ECLI:NL:GHARL:2024:7651

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.346.088/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering om dwangsom te verbinden aan de zorgregeling in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep van een kort geding dat eerder op 14 augustus 2024 door de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland is gedaan. De moeder, appellante in het hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot nakoming van de zorgregeling met een daaraan verbonden dwangsom. De ouders, die van 2009 tot 2021 getrouwd zijn geweest, hebben samen twee minderjarige kinderen. De zorgregeling is in het verleden meerdere keren gewijzigd, maar de uitvoering ervan is problematisch gebleken, vooral met betrekking tot de oudste zoon, die een autismespectrumstoornis heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de problemen rondom de zorgregeling niet alleen aan de moeder liggen, maar dat ook de vader en de systeemproblematiek een rol spelen. Het hof heeft geoordeeld dat het verbinden van een dwangsom aan de zorgregeling niet zal bijdragen aan een oplossing van de problemen. De vordering van de vader om een dwangsom te verbinden aan de zorgregeling is afgewezen, maar de moeder blijft wel verplicht om de zorgregeling na te komen. Het hof heeft beide ouders opgeroepen om hulpverlening te zoeken om de gezinsdynamiek te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, familie
zaaknummer gerechtshof 200.346.088/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 579408
arrest in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
appellante in het hoger beroep,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Flantua te Ens,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het hoger beroep,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: de vader,
advocaat: mr. W.F. Wienen te Almere.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak die is opgenomen in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 augustus 2024.
1.2.
Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in spoedappel met de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord, met bijlage(n);
  • twee journaalberichten namens de moeder van 7 november 2024, beide met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de vader van 11 november 2024 met bijlage(n);
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling bij het hof, die op 12 november 2024 is gehouden.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn van [---] 2009 tot [---] 2021 met elkaar getrouwd geweest. De ouders zijn in september 2020 feitelijk uit elkaar gegaan. Uit hun huwelijk zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2012;
- [de minderjarige2] , [in] 2016.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: de kinderen). De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.2.
Bij beschikking van 6 januari 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is in die beschikking bepaald dat het ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 16 november 2020, deel uitmaakt van die beschikking. In dat ouderschapsplan zijn de ouders ten aanzien van de zorgregeling overeengekomen dat de kinderen in de even weken op de zaterdag bij de vader verblijven en in de oneven weken op de zondag.
2.3.
Op 7 maart 2022 zijn de ouders tijdens een kort geding, voor zover hier van belang, het volgende overeengekomen over de zorgregeling:
1. partijen conformeren zich nogmaals aan afspraken in het ouderschapsplan, in het bijzonder
aan artikel 3.5. communicatie aangaande [de minderjarige1] en artikel 8;
2. de vader zal niet roken in het bijzijn van de kinderen tenzij dit in de buitenlucht is;
3. de vader zal geen alcohol gebruiken tijdens de huidige omgangsmomenten;
4. de vader zal de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen in acht nemen;
5. de ouders speken af dat zij zullen meewerken aan hulpverlening ingezet door [naam1] ( [naam1] );
6. de omgang zal conform het ouderschapsplan weer worden voortgezet.
2.4.
Bij beschikking van 19 oktober 2022 heeft de rechtbank het ouderschapsplan van 16 november 2020, zoals gehecht aan de beschikking van 6 januari 2021, gewijzigd ten aanzien van de zorg- en vakantieregeling. De rechtbank heeft bepaald dat de door de partijen overeengekomen zorg- en vakantieregeling, zoals aangehecht aan de beschikking, deel uitmaakt van die beschikking. Die zorgregeling luidt als volgt:
  • het eerste volwaardige weekend van de maand verblijven de kinderen bij de moeder;
  • het tweede volwaardige weekend van de maand verblijven de kinderen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader;
  • in de overige weken van de maand verblijven de kinderen in de even weken op zaterdag bij de moeder en op zondag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de vader en in de oneven weken verblijven de kinderen op zaterdag van 9.00 uur tot 18.00 uur bij de vader en op zondag bij de moeder;
  • de kinderen verblijven bij ieder van de ouders de helft van de vakanties en feestdagen.
2.5.
De vader heeft in eerste aanleg bij de voorzieningenrechter gevraagd:
A. de moeder te veroordelen de kinderen op 16 augustus 2024 aan de vader af te geven voor de vakantie van de vader met de kinderen van 16 augustus 2024 tot en met 1 september 2024, en dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder deze verplichting niet nakomt, waaronder een dagdeel heeft te gelden als een gehele dag, en dit tot een maximum van € 10.000,-;
B. de moeder te veroordelen tot het nakomen van de zorgregeling, zoals deze in het tussen partijen tot stand gekomen ouderschapsplan is bepaald, en dit eveneens op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de moeder deze verplichting niet nakomt, waaronder een dagdeel heeft te gelden als een gehele dag, en dit tot een maximum van € 10.000,-;
C. de moeder te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
2.6.
