ECLI:NL:GHARL:2024:7699

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
12 december 2024
Zaaknummer
200.342.297
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake voorlopige zorgregeling en dwangsom in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2024 de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd. De zaak betreft een hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank, die haar had verplicht om de voorlopige zorgregeling na te komen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer dat zij dit niet deed, met een maximum van € 5.000,-. De moeder en de vader zijn in 2012 gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. Na hun feitelijke scheiding in september 2022, zijn er verschillende voorlopige zorgregelingen vastgesteld door de rechtbank. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de dwangsom niet in het belang van de kinderen is en dat zij zich onveilig voelt bij de omgang met de vader, die volgens haar zich seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de moeder een negatief beeld van hem schetst om haar positie in de echtscheidingsprocedure te verbeteren. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder de voorlopige zorgregeling moet nakomen en dat de dwangsom noodzakelijk is om haar te motiveren tot medewerking. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank in stand gelaten, waarbij de moeder de voorlopige zorgregeling dient na te komen, en de dwangsom blijft gelden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.297
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 555264 (echtscheiding), 557063 (verdeling) en 571039 (nakoming zorgregeling))
beschikking van 12 december 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster] (de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
voormalige advocaat: mr. R.A. van den Heuvel (onttrokken),
huidige advocaat: mr. L.M. Bongers.
Belanghebbende is:
[de vader] (de vader),
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. C.L. Berkel.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de dwangsom die de moeder moet betalen als zij de voorlopige zorgregeling van 18 juli 2023 niet nakomt.

2.De feiten

2.1
De moeder en de vader zijn [in] 2012 met elkaar gehuwd. In september 2022 zijn zij feitelijk uit elkaar gegaan.
2.2
Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2020.
2.3
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
2.4
In de beschikking van 3 maart 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (verder: de rechtbank) de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
  • de kinderen verblijven iedere maandag en vrijdag van 15.00 tot 18.45 uur onder begeleiding bij de vader;
  • de kinderen verblijven iedere zaterdag van 9.30 tot 18.45 uur onder begeleiding bij de vader;
  • uitgangspunt daarbij is dat de omgang minimaal eens per week onder begeleiding van een professionele hulpverlener zal plaatsvinden zo lang deze dat nodig acht om een goed beeld van de situatie te krijgen en waarbij de invulling, de locatie en de duur van de omgangsmomenten zullen worden bepaald in overleg met de betreffende hulpverlener, en waarbij gedurende de overige omgangsmomenten de begeleiding kan plaatsvinden door een persoon uit het netwerk van de vader.
2.5
In de beschikking van 18 juli 2023 heeft de rechtbank de voorlopige zorgregeling van 3 maart 2023 gewijzigd, in die zin dat de kinderen voortaan iedere maandag en vrijdag van 15.00 tot 18.45 uur bij de vader verblijven, alsmede iedere zaterdag van 9.30 uur tot 18.45 uur.
2.6
De moeder heeft op 30 maart 2023 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding met
nevenverzoeken ingediend. De vader heeft verweer gevoerd en hij heeft zelfstandige verzoeken ingediend. In de echtscheidingsprocedure heeft op 4 april 2024 een zitting plaatsgevonden bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beslissingen in de echtscheidingsprocedure aangehouden, in afwachting van de resultaten van een mediationtraject. De volgende zitting is gepland op 20 december 2024.

