Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schorsingsverzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de verleende vervangende toestemming voor verhuizing naar Brazilië. De verzoekster, die de Braziliaanse nationaliteit heeft, heeft in maart 2024 een echtscheidingsverzoek ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland. De verweerster, die ook de Braziliaanse en Portugese nationaliteit heeft, heeft op 16 mei 2024 verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar in Brazilië te bepalen en om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing. De rechtbank heeft op 18 september 2024 de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de verweerster bepaald, evenals de vervangende toestemming voor de verhuizing naar Brazilië.
De verzoekster heeft in hoger beroep gevraagd om schorsing van deze beschikking, omdat zij vreest dat de uitvoerbaarheid bij voorraad zal leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de minderjarige en haar teruggeleidingsprocedure. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd op basis van de Verordening Brussel II-ter, en het toepasselijke recht vastgesteld op basis van het Haag Kinderbeschermingsverdrag 1996. Het hof heeft de belangen van de minderjarige en de verzoekster afgewogen tegen die van de verweerster.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat het belang van de verweerster en de minderjarige bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van de verzoekster bij schorsing. Het hof heeft het verzoek van de verzoekster afgewezen, waarbij het belang van de minderjarige in haar huidige omgeving voorop stond. De beslissing is genomen door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.