ECLI:NL:GHARL:2024:7652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.346.430/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident schorsing tenuitvoerlegging in civiele zaak over verdeling van nalatenschap

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, dat op 4 september 2024 is uitgesproken. Het betreft een incident waarin [appellante] verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, dat betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap van haar overleden vader, [erflater]. De vader was gehuwd met [geïntimeerde1] en had twee kinderen: [appellante] en [geïntimeerde2]. De zaak draait om de verdeling van onroerende zaken die tot de nalatenschap behoren, waaronder een perceel grond dat [appellante] wenst te verkrijgen.

De rechtbank had eerder beslist dat het perceel aan [geïntimeerde2] werd toebedeeld, wat [appellante] betwist. In het incident stelt [appellante] dat zij een zwaarwegend belang heeft bij het perceel, omdat zij dit jarenlang heeft onderhouden en het de bedoeling van haar vader was dat zij het zou erven. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten deze stelling en stellen dat [appellante] nooit het perceel heeft onderhouden en dat er geen afspraken zijn gemaakt over de toedeling van het perceel.

Het hof overweegt dat de belangenafweging in dit incident niet in het voordeel van [appellante] uitvalt. Het hof wijst de incidentele vordering af, omdat de argumenten van [appellante] een inhoudelijke beoordeling van de zaak vereisen, wat niet mogelijk is in het kader van een incident. De beslissing over de kosten van het incident wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 21 januari 2025 zal worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.346.430/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 140666
arrest in het incident van 10 december 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.F.M. Hanus uit Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2],
die wonen in [woonplaats2] ,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna samen:
[geïntimeerden]en ieder afzonderlijk
[geïntimeerde1]en
[geïntimeerde2],
en waarbij [geïntimeerde2] daarnaast optrad als tussenkomende partij in de conventie tussen [appellante] en [geïntimeerde1] ,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek uit Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 4 september 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep tevens incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van 20 september 2024
• de conclusie van antwoord in het incident van 15 oktober 2024.

2.De kern van de zaak

Voor zover van belang voor de beoordeling in dit incident gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellante] is de zus van [geïntimeerde2] en de dochter van [geïntimeerde1] . De vader van [appellante] en [geïntimeerde2] en de echtgenoot van [geïntimeerde1] , [erflater] , (erflater), is overleden op
9 oktober 2002. Hij en [geïntimeerde1] waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Tot de gemeenschap behoorden onder meer drie onroerende zaken: een woning en twee percelen grond.
2.2
In een notariële akte van 10 september 2008 zijn [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [appellante] overgegaan tot verdeling van twee van de drie onroerende zaken, namelijk de woning met bijbehorend perceel.
2.3
Tussen [appellante] enerzijds en [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] anderzijds is een geschil ontstaan over de verdeling van de nalatenschap.
2.4
[appellante] heeft – in conventie en voor zover van belang – gevorderd dat de rechtbank:
- de verdeling gelast van het tweede perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats2] kadastraal bekend als gemeente [de gemeente] sectie AF nummer 661 (hierna: perceel 661), in die zin dat de grond aan [appellante] wordt toebedeeld onder betaling van de waarde van de aandelen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] aan [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] ;
- [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] veroordeelt tot medewerking aan de verdeling van het perceel aan [appellante] .
2.5
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben – in reconventie en voor zover van belang – gevorderd dat de rechtbank:
- indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen van [appellante] en [geïntimeerde2] niet
opeisbaar zijn: de verdeling als volgt vaststelt dan wel de verdeling gelast van het perceel
661 door het aandeel van [appellante] toe te delen aan [geïntimeerde1] met verrekening van de vorderingen van [geïntimeerde1] op [appellante] ter zake van haar onderbedelingssom;
- indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen van [appellante] en [geïntimeerde2] wel
opeisbaar zijn: de verdeling als volgt vaststelt dan wel de verdeling gelast van het perceel
661 door de aandelen van [appellante] en [geïntimeerde1] toe te delen aan [geïntimeerde2] met inbreng van de
overbedelingsvordering door [geïntimeerde2] , voor daaropvolgend verhaal door [geïntimeerde2] en
[appellante] op [geïntimeerde1] .
2.6
De rechtbank heeft – onder meer – het perceel 661 toebedeeld aan [geïntimeerde2] en heeft hem wegens overbedeling veroordeeld tot betaling van € 9.000,- aan [geïntimeerde1] en € 2.250,- aan [appellante] . [appellante] en [geïntimeerde1] zijn veroordeeld om hieraan hun medewerking te verlenen.
2.7
[appellante] heeft tegen het eindvonnis hoger beroep ingesteld, naar zij in de toelichting op het incident stelt om dit laatste oordeel aan te vechten.

