ECLI:NL:GHARL:2024:7668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
21-001928-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met vier jonge kinderen; deelvrijspraak en bewijswaardering

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van ontuchtige handelingen met vier kinderen, allen jonger dan zestien jaar. Het hof heeft de zaak behandeld na eerdere zittingen op 13 mei 2022 en 26 november 2024. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf. De advocaat-generaal heeft een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een andere bewijsbeslissing genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ontkleden van de kinderen en het laten zoenen van hen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van het betasten van de schaamstreek van twee van de kinderen, omdat de bewijsmiddelen daarvoor onvoldoende overtuigend waren. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 600,- per benadeelde partij voor immateriële schade, en materiële schade is vergoed tot € 78,24 en € 42,50 voor respectievelijk twee benadeelde partijen. Het hof heeft ook de in beslag genomen mobiele telefoon van de verdachte verbeurd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001928-18
Uitspraak d.d.: 10 december 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2018 met parketnummer 18-830274-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1991,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 mei 2022 en 26 november 2024, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, met aftrek van het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis van de rechtbank voor zover dit ziet op de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen te bevestigen. Ook heeft de advocaat-generaal gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, en de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde 1] , mr. P.M.A.C. van de Wouw, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de in beslag genomen telefoon verbeurd verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen, te weten een bedrag van € 1.078,24, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] eveneens geheel toegewezen, te weten een bedrag van € 642,50, alle vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep nog aan de orde- tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2015 te [pleegplaats] , in de [gemeente] , met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 en/of met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 en/of met [benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum] 2009 en/of met [benadeelde 4] , geboren op [geboortedatum] 2009 die (elk) toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het ontkleden en/of laten ontkleden van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of
- het betasten met zijn, verdachtes, vinger(s), van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] in de schaamstreek en/of
- het laten zoenen van de kinderen met elkaar in wisselende samenstelling en daar foto's van maken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Deelvrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting en door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het betasten van de schaamstreek van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , zoals tenlastegelegd onder het derde gedachtestreepje, heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De moeder van [benadeelde 2] , [naam] , heeft op 2 september 2015 verklaard dat haar dochter haar verteld heeft dat verdachte haar bij het kruis heeft betast, en dat zij zelf een wond bij haar dochter heeft waargenomen bij het urinegedeelte. Het was een wond zonder bloed, zo verklaart ze, maar wel open en rood van kleur. Die wond was ontstoken en daarvoor heeft zij medicatie van een arts van het AZC gekregen, zodat zij de wond kon schoonhouden. Vervolgens verklaart [benadeelde 2] aan de politie op 23 september 2015 dat verdachte bij zowel haar als [benadeelde 1] ‘ongepast gedrag’ heeft vertoond, waaronder het aanraken van haar kruis en het met zijn vinger naar binnen gaan. De vader van [benadeelde 1] , [naam] , verklaart op 13 juli 2016 - ongeveer een jaar na het tenlastegelegde - dat [benadeelde 1] heeft verteld dat verdachte haar met zijn penis bij haar vagina heeft aangeraakt en dat hij de dag na het tenlastegelegde met [benadeelde 1] naar het ziekenhuis is geweest, waar de arts heeft vastgesteld dat er sprake was geweest van lichte penetratie.
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen van 3 september 2015, waarin de verbalisant verklaart te zijn gebeld door kinderarts Van Gool van het UMCG die samen met een collega op 27 augustus 2015, een dag na het tenlastegelegde feit, [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft onderzocht. De kinderarts heeft vooral gekeken naar uitwendige en vaginale afwijkingen en er werden geen afwijkingen geconstateerd. Ook bevindt zich in het dossier, als bijlage bij de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , de verklaring van kinderarts Van Gool, gedateerd 27 augustus 2015, waarin te lezen is dat er bij [benadeelde 1] geen afwijkingen werden gevonden die kunnen passen bij vaginale penetratie.
