ECLI:NL:GHARL:2024:7703

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
200.343.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep inzake beschermingsbewind over goederen van verzoeker en verzoekster

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van verzoeker en verzoekster tegen een beslissing van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 15 april 2024 hun verzoek om opheffing van het beschermingsbewind over hun goederen had afgewezen. Het hof heeft op 12 december 2024 uitspraak gedaan en verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Het hof oordeelt dat verzoekers niet tijdig een beroepschrift hebben ingediend dat voldoet aan de wettelijke eisen. De wet vereist dat een beroepschrift binnen drie maanden na de uitspraak van de kantonrechter wordt ingediend, en dat het beroepschrift de gronden bevat waarop het verzoek in hoger beroep berust. Verzoekers hebben wel een inleidend beroepschrift ingediend, maar dit voldeed niet aan de wettelijke eisen, omdat het niet de benodigde gronden bevatte. Hoewel er later een beroepschrift is ingediend dat wel de gronden bevatte, was dit na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep. De advocaat van verzoekers had ten onrechte aangenomen dat het om een bestuursrechtelijke procedure ging, waarin het mogelijk is om gronden later aan te vullen. Het hof oordeelt dat deze omstandigheden geen uitzondering rechtvaardigen op de wettelijke voorschriften. Hierdoor kan het hof verzoekers niet ontvangen in het hoger beroep en komt het niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.422
(zaaknummers rechtbank Gelderland 10782379 BM VERZ 23-7537 en 10782371 BM VERZ 23-7536)
beschikking van 12 december 2024
in het hoger beroep van:
[verzoeker] ( [verzoeker] ),
en
[verzoekster] ( [verzoekster] ),
woonplaats van beiden: [plaats1] ,
advocaat: mr. Y. Seyran.
Belanghebbenden zijn:
[de bewindvoerder] (de bewindvoerder),
vestigingsplaats: [plaats1] ,
en
[kind1] ( [kind1] ),
woonplaats: [plaats1] ,
en
[kind2] ( [kind2] ),
woonplaats: [plaats1] ,
en
[kind3] ( [kind3] ),
woonplaats: [plaats1] ,
en
[kind4] ( [kind4] ),
woonplaats: [plaats1] .

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om het beschermingsbewind (het bewind) over de goederen van [verzoeker] en [verzoekster] .

2.De feiten

2.1
[verzoeker] is geboren [in] 1961. [verzoekster] is geboren [in] 1962. Zij zijn met elkaar gehuwd geweest. [kind1] , [kind2] , [kind3] en [kind4] zijn hun kinderen.
2.2
Op 14 februari 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder: de kantonrechter), de goederen van [verzoeker] en [verzoekster] onder bewind gesteld. Uit de beschikkingen blijkt dat het bewind is ingesteld op grond van de geestelijke of lichamelijke toestand van [verzoeker] en [verzoekster] . De kantonrechter heeft de [de bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.

3.De beslissing van de kantonrechter

[verzoeker] en [verzoekster] hebben de kantonrechter op 6 november 2023 verzocht het bewind over hun goederen op te heffen. Op 15 april 2024 heeft de kantonrechter dit verzoek afgewezen.

4.Het hoger beroep

[verzoeker] en [verzoekster] zijn het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Zij zijn in hoger beroep gegaan. Zij verzoeken het hof hun hoger beroep gegrond te verklaren en de beslissing van de kantonrechter te vernietigen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • een inleidend beroepschrift, ontvangen op 12 juli 2024, met een bijlage;
  • het beroepschrift, ontvangen op 25 augustus 2024, met bijlagen, en
  • twee e-mailberichten van mr. Seyran, van 12 november 2024 en van 13 november 2024, allebei met een bijlage.
5.2
De zitting bij het hof was op 14 november 2024. Namens [verzoeker] en [verzoekster] was hun advocaat aanwezig.

6.De redenen voor de beslissing

De beslissing
6.1
Het hof zal [verzoeker] en [verzoekster] niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. Het hof legt hierna uit waarom.
De redenen
6.2
[verzoeker] en [verzoekster] hadden vanaf de dag van de uitspraak door de kantonrechter drie maanden de tijd om hoger beroep in te stellen (artikel 358 lid 2 Rv). Binnen die termijn is namens hen een ‘inleidend beroepschrift’ ingediend. In dit inleidend beroepschrift staat dat [verzoeker] en [verzoekster] niet overtuigd zijn van de juistheid van de beslissing van de kantonrechter en dat de nadere gronden waarop het hoger beroep berust zo spoedig mogelijk aan het hof kenbaar zullen worden gemaakt. Het hof is van oordeel dat dit schriftelijk stuk niet voldoet aan de eisen die de wet stelt aan een beroepschrift. Een beroepschrift dient namelijk de gronden te bevatten waarop het verzoek in hoger beroep berust (artikel 359 Rv in samenhang met artikel 278 Rv). Dit betekent dat uit het beroepschrift moet blijken op welke gronden appellant meent dat de door hem bestreden beschikking onjuist is. Uit het inleidend beroepschrift blijkt niet op grond van welke feiten en omstandigheden [verzoeker] en [verzoekster] van mening zijn dat de beslissing van de kantonrechter onjuist is. Weliswaar is daarna namens [verzoeker] en [verzoekster] een beroepschrift ingediend dat wél de gronden van het hoger beroep bevat, maar dit is gedaan na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep. De advocaat van [verzoeker] en [verzoekster] heeft op de zitting bij het hof gezegd dat hij ervan was uitgegaan dat het ging om een bestuursrechtelijke procedure, waarin het mogelijk is om de gronden van het hoger beroep in een later stadium aan te vullen. Verder heeft hij gezegd dat hij van de griffie van het hof het verzoek heeft gekregen om het procesdossier uit eerste aanleg compleet te maken en dat hij daaruit heeft afgeleid dat de termijnoverschrijding kon worden hersteld door de ontbrekende stukken alsnog op te sturen. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze omstandigheden niet dat een uitzondering wordt gemaakt op het wettelijk voorschrift dat het beroepschrift binnen drie maanden na de uitspraak ingediend moet worden en de gronden van het hoger beroep dient te bevatten. Nu [verzoeker] en [verzoekster] niet tijdig een beroepschrift hebben ingediend dat voldoet aan de wettelijke eisen, kan het hof hen niet ontvangen in het hoger beroep en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke behandeling.

7.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoeker] en [verzoekster] niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2024.