ECLI:NL:GHARL:2024:7679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
21-005129-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling. De verdachte, geboren in 1969, werd beschuldigd van het mishandelen van de benadeelde partij op 11 juni 2021. De mishandeling bestond uit het slaan in het gezicht, het vastpakken en aan de haren trekken, en het bijten in de vinger van de benadeelde. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, en had een schadevergoeding van € 591,22 toegewezen aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de taakstraf verlaagd naar 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en de schadevergoeding verhoogd naar € 1.091,22, bestaande uit € 91,22 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de verdachte excessief had gehandeld en dat haar gedrag pijn en letsel had toegebracht aan de benadeelde partij. De verdachte had eerder veroordelingen voor mishandeling, maar het hof hield rekening met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor pleegkinderen en een aanstaande operatie. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de genoemde straf en schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005129-21
Uitspraak d.d.: 11 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 10 november 2021 met parketnummer 16-153220-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal toewijzing tot een bedrag van € 591,22 gevorderd, bestaande uit € 500,- aan immateriële schade en € 91,22 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. S.M. Carabain-Klomp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis van 10 november 2021, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter verdachte ter zake van mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 591,22, bestaande uit € 500,- aan immateriële schade en € 91,22 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 11 juni 2021 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]
- in/op/tegen het gezicht te slaan/stompen;
- bij haar haren vast te pakken en/of aan de haren te trekken;
- in/op haar vinger te bijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk is weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van dit feit is sprake van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
1. de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 10 november 2021;
2. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangifte met fotobijlagen van 12 juni 2021, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Eenheid Midden-Nederland van 13 juni 2021, genummerd PL0900-2021184068, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] ;
3. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2021, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] ;
4. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van 12 juni 2021, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] ;
5. een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris van 22 augustus 2024, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 11 juni 2021 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde]
- in het gezicht te slaan,
- bij haar haren vast te pakken en aan de haren te trekken en
- in haar vinger te bijten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte was met een vriendin haar elf honden aan het uitlaten toen ze aangeefster [benadeelde] trof met haar twee honden. Verdachte heeft verklaard dat aangeefster, nadat deze al aan het vloeken en tieren geweest zou zijn, bij verdachte “in haar roedel” met honden kwam. [benadeelde] had de kleinste van haar eigen honden op de arm en zou uiteindelijk één hond (een herder) van verdachte hebben geschopt. Dat is voor verdachte de ‘trigger’ geweest om [benadeelde] in het gezicht te slaan, haar aan de haren vast te pakken en daaraan te trekken en [benadeelde] in haar vinger te bijten.
Uit de aangifte van [benadeelde] volgt dat ze bang was omdat één van de honden van verdachte op haar af kwam en dat zij naar de honden heeft geschreeuwd om ze weg te jagen. Uit de verklaringen van verdachte en [getuige] volgt dat [benadeelde] één van de honden van verdachte heeft geschopt. Het hof acht het voorstelbaar dat dit is ingegeven door de gedachte van [benadeelde] om de hond af te weren. Ondanks deze schop en het feit dat er over en weer werd geschreeuwd, geduwd en aan de haren werd getrokken, is het gedrag van verdachte tegen [benadeelde] excessief geweest. Door haar gedrag heeft verdachte pijn en letsel toegebracht aan [benadeelde] en inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld is voor mishandelingen, zij het dat deze veroordelingen niet van recente datum zijn. Op de zitting van het hof heeft verdachte toegelicht dat deze mishandelingen plaatsvonden in een andere context dan de context waarin de mishandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden. De mishandelingen waarvoor verdachte eerder is veroordeeld hebben volgens verdachte in de relationele sfeer plaatsgevonden.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en haar raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft een uitkering waarvan ze kan rondkomen, ze draagt de zorg voor twee pleegkinderen en moet binnenkort een ingrijpende operatie ondergaan met een lange herstelperiode. Verdachte heeft verklaard dat zij haar “lesje heeft geleerd” en niet opnieuw soortgelijke feiten zal plegen. Zij heeft ter zitting op overtuigende wijze inzicht getoond in het kwalijke van haar handelingen.
Het hof stelt vast dat in de procedure in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met iets meer dan één jaar. Het hof acht het in deze zaak aangewezen om het tijdsverloop in de strafoplegging te verdisconteren. Daarnaast heeft het hof de persoonlijke omstandigheden van verdachte betrokken en het uittreksel uit de Justitiële Documentatie zoals hiervoor toegelicht. In afwijking van de straf in eerste aanleg en overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal acht het hof daarom een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, passend.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.591,22 en bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade en € 91,22 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 591,22, bestaande uit € 500,- aan immateriële schade en € 91,22 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling rechtstreekse schade heeft geleden. De gevorderde materiële schade van € 91,22 kan geheel worden toegewezen. Het hof waardeert de immateriële schade op de gevorderde € 1.000,-. Verdachte is tot vergoeding van deze schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen en zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof heeft de omvang van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) naar billijkheid vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan. Door de mishandeling had de benadeelde partij blauwe plekken, schaafwonden en pijn in haar nek en op haar hoofdhuid. Door het aan de haren trekken had de benadeelde partij twee kale plekken op haar hoofd. Doordat verdachte in de vinger van de benadeelde partij heeft gebeten, moest laatstgenoemde behandeld worden met een tetanusprik en een antibioticakuur. In oktober 2021 had de benadeelde partij nog last van een verdoofd gevoel en tintelingen in haar vinger. Daarnaast heeft de benadeelde partij door de psychische klachten die zij sinds de mishandeling ervaart niet meer kunnen werken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het immateriële deel van de vordering tot schadevergoeding toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-, nu aan de zijde van de benadeelde partij sprake is van eigen schuld. Het hof volgt de advocaat-generaal niet op dit punt. Indien al kan worden gezegd dat de benadeelde partij een causale bijdrage heeft geleverd aan het ontstaan van haar eigen schade, dan geldt in elk geval dat de plicht van verdachte tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade geheel in stand is gebleven, omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten eist.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.091,22 (duizend eenennegentig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 91,22 (eenennegentig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.091,22 (duizend eenennegentig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 91,22 (eenennegentig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 juni 2021.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. P.S. Bakker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 11 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.