Het hof overweegt allereerst dat de verklaringen van de moeder van [benadeelde 2] en de vader van [benadeelde 1] de auditu-verklaringen betreffen over uitlatingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] tegenover die getuigen. Daarbij hebben beide getuigen verklaard over door artsen vastgesteld letsel aan hun kinderen. Wat deze getuigen hierover zeggen strookt echter niet met hetgeen door de kinderartsen een dag na het tenlastegelegde is vastgesteld, zodat deze verklaringen op een aantal wezenlijke punten onjuist zijn gebleken. De verklaring van [benadeelde 2] vindt op dit onderdeel van het tenlastegelegde onvoldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met vier kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat het dossier op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en er sprake is geweest van beïnvloeding van getuigen. Daarbij betreft het door de rechtbank toegepaste bewijs voor het overgrote deel de auditu-verklaringen en kan het proces-verbaal van herkenning van verdachte in het fotosysteem door [benadeelde 2] niet voor het bewijs worden gebruikt, nu niet blijkt of en in hoeverre sprake was van herkenning, laat staan een betrouwbare herkenning. Ook kunnen de bevindingen omtrent het DNA niet voor het bewijs worden gebruikt. Er zijn weinig sporen aangetroffen, en voor zover ze wel zijn aangetroffen is dat op plaatsen waar dat niet relevant is. Daarbij is de kleding van de kinderen in één zak gestopt, zodat contaminatie niet kan worden uitgesloten. Verder zijn de op de telefoon van verdachte aangetroffen foto’s niet ontuchtig van aard. De seksuele component ontbreekt en de kinderen lachen. De kinderen hebben ook niets verklaard over moeten poseren. De foto's betreffen slechts spelende kinderen die elkaar een kusje geven. Ook de verhoren van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Ze zijn op essentiële punten strijdig met elkaar, zijn inconsistent, onvolledig en niet accuraat Dit wordt bevestigd door de in hoger beroep geraadpleegde deskundige. Daarbij is er geen effectieve mogelijkheid geweest de getuigen te bevragen. Zij zijn pas in 2023 gehoord, 8 jaar na het tenlastegelegde, terwijl de verdediging op meerdere momenten gedurende de procedure heeft verzocht de getuigen te horen. Het belang die getuigen te horen was evident van groot belang voor de verdediging. Van een ‘adequate and proper’ en ‘practical and effective’ uitoefening van het ondervragingsrecht is geen sprake meer, zodat de procedure in zijn geheel volgens de jurisprudentie van het EHRM niet meer eerlijk te noemen is. Pas in hoger beroep is daar enige compensatie voor gekomen in de vorm van het deskundigenonderzoek en de verhoren van de getuigen, echter deze wisten zich niets meer te herinneren door het tijdsverloop. Van een eerlijk proces is geen sprake meer, zodat de studioverhoren van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De conclusie moet zijn dat er onvoldoende wettig bewijs is, en vrijspraak dient te volgen.
Het hof komt tot het volgende oordeel
Aan de hand van het onderzoek ter terechtzitting, het dossier en de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen, feiten en omstandigheden
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2015250880, gesloten en getekend op 4 augustus 2016 door [verbalisant] , brigadier en bevoegd zedenrechercheur van Politie Noord Nederland.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 2 september 2015, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016214676 d.d. 26 juli 2016, inhoudende de verklaring van [naam] :
U bent hier om aangifte te doen op het AZC in [pleegplaats] .
Ik doe aangifte namens mijn dochter [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 2009. Ze kwam bij me. Ze zei dat ze in de zaal zat en dat een jongen haar had aangehouden in een toiletruimte of badruimte. Mijn dochter heeft me verteld dat een jongeman haar gepakt heeft in de toiletkamer. Zij was in de computerruimte. Zij was daar met andere kinderen aan het spelen. Ik was buiten en had zicht op haar. Op een gegeven moment zag ik haar niet meer. Tegenover de computerruimte zit een toiletruimte. Er waren vier kinderen in dezelfde ruimte toen dit gebeurde, mijn dochter, een vriendinnetje van haar en twee jonge jongens. Ik weet welke jongen dit mijn dochter heeft aangedaan. Ik heb haar gevraagd wie het gedaan had en ze heeft hem me aangewezen. Ik heb hem geroepen en ben met hem een zaal binnen gegaan. Ik was erg overstuur. Ze hebben me meegenomen naar de receptie buiten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juli 2016, opgenomen op pagina 92 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
Ik doe aangifte namens mijn dochter [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 2011. Ik trof de kinderen aan op het speelterrein. Ze waren een beetje angstig. In het ziekenhuis heb ik mijn dochter gevraagd wat er gebeurd was. Ze zei letterlijk: “papa we gingen naar het toilet. Hij heeft mijn broek uitgedaan en ook de onderbroek”. Ik heb haar eerst op haar gemak gesteld. Ik heb haar gevraagd wat hij had gedaan. Daarna ging zij vertellen dat hij op zijn knieën zat en haar broek heeft uitgedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 september 2015, opgenomen op pagina 107 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
Ik doe aangifte namens mijn zoon [benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum] 2009. Alle vier de kinderen waren aan het spelen. Hij heeft toen gevraagd aan hen om hun kleren uit te doen. Toen de kinderen uit de wc kwamen hadden [benadeelde 2] en [benadeelde 1] hun bovenkleding niet aan. Ze kwamen naar buiten met gewoon een hemd. [benadeelde 3] heeft ook zijn broek verkeerd aangedaan. [benadeelde 3] heeft tegen me gezegd dat die man had gevraagd zijn broek en onderbroek uit te doen. [benadeelde 3] heeft mij verteld dat [verdachte] hem naar het toilet heeft gebracht.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 augustus 2015, opgenomen op pagina 56 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verbalisant] :
Er werd ons verteld dat er mogelijk nog 2 kinderen, jongens, waren die mee waren genomen door [verdachte] en waren uitgekleed. Deze jongens zouden zijn:
[benadeelde 4] , geboren [geboortedatum] 2009.
