de man en dient de vraag beantwoord te worden of en in hoeverre de man de door de vrouw verzochte bijdrage kan betalen. Daarvoor gebruikt het hof de forfaitaire benadering voor de partneralimentatie. Deze rekenmethode is van toepassing op een procedure zoals hier waarbij de ingangsdatum van de partneralimentatie op 1 januari 2023 ligt en de mondelinge behandeling na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden. Bij deze forfaitaire benadering wordt gerekend met de redelijke kosten van levensonderhoud. Deze bestaan uit een vast bedrag voor kosten van levensonderhoud. Er wordt gerekend met een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen (NBI).
5.7
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met de inhoudingen op de door de man ontvangen uitkering van Interpolis. De man heeft naast zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering willens en wetens meer dan het in de verzekeringspolis toegestane bedrag bijverdiend met zijn onderneming waardoor de uitkering is gekort. Volgens de vrouw is daardoor sprake van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomensverlies, waarmee geen rekening zou moeten worden gehouden bij de bepaling van de draagkracht van de man. De man betwist dit en voert aan dat, doordat hij in 2021 teveel heeft verdiend, hij in 2023 is gekort op zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering. Er is geen sprake van verwijtbaar of voor herstel vatbaar inkomensverlies, en er moet worden uitgegaan van het feitelijke (gekorte) inkomen.
Het hof is met de vrouw van oordeel dat rekening gehouden dient te worden met het (gegarandeerde) verzekerde inkomen van de man in 2023 van € 82.635,-. De man was op de hoogte van de polisvoorwaarden op grond waarvan hij maximaal 25 % aanvullend mocht verdienen. De gevolgen dat de man aanzienlijk meer heeft bijverdiend komen voor zijn rekening en risico. De man had rekening kunnen houden met een terugbetalingsplicht en zo nodig daarvoor moeten reserveren.
In 2024 is de man niet gekort op zijn uitkering en is niet in geschil dat aan de zijde van de man gerekend kan worden met een inkomen van € 85.114,-.
In zowel 2023 als 2024 houdt het hof alleen rekening met het verzekerde inkomen uit de [naam1] -polis.
5.8
Bij het berekenen van de draagkracht houdt het hof rekening met de algemene heffingskorting omdat de man niet voor overige heffingskortingen in aanmerking komt.
5.9
Partijen verschillen verder van mening over de woonlasten. De vrouw stelt dat rekening moet worden gehouden met de werkelijke woonlasten van de man, omdat deze aanmerkelijk lager zijn dan 30% van het besteedbaar inkomen (het woonbudget). De man voert verweer en is van mening dat gerekend moet worden met het woonbudget.
Het hof stelt vast dat de man een aanmerkelijk lagere woonlast heeft dan de forfaitaire
woonlast. Hij woont bij zijn moeder in en er is geen zicht dat de man op korte termijn een andere woning kan huren. De man betaalt aan kost en inwoning € 500,- per maand aan zijn moeder. Een deel daarvan ziet ook op andere kosten dan de woonlast. Daarom houdt het hof voor de man in redelijkheid rekening met een werkelijke woonlast van de man van € 250,- per maand.
Inkomensvergelijking bij vaststelling partneralimentatie
5.1
Omdat de man stelt dat de vrouw bij toekenning van partneralimentatie in een betere financiële positie komt dan hij, ziet het hof aanleiding een zogenaamde inkomensvergelijking te maken. Daarbij houdt het hof aan de zijde van de vrouw rekening met de norm voor een alleenstaande, het daarbij behorende draagkrachtpercentage van 60 en de hiervoor onder en 5.6 en 5.7 vermelde financiële gegevens.
Verder houdt het hof, evenals bij de man, ook aan de zijde en gelijk aan de stelling van de vrouw rekening met de werkelijke woonlast. De zoon van partijen betaalt aan de vrouw aan kost en inwoning € 500,- per maand. Een deel daarvan ziet ook op andere kosten dan de woonlast. Het hof zal daarom net als bij de man rekening houden met een bijdrage in de woonlast van € 250,-. Het hof houdt dan voor de vrouw rekening met een werkelijke woonlast van € 1.022,- per maand (€ 1.272 huur - € 250,-).
5.11
Uit de vergelijking van beide inkomens volgt dat de vrouw bij een partneralimentatie van € 1.705,- per maand in 2023 en € 1.650,- per maand in 2024 niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Het hof zal daarom de bijdrage van de man tot dit bedrag beperken.
Limitering/Nihilstelling
5.12
Grief 2 in het incidenteel appel over het beëindigen dan wel nihilstellen van de onderhoudsverplichting in 2025 ligt niet meer voor omdat partijen, na een schorsing van de mondelinge behandeling, aan het hof hebben medegedeeld dat zij daarover met elkaar in overleg zijn getreden.

6.De slotsom

in het principaal en incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de vrouw deels. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van de partijen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 maart 2024 en opnieuw beschikkende:
wijzigt het op 1 mei 2019 door partijen ondertekende convenant (gehecht aan de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Limburg van 17 mei 2019) in die zin, dat de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met van 1 januari 2023 tot 1 januari 2024 € 1.705,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2024
€ 1.650,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, M.P. den Hollander en
R. Feunekes, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op
17 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.