Uitspraak
[appellante],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
9 oktober 2002. Hij en [geïntimeerde1] waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot de gemeenschap behoorden onder meer drie onroerende zaken: een woning en twee percelen grond.
3.Het oordeel van het hof
4 september 2024 – naar het hof begrijpt: voor zover dat ziet op de hiervoor bedoelde toedeling – wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist. Ter onderbouwing van deze vordering voert zij aan dat zij een persoonlijk en zwaarwegend belang heeft bij toedeling van het perceel 661 en dat de te maken belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. [appellante] stelt jarenlang het perceel grasland te hebben bewerkt door het te hooien en te onderhouden. Bovendien was het de afspraak tussen [appellante] en [geïntimeerde1] dat [appellante] haar paarden op het perceel zou laten weiden. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben daarentegen geen belang bij het perceel. [appellante] stelt zich ook op het standpunt dat het altijd de bedoeling van erflater is geweest dat zijn beide kinderen iets van hem zouden erven: [geïntimeerde2] de woning en [appellante] het grasland.
4.De beslissing
dinsdag 21 januari 2025voor het nemen van de memorie van grieven door [appellante] ;
10 december 2024.