[benadeelde 3] , geboren [geboortedatum] 2009.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 oktober 2015, opgenomen op pagina 123 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
[benadeelde 4] heeft gezegd dat de man had gevraagd aan de kinderen om de kleren uit te doen en dat [benadeelde 1] en de andere twee kinderen door de man geknuffeld zijn.
Aan [naam] worden 4 foto’s getoond (deze foto’s zijn opgenomen op pagina 126 tot en met 129 van voornoemd dossier). [naam] zegt dat op foto 2 alle vier de kinderen te zien zijn. Van links naar rechts zijn dit [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] . Op foto 3 herkent ze [benadeelde 2] . Op foto 4 zegt [naam] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] te zien. Zij zijn aan het zoenen. [naam] denkt op foto 5 [benadeelde 4] en [benadeelde 1] te zien.
Aan [naam] wordt gevraagd wat ze van de foto’s vindt. [naam] zegt dan dat ze het slecht vindt en ervan schrikt. Aan [naam] wordt gevraagd of [benadeelde 4] vaker met kinderen zoent. Ze zegt dat ze [benadeelde 4] zo niet kent en dat ze het geen normaal gedrag voor hem vindt.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2015, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde 2] :
V: Ik heb gehoord dat er wat gebeurd is wat jij aan mij wilt vertellen.
A: Ik ben gegaan op zoek naar [benadeelde 1] om met haar te gaan spelen. [benadeelde 1] was in badkamer met de kleine kinderen. De man is gekomen. Daarna deed hij dingen die niet aangepast zijn.
V:Wie is [benadeelde 3] ?
A: Die was ook in hamam.
V: Wie was nog meer in hamam?
A: [benadeelde 4] en [benadeelde 1] .
V: Wie waren in het toilet?
A: [benadeelde 1] en [benadeelde 4] en die oude man. Wij hebben aan de deur geklopt, maar we konden de deur niet open doen. Hij trok hun broeken uit. Ik zag dat.
V: jij zag dat hij de broek uit deed.
A: Ja, hij deed zo de broek.
A: Eerst deed hij dat met [benadeelde 1] en daarna met mij, dat ongepaste gedrag.
V: Hoe was het met je onderbroek?
A: Dat trok hij uit.
V: Waar bleven die kleren?
A: Hij trok niet alle kleding uit. Hij trok het niet helemaal uit, hij trok het naar beneden.
V: Toen die man het bij jou deed, was dat voor dat hij met [benadeelde 1] in de wc was of daarna?
A: Eerst was ik aan de beurt. Hij wilde mij naar de Hamam brengen. Ik heb mijn hand losgetrokken. Daarna ging [benadeelde 1] mee.
V: Bij wie deed hij het eerst onaangepast gedrag?
A: Eerst met mij, daarna met [benadeelde 1] . En ik zei tegen mama dat de man gekrulde haren had.
V: Jij vond [benadeelde 1] in de hamam. Met wie was zij daar nog meer?
A: [benadeelde 3] en [benadeelde 4] .
V: Wat zie je allemaal in de hamam?
A: Daar heb je een zitje, daarop zit je te plassen.
V: Jij ging zoeken naar [benadeelde 1] en jij vond haar in de hamam, klopt dat?
A: Ja.
V: Was die man er toen ook al of kwam die man later?
A: Nee, hij is later gekomen.
V: Vertel eens wat hij eerst deed?
A: Zijn handen wassen, geplast en daarna opgestaan en toen ons dat aandeed.
V: Wat heb jij gezien wat die man met [benadeelde 1] heeft gedaan?
A: Net als met mij. Hij deed zijn handen hier. Haar kleren waren uitgetrokken.
7.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2015, opgenomen op pagina 116 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [benadeelde 3] :
A: Er waren vier kinderen bij; [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en ik. Bij de computer wc waren wij en hij heeft ons allemaal geroepen. Hij zei kom we gaan spelen. Hij heeft toen ons met onze handen gepakt en meegenomen. Hij heeft ons geroepen en aan onze handen getrokken en toen moesten wij mee naar de wc van de computer. Die heet [verdachte] .
V: Waar waren jullie dan voordat hij jullie mee trok?
A: Wij moesten naar de wc hij heeft ons gevraagd om onze kleding uit te doen. We moesten onze boven kleding uit doen en onze onderkleding. Hij heeft toen gezegd: “Jullie moeten je kleren uitdoen.” Dat hebben we gedaan en toen moest ik als eerste. Eerst heeft [benadeelde 4] zijn kleren uitgedaan, daarna [benadeelde 1] , daarna [benadeelde 2] en daarna ik. Alle kleren uit.