3.Het oordeel van het hof

3.1
In het incident vordert [appellante] dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van
4 september 2024 – naar het hof begrijpt: voor zover dat ziet op de hiervoor bedoelde toedeling – wordt geschorst totdat op het hoger beroep is beslist. Ter onderbouwing van deze vordering voert zij aan dat zij een persoonlijk en zwaarwegend belang heeft bij toedeling van het perceel 661 en dat de te maken belangenafweging in haar voordeel dient uit te vallen. [appellante] stelt jarenlang het perceel grasland te hebben bewerkt door het te hooien en te onderhouden. Bovendien was het de afspraak tussen [appellante] en [geïntimeerde1] dat [appellante] haar paarden op het perceel zou laten weiden. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben daarentegen geen belang bij het perceel. [appellante] stelt zich ook op het standpunt dat het altijd de bedoeling van erflater is geweest dat zijn beide kinderen iets van hem zouden erven: [geïntimeerde2] de woning en [appellante] het grasland.
3.2
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering en voeren daartoe het volgende aan. Erflater heeft perceel 661 geërfd van zijn vader. Perceel 662 is het naastgelegen perceel en was het eigendom van de heer [naam1] . Na het overlijden van de heer [naam1] in 1983 heeft zijn weduwe erflater verzocht het onderhoud van perceel 662 voort te zetten. [erflater] heeft de beide percelen jarenlang tot aan zijn dood onderhouden. Na zijn dood heeft mevrouw [naam1] [geïntimeerde2] gevraagd of hij het onderhoud van perceel 662 wilde voortzetten. [geïntimeerde2] heeft vanaf 2002 het perceel 662 in onderhoud gehad. In 2014 hebben [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] afspraken gemaakt met de huidige gebruiker van perceel 661, de heer [naam2] . [naam2] heeft tegen betaling aan [geïntimeerde1] tot 2019 het perceel bewerkt. [geïntimeerde1] heeft nog altijd het vruchtgebruik van het perceel. [appellante] heeft één jaar het perceel gebruikt voor gras om te hooien voor haar paarden. Zij heeft nooit paarden op het weiland gehouden. De stelling dat [appellante] jarenlang het perceel zou hebben bewerkt en onderhouden, is dan ook onjuist. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] betwisten dat het de afspraak was dat [appellante] de grond zou erven. [geïntimeerde1] heeft geen afstand gedaan van haar recht op vruchtgebruik. [geïntimeerde2] wil het recht van vruchtgebruik van [geïntimeerde1] eerbiedigen. Beiden hebben daarom belang bij toedeling van het perceel aan [geïntimeerde2] . De stelling van [appellante] dat [erflater] grond aan [appellante] wilde nalaten, wordt betwist. Dat blijkt niet uit het in 1983 opgemaakte testament.
3.3
Het hof beoordeelt de incidentele vordering aan de hand van de criteria die de Hoge Raad daarvoor heeft gegeven. [1] Een uitvoerbaar verklaarde veroordeling is ook uitvoerbaar als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid van het veroordelend vonnis schorsen (artikel 351 Rv) of hieraan alsnog de voorwaarde van het stellen van zekerheid verbinden als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij (artikel 235 Rv).
Bij de beoordeling van dit incident gaat het hof uit van de overwegingen en beslissingen van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Zou een beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berusten, dan kan het hof daaraan gevolgen verbinden voor de uitvoerbaarheid. [appellante] heeft echter niet gesteld dat het vonnis van de rechtbank op een kennelijke misslag zou berusten.
3.4
Het hof dient een belangenafweging te maken. Daarbij is een belangrijk gezichtspunt dat de eerste rechter de vordering heeft toegewezen. In feite betoogt [appellante] dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld door het perceel aan [geïntimeerde2] toe te delen. Zij stelt meer belang bij het perceel te hebben dan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] . Het hof overweegt hiertoe dat deze argumenten een inhoudelijke beoordeling van de zaak vergen. Hiervoor leent een incident zich niet. Zoals gezegd, blijft in dit incident de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing. Het hof ziet geen aanleiding voor het aannemen van een uitzondering op dit uitgangspunt. Of het oordeel van de rechtbank om het perceel aan [geïntimeerde2] toe te bedelen juist is of niet, zal pas worden beoordeeld als de hoofdzaak wordt behandeld.
3.5
Voor het overige heeft [appellante] onvoldoende aangevoerd en onderbouwd waarom haar belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder moet wegen dan die van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] bij de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.6
Dit leidt ertoe dat de incidentele vordering zal worden afgewezen. De beslissing over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak. De hoofdzaak zal conform het roljournaal naar de rol worden verwezen voor voortprocederen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
bepaalt dat omtrent de kosten zal worden beslist bij einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 21 januari 2025voor het nemen van de memorie van grieven door [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.W. Zandbergen en W.F. Boele, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2024.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026.