De moeder heeft in eerste aanleg de voorzieningenrechter gevraagd:
in conventie:
I. alle vorderingen van de vader af te wijzen;
in reconventie:
II. de zorgregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 16 november 2020, gehecht aan de beschikking van 6 januari 2021 van de rechtbank Amsterdam en gewijzigd in de beschikking van 19 oktober 2022 van de rechtbank Midden-Nederland, voorlopig op te schorten tot een herstelgesprek tussen de vader en de kinderen heeft plaatsgevonden en het Jeugdbeschermingstafel-gesprek (JBT) heeft plaatsgevonden, waarna stapsgewijs contact tussen de vader en de kinderen hersteld en opgebouwd zal worden;
in conventie en in reconventie:
III. de vader te veroordelen in de door de moeder in deze gemaakte daadwerkelijke proceskosten.
2.7.
Bij de bestreden mondelinge uitspraak in kort geding van 14 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter:
in conventie:
1.1.
de moeder veroordeeld tot afgifte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op 16 augustus 2024 voor de
vakantie van de vader met de kinderen van 16 augustus 2024 tot en met 1 september 2024, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag/elk dagdeel dat de moeder deze verplichting niet nakomt met een maximum van € 10.000,-;
1.2.
de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling, zoals deze door de ouders in het ouderschapsplan is bepaald en is gewijzigd bij de beschikking van de rechtbank van 19 oktober 2022, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag/elk dagdeel dat de moeder deze verplichting niet nakomt met een maximum van € 10.000,-;
1.3.
de uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
in reconventie
1.4.
de vorderingen van de moeder afgewezen;
in conventie en reconventie
1.5.
de kosten van de procedure gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten
draagt.
2.8.
Het hoger beroep van de moeder heeft alleen betrekking op de beslissing, zoals vermeld onder 1.2 in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak (zie hiervoor onder 2.5), te weten de veroordeling tot nakoming van de zorgregeling met daaraan verbonden een dwangsom in het geval van niet nakoming. De moeder vordert in hoger beroep de bestreden uitspraak te vernietigen wat betreft deze veroordeling en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de vordering van de vader wordt afgewezen, kosten rechtens.
2.9.
De vader voert verweer en vraagt het hof de grieven en de vorderingen van de moeder af te wijzen, althans de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep en de bestreden uitspraak te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure in hoger beroep, dit uitvoerbaar bij voorraad.

3.Het oordeel van het hof

Spoedeisend belang
3.1.
Het hof ziet in de aard van de zaak, nakoming van een zorgregeling onder verbeurte van een dwangsom, ook in hoger beroep een voldoende spoedeisend belang.
Beoordeling
3.2.
De grieven van de moeder in hoger beroep zijn niet gericht tegen de veroordeling van de moeder tot nakoming van de zorgregeling op zichzelf. Uit de grieven blijkt, en dat is door de moeder ter zitting ook bevestigd, dat aan het hof alleen de vraag voorligt of aan de nakoming van de zorgregeling een dwangsom moet worden verbonden.
3.3.
De feitelijke situatie op dit moment is dat [de minderjarige1] sinds 1 september 2024 (na de zomervakantie) niet meer bij zijn vader is geweest. Hij heeft wel bel- en WhatsApp-contact met zijn vader. [de minderjarige2] gaat wel conform de geldende zorgregeling naar zijn vader.
3.4.
De vader heeft in hoger beroep onder meer toegelicht dat de dwangsom niet bedoeld is om [de minderjarige1] te dwingen naar hem toe te gaan en bij hem te slapen, maar om de moeder een prikkel te geven om de zorgregeling na te komen en haar langs deze weg tot een gedragsverandering te dwingen. Volgens de vader is die gedragsverandering noodzakelijk om te voorkomen dat [de minderjarige1] zijn vader langere tijd niet gaat zien.
De moeder heeft onder meer aangevoerd dat zij haar best doet om [de minderjarige1] met de vader mee te laten gaan, maar dat [de minderjarige1] desondanks niet naar de vader wil en in paniek raakt. Verder stelt de moeder dat de vader tijdens de overdrachtsmomenten met de dwangsom dreigt en dat dit voor extra onrust zorgt.
3.5.