V: Waar zat jij dan?
A: Op de grond. [verdachte] stond. [benadeelde 2] zat hier.
V: Waar waren [benadeelde 1] en [benadeelde 4] dan?
A: [benadeelde 4] zat op de grond en [benadeelde 1] zat ok hier.
V: Had [verdachte] ook een telefoon?
A: Ja
V: Waar was die telefoon?
A: in de wc.
V: Wat deed [verdachte] met die telefoon op de computer wc?
A: Hij belt sluit hem af, hij belt sluit hem af, hij belt sluit hem af.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 augustus 2015, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
Omstreeks 19:45 uur kwam een man met dochter aan de balie. Hij vertelde dat zijn dochter is misbruikt door een bewoner van het AZC. Terwijl ik met de man in gesprek was kwam er een vrouw met haar dochter aanlopen en vertelde dat haar dochter ook was misbruikt.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 september 2015, opgenomen op pagina 133 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam] :
Er is gevraagd aan [benadeelde 2] of zij kon aanwijzen welke man het was geweest. [benadeelde 2] wijst dan een man aan in het systeem. [benadeelde 2] heeft [verdachte] aangewezen als persoon die het gedaan heeft bij haar.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 oktober 2015, opgenomen op pagina 149 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte] :
A: Een mevrouw kwam naar mij toe. Ze heeft mij gewoon een klap gegeven. Ze zei: “Je hebt mijn kind misbruikt.”
V: en de telefoon, die in [pleegplaats] in beslag is genomen. Wie maakten er gebruik van die telefoon?
A: Ik gebruik hem alleen, niemand anders. Voor muziek en dergelijke.
V: Hoe lang had je de telefoon van [pleegplaats] al in je bezit?
A: Sinds ik in [pleegplaats] ben heb ik altijd die telefoon.
V: Wij hebben foto’s aangetroffen van [benadeelde 2] , [benadeelde 1] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . Wat kun jij daarover vertellen?
A: Ik kan mij niet herinneren dat ik foto’s heb gemaakt van deze kinderen.
V: Foto 1, wie is hierop te zien?
A: Ik zie de kinderen, [benadeelde 4] . Ik zie een Arabiers meisje. En ik zie [benadeelde 3] . Ik zie de dochter van de vrouw die mij een klap heeft gegeven.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 28 augustus 2015, opgenomen op pagina 181 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verslaglegging van verbalisant:
Onder verdachte, [verdachte] , is inbeslaggenomen een mobiele telefoon, Nokia RM-944. Het proces-verbaal is voorzien van het registratienummer PL0100-2015250880.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 28 augustus 2015, opgenomen op pagina 187 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verslaglegging van verbalisant:
Onder het slachtoffer, [benadeelde 1] , is inbeslaggenomen een onderbroek, goednummer: PL0100-2015250880-593053.
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 september 2015, opgenomen op pagina 195 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisanten, met bijbehorende fotobijlage op pagina 197 tot en met 201:
Door ons, verbalisanten, is onderzoek verricht naar de telefoon van verdachte (het proces-verbaal is voorzien van het nummer PL0100-2015250880). Op de gegevens van de telefoon van verdachte troffen wij diverse foto’s aan van minderjarige kinderen. Vijf foto’s zijn toegevoegd aan het dossier. Bij foto 1 is de datum 26 augustus 2015 en de tijd 19:33 uur zichtbaar. Op deze foto is een ruimte met twee wasbakken aan de muur zichtbaar. Tussen deze wasbakken hangt een kind. Dit kind heeft met beide armen een wasbak vast en hangt achterover. Achter dit kind is nog een ander persoon te zien, vermoedelijk een kind. Op foto 2 is de datum 26 augustus 2015 en de tijd 19:34 uur zichtbaar. Op deze foto’s zijn 4 kinderen zichtbaar die zijn herkend als [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] . Op foto 3 is de datum 26 augustus 2015 en de tijd 19:34 uur zichtbaar. De jongen en het meisje op de foto zoenen elkaar. Het meisje kijkt met haar ogen naar de maker van de foto. Dit meisje is herkend als [benadeelde 2] . Op foto 4 is de datum 26 augustus 2015 en de tijd 19.35 uur zichtbaar. De jongen en het meisje zoenen met elkaar. Het meisje kijkt naar de maker van de foto. Deze twee kinderen zijn herkend als [benadeelde 4] en [benadeelde 1] . Op foto 5 zoenen een jongen en een meisje met elkaar. Op de achtergrond is een toiletbril te zien. Het meisje is herkend als [benadeelde 1] .
