ECLI:NL:GHARL:2024:7771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
200.344.448/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2024 een beschikking gegeven inzake een voorlopige voorziening voor partneralimentatie. De vrouw, die op een geheim adres woont, heeft een verzoek ingediend voor een bijdrage in haar levensonderhoud van € 2.422,- bruto per maand, ingaande per de datum van het verzoekschrift of de datum van de beschikking. De man, die in hoger beroep is gegaan tegen de echtscheiding en de nevenvoorzieningen, heeft verweer gevoerd en vroeg om afwijzing van het verzoek van de vrouw. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 december 2024, waarbij de vrouw in persoon aanwezig was en de man vertegenwoordigd werd door zijn advocaat.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2012 gehuwd en de rechtbank Midden-Nederland heeft op 2 mei 2024 de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de man € 2.379,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als partneralimentatie, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Aangezien de echtscheidingsbeschikking nog niet was ingeschreven op het moment van de mondelinge behandeling, waren partijen nog gehuwd. De vrouw heeft het hof verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de man hoger beroep heeft ingesteld en de inschrijving van de echtscheiding nog niet aan de orde was.

Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot voorlopige voorzieningen, aangezien de hoofdzaak aanhangig is. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw een netto besteedbaar inkomen heeft van € 3.513,- en een behoefte van € 5.473,- netto per maand, wat resulteert in een aanvullende behoefte van € 1.960,- netto per maand. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet in de weg staat aan het geven van de voorlopige voorziening. Het hof heeft bepaald dat de man de vrouw een bijdrage van € 2.379,- per maand moet betalen, ingaande op 30 september 2024, tot de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.448-02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 546163 en 553130)
beschikking van 17 december 2024 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. van de Burgwal,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T.C.P. Christoph.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op 30 september 2024;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van de vrouw van 19 november 2024 met producties 10 en 11;
- een journaalbericht van de man van 22 november 2024 met producties 5 tot en met 8.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2024 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De man was niet aanwezig, maar is vertegenwoordigd door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2012 in [plaats1] . Bij beschikking van
2 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Ook heeft de rechtbank beslist dat de man € 2.379,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie), telkens bij vooruitbetaling te voldoen en met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
De man heeft bij dit hof hoger beroep ingesteld tegen de echtscheiding en de in de echtscheidingsbeschikking getroffen nevenvoorzieningen. Het hoger beroep tegen de echtscheiding is, zo is op de mondelinge behandeling van 2 december 2024 gebleken, enkel en alleen ingesteld omdat de man van mening is dat de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie (met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) onjuist is berekend en/of vastgesteld.
2.3
Gevolg van dit laatste is dat de echtscheidingsbeschikking ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet ingeschreven was in de registers van de burgerlijke stand, zodat partijen nog gehuwd waren/zijn.
2.4
In reactie op het hoger beroep tegen de echtscheiding verzoekt de vrouw het hof voor de duur van het geding in hoger beroep een bijdrage in haar levensonderhoud te bepalen.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Aangezien de hoofdzaak tussen partijen bij dit hof aanhangig is, is de vrouw ontvankelijk in haar verzoek tot het vaststellen van voorlopige voorzieningen gelet op het bepaalde in artikel 821 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3.2
Bij de beoordeling van het verzoek en het verweer daartegen stelt het hof voorop dat partijen totdat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand nog steeds zijn gehuwd. Zij zijn dan ook nog steeds op grond van artikel 1:81 Burgerlijk Wetboek elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd en verplicht elkaar het nodige te verschaffen. Onder die verplichtingen valt ook de verplichting om de andere echtgenoot de voor zijn of haar levensonderhoud nodige financiële middelen te verschaffen.
3.3
De vrouw heeft het hof verzocht om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van het geding te bepalen dat de man als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 2.422,- bruto per maand zal voldoen, ingaande per de datum van het verzoekschrift, dan wel de datum van de beschikking of een datum die het hof juist acht.
De man voert verweer en vraagt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.4
De vrouw heeft belang bij de gevraagde voorlopige voorziening omdat de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie weliswaar uitvoerbaar bij voorraad was, maar pas zou gaan gelden per datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Omdat de man hoger beroep heeft ingesteld tegen de echtscheiding is inschrijving vooralsnog niet aan de orde. Nu het gaat om een ordemaatregel (voorlopige voorziening) en de rechtbank in de bestreden beslissing reeds beslist heeft op de behoefte en de aanvullende behoefte, ziet het hof in het kader van onderhavige voorlopige voorziening geen aanleiding de behoefte en de aanvullende behoefte van de vrouw nader te onderzoeken en tot in detail te berekenen, zoals partijen voorstaan. De kans van slagen van de hoofdzaak dient immers buiten beschouwing te blijven. Het is aan het hof om zich in de hoofdzaak over de door partijen terzake genoemde geschilpunten een oordeel te vormen.
Zoals ook ter zitting al is opgemerkt vat het hof het verzoek van de vrouw op in die zin dat zij vraagt de door de rechtbank vastgestelde bijdrage bij wijze van voorlopige voorziening vast te stellen. In het kader van deze procedure zal het hof aansluiten bij het oordeel van de rechtbank dat de behoefte van de vrouw € 5.473,- netto per maand bedraagt en zij een netto
besteedbaar inkomen heeft van € 3.513,-. Er resteert daarom een aanvullende behoefte van
€ 1.960,- netto per maand (€ 3.777,- bruto per maand).
Het hof sluit ook aan bij de berekening van de draagkracht van de man zoals die door de rechtbank is gemaakt. Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken acht het hof in het kader van de voorlopige voorziening door de man onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom het resultaat van zijn onderneming bij een gelijkblijvende omzet zodanig is gedaald dat zelfs sprake is van een negatief resultaat.
Het hof is dan ook van oordeel dat de draagkracht van de man niet in de weg staat aan het geven van een voorlopige voorziening waarbij de man als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw de door de rechtbank vastgestelde bijdrage van € 2.379,- per maand dient te voldoen met ingang van het indienen van het verzoek van de vrouw tot het treffen van een voorlopige voorziening in deze beroepsprocedure, dus met ingang van
30 september 2024.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt het bedrag dat man de vrouw bij wijze van voorlopige voorziening tot de datum dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand dient te betalen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 30 september 2024 op
€ 2.379,- per maand;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, M.H.F. van Vugt en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op
17 december 2024 door mr. Van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.