Uitspraak
[verdachte]
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
mr. Petrescu gestuurd.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte, die eerder door de rechtbank Noord-Nederland was veroordeeld. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 18 december 2020, maar het hof heeft hem niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat het belang van de samenleving bij een doeltreffende en spoedige berechting zwaarder weegt dan het belang van de verdachte om zijn aanwezigheidsrecht uit te oefenen. Dit besluit volgde na een aantal aanhoudingen van de zaak, waarbij de verdachte niet in staat was om rechtsbijstand te regelen en niet op de zittingen kon verschijnen vanwege persoonlijke omstandigheden en de coronapandemie. Het hof heeft de procedure zorgvuldig afgewogen, maar concludeerde dat de verdachte voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden en dat er geen bezwaren waren tegen het vonnis van de rechtbank. De beslissing om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep werd genomen na een belangenafweging, waarbij het hof ook rekening hield met de duur van de procedure en de aard van het tenlastegelegde feit, dat een slachtofferfeit betreft. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof, met mr. L.T. Wemes als voorzitter.