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 11 juni 2016, opgenomen op pagina 261 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Er is bij [benadeelde 1] wangslijmvlies afgenomen. De afnameset werd voorzien van [SIN-nummer] . Er is bij [verdachte] wangslijmvlies afgenomen. De afnameset werd voorzien van [SIN-nummer] . De inbeslaggenomen onderbroek, voorzien van goednummer PL0100-2015250880-593053 is voorzien van [SIN-nummer] .
15. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, opgenomen op pagina 279 e.v. van voornoemd dossier, zaaknummer 2015.10.09.090 (aanvraag 002), d.d. 25 januari 2016, opgemaakt door dr. I.E.P.M. Blom, op de door de deskundige van het NFI afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende de bevindingen:
De onderbroek [kenmerk] van [benadeelde 1] is bemonsterd van #01 tot en met #08 om biologische contactsporen te verzamelen van degene(n) die de kledingstukken heeft (hebben) aangeraakt. Het DNA-profiel van de getuige en het DNA-profiel van verdachte [verdachte] ( [kenmerk] ) zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Van het DNA in de bemonstering [kenmerk] #03 (de tailleband van de onderbroek) zijn DNA-mengprofielen verkregen waarbij een aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van verdachte.
16. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, opgenomen op pagina 290 e.v. van voornoemd dossier, zaaknummer 2015.10.09.090 (aanvraag 003 en 004), d.d. 6 juni 2016, opgemaakt door dr. I.E.P.M. Blom, op de door de deskundige van het NFI afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende de bevindingen:
Er is aanvullend DNA-onderzoek uitgevoerd aan het DNA in de bemonstering [kenmerk] #03. De DNA-profielen van het referentiemonster en de DNA-profielen van het slachtoffer [benadeelde 1] ( [kenmerk] ) en de verdachte [verdachte] ( [kenmerk] ) zijn vergeleken met de DNA-profielen van het celmateriaal in de bemonstering [kenmerk] #03. Het celmateriaal kan afkomstig zijn van [benadeelde 1] , [verdachte] en minimaal één andere persoon. Bij het vergelijkend DNA-onderzoek is uitgegaan van twee hypotheses. Hypothese I luidt: de bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] , [verdachte] en een willekeurige onbekende persoon. Hypothese II luidt: de bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en twee willekeurige onbekende personen. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn minimaal 1.000.000 keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan wanneer hypothese II waar is.
Betrouwbaarheid en bruikbaarheid van het bewijs
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , de bevindingen omtrent het DNA en de herkenning van verdachte door [benadeelde 2] in het fotosysteem – kort gezegd – niet betrouwbaar en bruikbaar zijn om uiteenlopende redenen.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen de verklaringen van de vier kinderen zijn verschillen op te merken. In hoger beroep heeft deskundige drs. J. van der Sleen op 30 december 2019 een rapportage uitgebracht om de waarde van de studioverklaringen zoals afgelegd door [benadeelde 3] en [benadeelde 2] te beoordelen. De deskundige concludeert dat er sprake is van inconsistenties en dat er vragen zijn over de accuraatheid van de verklaringen. De deskundige benoemt als mogelijke oorzaken daarvan onder meer de jonge leeftijd van de kinderen en taal- en vertaalproblemen. De deskundige concludeert dat de waarde van de verklaringen gering is, maar dat op basis van de onmiddellijke onthulling van de kinderen na het vermeende incident het niet zozeer de vraag is óf er iets is voorgevallen, maar vooral de vraag wát er precies is voorgevallen.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van alle vier de kinderen blijkt dat hetgeen zich heeft voorgedaan zich op de toiletten afspeelde. Dit vindt tevens bevestiging in de foto’s die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen, die evident in een toiletruimte zijn gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat niemand anders dan hijzelf zijn telefoon gebruikte. Gelet op de bij die foto’s vastgelegde datum en tijdstippen staat vast dat verdachte en de vier kinderen rond 19.30 uur in de toiletruimte waren. Weliswaar lopen de verklaringen van de toen nog zeer jonge kinderen op diverse punten uiteen, maar wat opvalt is dat uit de verklaringen van alle kinderen blijkt dat hun kleding uit moest. [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben hierover kort na het moment dat zij met verdachte in de toiletruimte waren, verteld. Dat gegeven vindt steun in andere bewijsmiddelen. Zo heeft de moeder van [benadeelde 3] gezien dat [benadeelde 3] zijn broek verkeerd om aan had, en is het DNA van verdachte aangetroffen op de tailleband van de onderbroek van [benadeelde 1] . Het verweer van de verdediging dat het DNA-bewijs vanwege het risico op contaminatie niet bruikbaar is, volgt het hof niet. Uit het dossier blijkt dat de kleding van [benadeelde 1] , [benadeelde 4] en [benadeelde 3] in één vuilniszak is gestopt. De kleding van [benadeelde 2] is in een aparte zak gestopt. Dat geeft nog geen logische verklaring voor het überhaupt aantreffen van het DNA van verdachte op de kleding van [benadeelde 1] , te meer niet nu verdachte hiervoor geen verklaring heeft gegeven en zelfs verklaard heeft die kinderen die dag helemaal niet gezien te hebben.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dát de kleding van de kinderen uit moest van verdachte en dat hij daar in ieder geval bij [benadeelde 1] zelf ook een rol in heeft gehad, gelet op het aantreffen van zijn DNA op twee plaatsen op de tailleband van haar onderbroek.
