Uitspraak
[verdachte] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Het vonnis waarvan beroep
(hierna: aangeefster of [benadeelde] )toegewezen tot een bedrag van € 27.737,45 (bestaande uit
€ 10.237,45 materiële schade en € 17.500,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De tenlastelegging
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 juli 1994 tot en met 12 februari 1995 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans (telkens) in Nederland, met [benadeelde] , geboren op [geboortedatum] 1983, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het meermalen brengen van zijn vingers en/of penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van [benadeelde] , het meermalen brengen van zijn tong tussen en/of over de schaamlippen van [benadeelde] , het meermalen brengen van zijn penis in de mond van [benadeelde] en/of het meermalen door die [benadeelde] laten betasten en/of aftrekken van zijn, verdachtes, penis.
Overweging met betrekking tot het bewijs
disclosuremoment van [benadeelde] na haar operatie in 2018 was, terwijl dit al in het jaar 2000 heeft plaatsgevonden toen [benadeelde] haar man vertelde over het door verdachte gepleegde seksueel misbruik. En de deskundige legt een onjuist verband tussen de hersenoperatie van [benadeelde] , de EMDR therapie die zij heeft ondergaan en de mogelijkheid dat door die operatie en therapie haar herinneringen over het seksueel misbruik zijn beïnvloed. [benadeelde] heeft tijdens haar revalidatie na haar hersenoperatie weliswaar een behandeling gehad bij therapeute [therapeut] , maar die therapie bestond niet uit EMDR-therapie en het seksueel misbruik is tijdens die behandeling niet aan de orde geweest.
nietsover de vraag of verdachte zich in de ten laste gelegde periode van zeven maanden schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van [benadeelde] . Een bewijsmiddel kan betrouwbaar zijn terwijl verdachte toch niet de dader is. Andersom kan ook: een bewijsmiddel kan onbetrouwbaar zijn terwijl verdachte wel de dader is. De deskundige zegt niet welk scenario het meest waarschijnlijk is.
disclosurena [benadeelde] operatie in 2018. Voor de betrouwbaarheid is een lange retentieperiode volgens de deskundige problematisch omdat er (in het primaire scenario) details worden vergeten en worden verbasterd, en (in het alternatieve scenario) pseudoherinneringen kunnen ontstaan. Dat [benadeelde] herinneringen niet geheel in de pas lopen valt af te leiden uit haar dissociatieve klachten. De deskundige constateert verder dat [benadeelde] in de tussenliggende periode (het hof begrijpt: de periode tussen het moment van het eindigen van het misbruik en het moment van de
disclosurevan [benadeelde] in 2018) behandelingen heeft ondergaan, waaronder lichaamsgerichte traumatherapie en later ook EMDR. In het alternatieve scenario is het gevaar van dergelijke interventies dat als er wordt gesproken over incidenten die abusievelijk niet met de feiten overeenkomen, de resulterende imaginaties gevoelsmatig kunnen uitgroeien tot vermeende accurate herinneringen. De deskundige verwijst naar wetenschappelijke onderzoeken waarin is vastgesteld dat door imaginatie een kans bestaat van tussen de 14% en 24% of nog hogere percentages van rond de 30%, dat een niet daadwerkelijk meegemaakte gebeurtenis toch als authentiek en accuraat wordt ervaren, ook als het gaat om pseudoherinneringen aan herhaalde gebeurtenissen. De deskundige concludeert op basis van dat wetenschappelijk onderzoek dat er toch “een zekere kans” is dat aangeefster zich (valselijk) misbruikincidenten herinnert die spelen (in de auto en tijdens de ongesteldheid) na het moment waarop het seksueel misbruik in werkelijkheid al is gestopt en het alternatieve ontlastende scenario juist is.
disclosure” van seksueel misbruik door haar broer, zoals de advocaat-generaal stelt. Het hof kan echter op grond van het dossier niet vaststellen wat [benadeelde] toen precies aan haar man heeft verteld over het misbruik, in het bijzonder niet dat [benadeelde] al in 2001 haar man heeft verteld over seksueel misbruik in de auto van verdachte en tijdens haar ongesteldheid. Terwijl nu juist een oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van [benadeelde] op die onderdelen van essentieel belang is voor de bewijsvraag die voorligt.