3.De beslissing van de rechtbank

De rechtbank heeft op 2 mei 2024 op verzoek van de vader bepaald dat de moeder de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 18 juli 2023 dient na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor iedere keer dat de moeder weigert haar medewerking te verlenen aan het omgangsmoment van de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , met een maximum van € 5.000,-. De rechtbank heeft bepaald dat die beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat die beslissing ook geldt als hoger beroep wordt ingesteld.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij wil dat het hof de beslissing van de rechtbank vernietigt en het verzoek van de vader om een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling van 18 juli 2023 alsnog afwijst.
4.2
De vader wil dat het hof de beslissing van de rechtbank in stand laat.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, ontvangen op 4 juni 2024, met bijlagen;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • een formulier van mr. Bongers van 4 november 2024 met bijlagen.
5.2
De zitting bij het hof was op 14 november 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • een zittingsvertegenwoordigster van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad)
als adviseur.
5.3
Na de zitting is met toestemming van het hof ingekomen een e-mailbericht van mr. C.L. Berkel van 15 november 2024 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 4 april 2024.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank moet blijven gelden. Hierna legt het hof uit waarom.
6.2
De moeder heeft op de zitting bij het hof erkend dat zij in februari 2024 de voorlopige zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 18 juli 2023 niet is nagekomen en dat zij deze voorlopige zorgregeling sinds september 2024 opnieuw niet meer nakomt. Zij heeft als reden voor de niet-nakoming opgegeven dat zij het onvoldoende veilig vindt om de kinderen naar de vader te laten gaan. Volgens haar hebben de kinderen uitspraken gedaan over de vader die erop wijzen dat hij zich ten aanzien van hen seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen. De moeder vindt het in het belang van de kinderen dat de dwangsom eraf gaat, omdat zij dan de vrijheid heeft om de kinderen niet naar de vader te laten gaan als het in haar ogen onveilig is. Daarnaast vindt zij dat de dwangsom niet goed is voor de verhouding tussen de ouders. Volgens haar zorgt de dwangsom ervoor dat de vader weer macht heeft over haar, terwijl de ongelijkwaardige verhouding juist de reden is geweest dat de ouders uit elkaar zijn gegaan.
6.3
De vader vindt dat de rechtbank terecht een dwangsom heeft verbonden aan de voorlopige zorgregeling, omdat de moeder zonder gerechtvaardigde reden de beschikking van 18 juli 2023 naast zich neerlegt. Hij ontkent dat hij zich ten aanzien van de kinderen seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen. Volgens hem schetst de moeder bewust een negatief beeld van hem, om zelf een betere positie te hebben in de echtscheidingsprocedure.
6.4
Het hof stelt voorop dat de moeder de voorlopige zorgregeling zoals die is vastgesteld in de beschikking van 18 juli 2023 moet nakomen. Het is niet aan haar om die regeling eenzijdig stop te zetten. Als de moeder vindt dat er redenen zijn om die regeling te wijzigen, dan ligt het op haar weg een wijzigingsverzoek in te dienen bij de rechtbank. De moeder heeft pas op 14 november 2024, dus op de dag van de mondelinge behandeling bij het hof van deze zaak over de dwangsom, bij de rechtbank een dergelijk wijzigingsverzoek ingediend. Aan het hof ligt geen wijzigingsverzoek voor, het gaat in deze procedure alleen om de dwangsom. Het hof kan op dit moment dan ook niets met de redenen die de moeder heeft genoemd voor het stopzetten van de voorlopige zorgregeling. De vader ontkent de beschuldigingen van de moeder. Er is een onderzoek ingesteld door Samen Veilig Midden-Nederland en/of Veilig Thuis, maar dat onderzoek is nog niet afgerond. De raad heeft aangeboden een onderzoek te verrichten. Het hof is van oordeel dat een raadsonderzoek meer voor de hand ligt in de procedure over de zorgregeling (een nevenvoorziening bij het echtscheidingsverzoek waarvan de behandeling op 20 december 2024 door de rechtbank wordt voortgezet) dan in deze procedure. Het hof acht zich op basis van het dossier en de zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de dwangsom. Naar het oordeel van het hof is de financiële prikkel nodig om te waarborgen dat de moeder meewerkt aan de voorlopige zorgregeling zoals voorlopig door de rechtbank vastgesteld op 18 juli 2023.
6.5
Kortom, het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank tot de oplegging van de dwangsom in stand moet blijven. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank (Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 2 mei 2024 waarover de moeder een beslissing heeft gevraagd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken door mr. J.H. Lieber op 12 december 2024.