Voor wat betreft de totstandkoming van het dossier en de herkenning van verdachte door [benadeelde 2] op de foto overweegt het hof als volgt. Uit het dossier blijkt dat eerst de vader van [benadeelde 1] , [naam] , en vervolgens de moeder van [benadeelde 2] , [naam] , zich kwamen melden bij de receptie van het AZC met de mededeling dat hun kind zou zijn misbruikt. [naam] vertelt dat zij haar dochter [benadeelde 2] ongeveer een half uur kwijt was en dat [benadeelde 2] vervolgens onder meer vertelde dat een man haar en drie andere kinderen mee had genomen naar de badkamer en dat de man alle kleren van de kinderen had uitgetrokken. [benadeelde 2] moest huilen en had niet kunnen wegkomen. [naam] vroeg [benadeelde 2] vervolgens haar aan te wijzen wie deze man was. Toen ze de man hadden gevonden vloog [naam] hem aan. Vervolgens is zij met [benadeelde 2] naar de receptie gegaan. [benadeelde 1] was al bij de receptie met zijn dochter [benadeelde 1] , die hem had verteld dat een man haar had aangeraakt, en inmiddels was verdachte door de beveiliging apart gezet. Uit de verklaring van getuige Korte blijkt dat dan aan [benadeelde 2] wordt gevraagd de man op de foto’s in het systeem aan te wijzen, waarop zij verdachte aanwijst. Ook blijkt uit zijn verklaring dat er dan veel ophef is bij de receptie van het AZC.
Het hof overweegt dat hoewel de ophef bij de ouders effect kan hebben gehad op de kinderen, de herkenning van verdachte door [benadeelde 2] op de foto niet op zichzelf staat. [benadeelde 2] heeft verdachte aan haar moeder namelijk al eerder aangewezen, en daarbij zijn op de telefoon van verdachte foto’s van alle vier de kinderen in de badkamer aangetroffen. Ook [benadeelde 3] – die verdachte blijkens zijn eigen verklaring ook kent – noemt verdachte als degene die met hen op de toiletten was. Het hof is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de herkenning van verdachte door [benadeelde 2] in voldoende mate steun vindt in overige bewijsmiddelen en daarom voor het bewijs bruikbaar is.
De verdediging heeft aangevoerd dat er geen effectieve mogelijkheid is geweest om de kinderen te ondervragen, zodat van een eerlijk proces geen sprake meer is, hetgeen tot bewijsuitsluiting dient te leiden.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de rechter, in gevallen waarin hij voor het bewijs gebruik wil maken van een door een getuige afgelegde verklaring, terwijl de verdediging – ondanks het nodige initiatief – niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuige het ondervragingsrecht uit te oefenen, dient na te gaan of het proces als geheel eerlijk is verlopen. Hierbij zijn – met het oog op de beoordeling of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces – van belang (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid (HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1007).
Voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, is het gewicht van de verklaring van de betreffende getuige in de bewijsconstructie een belangrijke beoordelingsfactor. Dat doet er echter niet aan af dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband moeten worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring van de getuige groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan (HR 9 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1007). Het gebruik van een ‘untested’ getuigenverklaring levert evenwel niet automatisch een schending van artikel 6 van het EVRM op.
In de onderhavige zaak gaat het om de verklaringen van vier jonge kinderen. In het opsporingsonderzoek door de politie zijn [benadeelde 2] en [benadeelde 3] in een kindvriendelijke studio gehoord. Wat [benadeelde 1] en [benadeelde 4] hebben verteld, is via verhoren van hun (respectievelijk) vader en moeder vastgelegd. De verdediging heeft vooreerst verzocht de kinderen te horen bij schrijven van 28 december 2016, hetgeen op de regiezitting bij de rechtbank van 11 mei 2017 heeft uitgemond in het door de raadsman op het politiebureau bekijken van de opnames van de studioverhoren van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Bij appelschriftuur is nogmaals verzocht de vier getuigen te horen, hetgeen door het gerechtshof is afgewezen gelet op de zeer jonge leeftijd van de kinderen destijds, te weten vier tot zes jaar, en de mogelijke belastende en schadelijke effecten van een verhoor op de kinderen. Ter compensatie is een betrouwbaarheidsonderzoek naar de verklaringen verricht door deskundige drs. J. van der Sleen. Ter terechtzitting van het hof van 13 mei 2022 heeft de verdediging nogmaals verzocht de vier kinderen te horen, hetgeen door het hof bij tussenarrest van 25 mei 2022 is toegewezen. Het hof heeft overwogen dat het acht heeft geslagen op de jonge leeftijd en de mogelijke kwetsbaarheid van de kinderen, maar dat op dat moment niet is gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de gezondheid of het welzijn van de getuigen door het afleggen van een verklaring in een studioverhoorsetting in gevaar wordt gebracht, zodat het belang van het horen van de getuigen zwaarder weegt. De getuigen zijn vervolgens in een studioverhoorsetting bij de raadsheer-commissaris gehoord, op 5 juli 2023 respectievelijk 18 september 2023. Door de combinatie van de jonge leeftijd van de getuigen ten tijde van het tenlastegelegde en het tijdsverloop sinds het tenlastegelegde konden zij allen niets meer uit eigen herinnering verklaren.
