ECLI:NL:GHARL:2024:7683

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
21-002025-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van mishandeling van een BOA van Arriva

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van mishandeling van een BOA van Arriva, waarbij hij samen met een medeverdachte de aangever meermalen met een plastic buis op zijn arm en hoofd heeft geslagen. De feiten vonden plaats op 7 april 2023, toen de verdachte en zijn medeverdachte, na eerder door de aangever te zijn weggestuurd van het treinstation, terugkeerden om 'verhaal te halen'. De politierechter had eerder een gevangenisstraf van 70 dagen opgelegd, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, en een schadevergoeding van € 250,- aan de benadeelde partij toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 226,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige overtreding tegen een ambtenaar die zijn werk deed, en dat zijn handelen niet alleen lichamelijk letsel, maar ook psychisch leed heeft veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002025-23
Uitspraak d.d.: 11 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2023 met parketnummer 18-095285-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gevorderd deze geheel toe te wijzen tot het bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Janssen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 24 april 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van mishandeling van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening veroordeeld tot een gevangenisstraf van 70 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 250,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg –
tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 april 2023 te [plaats] , althans in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ambtenaar, [benadeelde] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
- die [benadeelde] meermalen met een buis op zijn arm en/of hoofd, in ieder geval tegen het lichaam, te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk is weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van dit feit is sprake van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 24 april 2023;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 april 2023, opgenomen op pagina 7 es. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023087750 van 11 april 2023, voor zover inhoudende de verklaring van [benadeelde] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 april 2023, opgenomen op pagina 55 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van [naam 1] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 7 april 2023, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van [naam 2] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 april 2023, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Medeplegen
Anders dan de politierechter acht het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander aangever [benadeelde] niet alleen tegen zijn arm en lichaam heeft geslagen, maar ook op het hoofd.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Het accent ligt hierbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. [1] De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. De kwalificatie van medeplegen is, aldus volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, vast dat er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Verdachte en [medeverdachte] troffen aangever [benadeelde] en zijn collega’s die avond – voorafgaand aan het delict – al op een eerder moment op het perron van het station te [plaats] . Verdachte en [medeverdachte] hadden geen kaartje bij zich en zijn daarop door aangever en zijn collega’s van het treinstation weggestuurd. Enige tijd later is verdachte met [medeverdachte] en een andere vriend teruggekomen en naar aangever en zijn collega’s gelopen. Verdachte verklaart bij de politie dat dit was “om verhaal te halen”. Verdachte en medeverdachte rennen op de collega’s van [benadeelde] af met iets in hun handen, waarbij ze slaande bewegingen maken richting de collega’s. [benadeelde] voegt zich bij zijn collega’s, waarna verdachte en [medeverdachte] op verdachte af komen rennen. Hierbij maken ze slaande bewegingen met een voorwerp. [benadeelde] probeert achteruit te lopen en rent weg om een muur heen. Verdachte en medeverdachte doen dit echter ook. Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat ze met een plastic buis [benadeelde] meerdere malen hebben geslagen. [medeverdachte] heeft verklaard een buis te hebben gevonden op straat, deze in tweeën te hebben gebroken en één deel aan verdachte te hebben gegeven. Verdachte heeft naar eigen zeggen [benadeelde] op zijn zij en armen geslagen, maar ontkent [benadeelde] op het hoofd te hebben geslagen. [benadeelde] heeft verklaard in totaal drie keer te zijn geslagen door verdachte en [medeverdachte] , waarbij de derde slag bovenop zijn hoofd aan de rechterzijde terechtkwam. [benadeelde] heeft verklaard dat hij een brandende pijn bovenop zijn hoofd voelde. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [benadeelde] op dit punt te twijfelen en neemt daarom aan dat [benadeelde] door verdachte dan wel door [medeverdachte] op zijn hoofd is geslagen met de buis. Dit mede nu er geen aanwijzingen zijn dat er nog een andere medeverdachte bij betrokken is geweest die [benadeelde] op het hoofd kan hebben geslagen.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat sprake is van een nauwe bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] . Zij trokken in belangrijke mate gelijk op in de aanloop naar het feit, hebben beiden [benadeelde] geslagen met de plastic buis en hebben beiden verklaard zich vernederd te hebben gevoeld door het ingrijpen van [benadeelde] eerder op de avond. Het hof is van oordeel dat de bijdragen van beide verdachten aan het strafbare feit van voldoende gewicht zijn om van medeplegen te kunnen spreken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 april 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, een ambtenaar, [benadeelde] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen met een buis op zijn arm en hoofd te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van een BOA van Arriva. Samen met medeverdachte heeft hij aangever [benadeelde] meermalen op zijn arm, en hoofd geslagen met een plastic buis. Verdachte voelde zich vernederd omdat hij eerder op de avond van het treinstation is verwijderd door [benadeelde] en zijn collega’s. Verdachte is teruggegaan om “verhaal te halen” omdat hij vond dat hij niet juist behandeld was en niet werd geholpen door [benadeelde] en zijn collega’s. Het hof constateert dat een eerdere ogenschijnlijk kleine confrontatie met [benadeelde] en zijn collega’s heeft geleid tot een relatief heftige, disproportionele reactie van verdachte. Dat verdachte op deze manier het recht in eigen hand heeft genomen, rekent het hof hem aan. Het hof rekent verdachte daarnaast ernstig aan dat hij zich op deze manier heeft misdragen tegenover ambtenaren die niets anders dan hun werk deden. Verdachte heeft door zijn handelen bij [benadeelde] niet alleen lichamelijk letsel, maar ook psychisch leed veroorzaakt, zo blijkt uit zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij. Daarnaast veroorzaakt een dergelijk geweldsdelict doorgaans ook angst en onrust in de samenleving en bij de aanwezige collega’s van [benadeelde] . Op de zitting van het hof is gebleken dat verdachte zich slechts in beperkte mate bewust is van zijn eigen rol in de confrontatie met [benadeelde] en zijn eigen daden en de schuld grotendeels buiten zichzelf legt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte na de pleegdatum van de in deze zaak ter beoordeling staande mishandeling al twee keren onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Hieruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met het feit dat verdachte first offender is.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf van 21 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van voorarrest passend en geboden is. Deze straf wordt enerzijds vanuit een oogpunt van vergelding opgelegd in reactie op de ernst van het bewezenverklaarde, maar geldt ook als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,- en bestaat uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,-. Voor het overige deel van de vordering heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof waardeert de immateriële schade op € 500,-. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en zal worden vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof heeft de omvang op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) naar billijkheid begroot, waarbij rekening is gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan.
Op de zitting van het hof heeft de benadeelde partij naar voren gebracht dat hij inmiddels op grond van het onherroepelijke vonnis in de zaak van de [medeverdachte] een gedeelte van de in die zaak toegewezen vordering tot schadevergoeding van de immateriële schade van € 500,- heeft ontvangen van [medeverdachte] . Hij heeft een bedrag van € 274,- ontvangen. Voor het resterende bedrag heeft de benadeelde partij zijn vordering gehandhaafd.. Het hof stelt vast dat door deze betaling een deel van de in deze zaak gevorderde immateriële schade is vergoed en gaat thans uit van een resterende vordering van
ten bedrage van € 226,-. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot dit resterende bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering aldus zal worden toegewezen.
Het hof stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) dagen.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 226,00 (tweehonderdzesentwintig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 226,00 (tweehonderdzesentwintig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 7 april 2023.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. P.S. Bakker en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 11 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474.