In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 december 2024 de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd. De zaak betreft een hoger beroep van de moeder tegen de beslissing van de rechtbank, die haar had verplicht om de voorlopige zorgregeling na te komen, op straffe van een dwangsom van € 100,- per keer dat zij dit niet deed, met een maximum van € 5.000,-. De moeder en de vader zijn in 2012 gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. Na hun feitelijke scheiding in september 2022, zijn er verschillende voorlopige zorgregelingen vastgesteld door de rechtbank. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de dwangsom niet in het belang van de kinderen is en dat zij zich onveilig voelt bij de omgang met de vader, die volgens haar zich seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen. De vader ontkent deze beschuldigingen en stelt dat de moeder een negatief beeld van hem schetst om haar positie in de echtscheidingsprocedure te verbeteren. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder de voorlopige zorgregeling moet nakomen en dat de dwangsom noodzakelijk is om haar te motiveren tot medewerking. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank in stand gelaten, waarbij de moeder de voorlopige zorgregeling dient na te komen, en de dwangsom blijft gelden.