Het hof stelt vast dat de verdediging uiteindelijk weliswaar in de gelegenheid is gesteld om de verzochte getuigen te horen en van die mogelijkheid ook gebruik heeft gemaakt, maar desondanks feitelijk geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om ten aanzien van die getuigen het ondervragingsrecht uit te oefenen, nu de getuigen zich door het tijdsverloop in combinatie met hun zeer jonge leeftijd tijdens het tenlastegelegde niets meer konden herinneren.
De vraag is dan of de bewezenverklaring uitsluitend dan wel in beslissende mate gebaseerd zal zijn op de verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] . Daarvan is in deze zaak sprake. De verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zijn door de rechtbank in eerste aanleg voor het bewijs gebruikt. Ook in hoger beroep zal de bewezenverklaring van het tenlastegelegde in belangrijke mate op de verklaringen van de betwiste getuigen stoelen.
Om de verklaringen voor het bewijs te kunnen gebruiken, is het van belang dat er voldoende compenserende factoren zijn. Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is. Allereerst heeft de verdediging in een vroeg stadium van het proces de opnames van de studioverhoren van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] kunnen bekijken op het politiebureau. Daarnaast is door een deskundige onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid van de verklaringen. Ondanks dat is vastgesteld dat de verdediging de getuigen uiteindelijk onvoldoende op een effectieve wijze zelf heeft kunnen ondervragen, is het hof van oordeel, gelet op de compenserende factoren, dat de mogelijkheden van toetsing van de getuigenverklaringen de verdediging in dit geval in afdoende mate zijn geboden en dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de betreffende getuigenverklaringen verwerpt het hof.
Ontuchtig karakter van de foto’s
De verdediging heeft aangevoerd dat de foto’s op de telefoon van verdachte niet ontuchtig van aard zijn.
Het hof stelt ten aanzien van de foto’s het volgende vast. In deze zaak gaat het om zeer jonge kinderen, die door verdachte zijn meegenomen naar een toiletruimte zonder dat de ouders van de kinderen hier wetenschap van hadden. De kinderen hebben kleding (deels) uit moeten trekken, dan wel zijn door verdachte ontkleed, en hebben in wisselende samenstelling met elkaar gezoend, hetgeen door verdachte is vastgelegd. Het hof gaat er, gelet op het feit dat op twee foto's een slachtoffer tijdens de zoen recht in de camera (dus naar de verdachte) kijkt, vanuit dat er geen sprake is van een spontane zoen, maar dat de zoen door verdachte is geregisseerd. Daarbij verklaart de moeder van [benadeelde 4] dat zij schrikt van de foto’s, dat ze haar zoon zo niet kent en dat dit voor hem geen normaal gedrag is. Gelet aldus op de context waarin en de omstandigheden waaronder de foto’s zijn gemaakt, waarbij ook het grote leeftijdsverschil tussen de kinderen en verdachte een rol speelt, is het hof van oordeel dat de foto’s een ontuchtig karakter hebben. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks26 augustus 2015 te [pleegplaats] ,
in de [gemeente] ,met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 en
/ofmet [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 en
/ofmet [benadeelde 3] , geboren op [geboortedatum] 2009 en
/ofmet [benadeelde 4] , geboren op [geboortedatum] 2009 die (elk) toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het ontkleden en/of laten ontkleden van die [benadeelde 2] en
/of[benadeelde 1] en
/of[benadeelde 3] en
/of[benadeelde 4] en
/of
- het betasten met zijn, verdachtes, vinger(s), van die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] in de schaamstreek en/of
- het laten zoenen van de kinderen met elkaar in wisselende samenstelling en daar foto's van maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis, en tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaren. De verdediging heeft verzocht in het geval het hof tot een strafoplegging komt te volstaan met een taakstraf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met vier jonge kinderen. Verdachte was met de slachtoffers in een toiletruimte, uit het zicht van hun ouders, en heeft daar ontuchtige handelingen bij de kinderen verricht en door hen laten verrichten door ze te ontkleden en/of zich te laten ontkleden en ze met elkaar (op de mond) te laten zoenen voor het oog van de camera. Hij heeft hiermee op forse wijze de lichamelijke integriteit van deze zeer jonge slachtoffers geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Temeer nu het hier om slachtoffers gaat die al op jonge leeftijd vanwege een oorlogssituatie uit hun land van herkomst hebben moeten vluchten, met hun ouders naar Nederland – een voor hen vreemd land – zijn gereisd om een veiliger heenkomen te zoeken en in Nederland in ongewone leefomstandigheden terecht zijn gekomen. Deze slachtoffers waren naast hun jonge leeftijd daarom extra kwetsbaar. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en heeft zijn impulsen niet onder controle gehouden. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 oktober 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten en ook sinds het onderhavige feit niet opnieuw is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook heeft het hof acht geslagen op het grote tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en er bij de strafoplegging rekening mee gehouden dat de afwikkeling van de zaak onwenselijk veel tijd in beslag heeft genomen. Gelet op dit alles, en ook op het feit dat het hof tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de rechtbank in eerste aanleg, en dan door de advocaat-generaal gevorderd, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die niet groter is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 9 dagen, passend en geboden. Daarnaast zal het hof verdachte een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, opleggen. Het hof acht, gezien de beperktere bewezenverklaring van de feiten, en gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen een voorwaardelijke gevangenisstraf thans niet meer passend.

Beslag

Het hof acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een mobiele telefoon, merk Nokia, kleur rood, vatbaar voor verbeurdverklaring nu een deel van het strafbare feit met dit voorwerp is begaan en dit toebehoort aan verdachte. Het zal daarom verbeurd worden verklaard.

Vorderingen van de benadeelde partijen

[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • [benadeelde 2] tot een bedrag van € 2.500,- ter vergoeding van immateriële schade.
  • [benadeelde 1] , bijgestaan door mr. P.M.A.C. van de Wouw, tot een bedrag van
€ 78,24 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,- ter vergoeding van immateriële schade.
- [benadeelde 3] tot een bedrag van € 42,50 ter vergoeding van materiële schade en
€ 600,- ter vergoeding van immateriële schade.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-, en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] geheel toegewezen, te weten een bedrag van € 1.078,24, en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] eveneens geheel toegewezen, te weten een bedrag van € 642,50, alle vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In hoger beroep hebben de benadeelde partijen de vorderingen gehandhaafd.
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank voor zover deze ziet op de benadeelde partijen te bevestigen. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering tot immateriële schade van [benadeelde 1] onvoldoende onderbouwd is, en dat de vordering van [benadeelde 2] te hoog is vergeleken met andere vergelijkbare gevallen.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partijen hebben alle drie een bedrag aan immateriële schadevergoeding gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. Het hof is van oordeel dat er – gezien het feit dat het hier om een zeer kwetsbare slachtoffers gaat en een dusdanig ernstig feit dat aantasting in de persoon evident is – sprake is van dergelijke aanzienlijke psychische gevolgen. Ook heeft het hof gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkebare zaken zijn toegekend. Het hof zal de vorderingen toewijzen tot een bedrag van € 600,- per benadeelde partij, ook gelet op het gegeven dat het hof tot een beperktere bewezenverklaring is gekomen dan de rechtbank. Voor het overige deel kunnen de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] in de vorderingen niet worden ontvangen, en kunnen zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft tevens een bedrag van € 42,50 aan materiële schade gevorderd. De verdachte heeft de vordering niet betwist. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade, bestaande uit reiskosten, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het hof zal de gevorderde materiële schade dan ook toewijzen.
Ook de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een bedrag aan materiële schade gevorderd, te weten € 78,24. De verdachte heeft ook deze vordering niet betwist. Het hof is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade, bestaande uit reiskosten, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Het hof zal de gevorderde materiële schade dan ook toewijzen.
Het hof zal de vorderingen aldus toewijzen tot de genoemde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2015. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof eveneens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33, 33a, 36f, 57 en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
mobiele telefoon, merk Nokia, kleur rood.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 642,50 (zeshonderdtweeënveertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 42,50 (tweeënveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 642,50 (zeshonderdtweeënveertig euro en vijftig cent) bestaande uit € 42,50 (tweeënveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 26 augustus 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 augustus 2015.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 678,24 (zeshonderdachtenzeventig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 78,24 (achtenzeventig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 678,24 (zeshonderdachtenzeventig euro en vierentwintig cent) bestaande uit € 78,24 (achtenzeventig euro en vierentwintig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 26 augustus 2015.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. F. van der Maden en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 10 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.