Het hof is gebleken dat beide ouders proberen de zorgregeling na te komen en dat dit ten aanzien van de nu 8-jarige [de minderjarige2] ook lukt, maar ten aanzien van de 12-jarige [de minderjarige1] niet. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting concludeert het hof dat de overdrachtsmomenten steeds meer ontsporen. Tijdens meerdere overdrachtsmomenten is er politie aanwezig geweest en er is een grote hoeveelheid zorgmeldingen gedaan. Het komt voor dat een overdrachtsmoment wel drie kwartier duurt en gepaard gaat met veel emoties en dat dan alsnog alleen [de minderjarige2] met de vader meegaat. Het lukt de ouders niet om [de minderjarige1] met de vader mee te laten gaan. Hoewel de houding en gedragingen van de moeder rondom de overdracht niet altijd helpend zijn, is de oorzaak van de problemen met betrekking tot de omgang tussen [de minderjarige1] en de vader, anders dan de vader heeft betoogd, niet alleen gelegen in de houding van de moeder richting [de minderjarige1] voor en tijdens het overdrachtsmoment. Naar het oordeel van het hof speelt het gehele systeem, dus zowel ouder- als kindfactoren, hierbij een rol. Al kort na de echtscheiding zijn er problemen ontstaan in de uitvoering van de zorgregeling. Verschillende gerechtelijke procedures hebben niet tot een bestendige positieve verandering in de situatie geleid. Het lukt de ouders onvoldoende om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn getuige geweest van de ruzies en moeizame communicatie tussen hun ouders en krijgen de spanningen tussen hun ouders mee.
Dat [de minderjarige2] tijdens een overdrachtsmoment wel met de vader meegaat, komt mogelijk doordat hij jonger is dan [de minderjarige1] ( [de minderjarige2] was nog geen vier jaar toen de ouders uit elkaar gingen en [de minderjarige1] was acht jaar) en daardoor minder heeft meegekregen van de situatie tussen de ouders rondom het uiteengaan. Bovendien heeft [de minderjarige1] een autismespectrumstoornis, waardoor hij mogelijk meer moeite heeft met het overdrachtsmoment tussen zijn moeder en vader. Gebleken is dat hij tijdens een overdracht blokkeert in zijn emoties. Bij [naam1] heeft [de minderjarige1] aangegeven dat hij uit zichzelf gemakkelijker naar zijn vader wil gaan en dat hij beide ouders nodig heeft om dit te bereiken. Beide ouders lukt het echter niet om [de minderjarige1] daarbij voldoende ondersteuning te geven. De moeder lijkt onvoldoende in staat om [de minderjarige1] op een adequate manier te stimuleren en om hem emotionele toestemming te geven om omgang te hebben met zijn vader. De vader lijkt onvoldoende aan te kunnen sluiten bij wat [de minderjarige1] van hem nodig heeft tijdens de overdrachtsmomenten. Vervolgens is de interactie tussen de ouders tijdens de overdrachtsmomenten ook niet helpend voor [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft inmiddels al langere tijd moeite om onbevangen het contact aan te gaan met de vader.
3.6.
Het hof is van oordeel dat (de dreiging of het daadwerkelijk verbeuren van) een dwangsom de hiervoor weergegeven situatie niet zal oplossen en/of verbeteren. Het hof acht niet aannemelijk dat door de moeder te verplichten mee te werken op straffe van een dwangsom de overdrachtsmomenten soepeler zullen verlopen en [de minderjarige1] gemakkelijker naar de vader zal gaan. Integendeel, ter zitting is gebleken dat de dwangsommen tot extra spanningen tijdens de overdrachtsmomenten hebben geleid. Om de overdrachtsmomenten beter te laten verlopen, is het nodig dat de systeemproblematiek opgelost wordt. Hiervoor is hulpverlening noodzakelijk. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ouders met behulp van [naam1] bezig zijn zich aan te melden voor een hulpverleningstraject. Het hof is van oordeel dat op zo kort mogelijke termijn hulpverlening gericht op de gehele gezinsdynamiek tot stand moet worden gebracht. Het hof roept daarom beide ouders op zich tot het uiterste in te spannen om ervoor te zorgen dat dit hulpverleningstraject daadwerkelijk van de grond komt en ook positief wordt afgerond. Beide ouders hebben naar het oordeel van het hof hulp nodig. De moeder heeft handvatten nodig om [de minderjarige1] te kunnen helpen bij zijn blokkades en emoties en om hem te kunnen stimuleren en emotionele toestemming te kunnen geven om omgang te hebben met de vader. De vader heeft handvatten nodig om tijdens de overdrachtsmomenten een ondersteunende rol te kunnen vervullen richting [de minderjarige1] en de moeder en om aan te kunnen sluiten bij de behoeftes van [de minderjarige1] .
3.7.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering van de vader moet worden afgewezen voor zover het betreft het verbinden van een dwangsom aan het niet nakomen van de zorgregeling door de moeder. Het hof wijst de moeder erop dat deze beslissing niet betekent dat de moeder zich niet hoeft in te spannen om de zorgregeling na te komen. De veroordeling van de moeder tot nakoming van de zorgregeling blijft immers wel in stand. De moeder moet dus blijven meewerken aan de zorgregeling en [de minderjarige1] helpen om naar zijn vader te gaan.
Conclusie
3.8.
Het hof zal de bestreden uitspraak vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.9.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen). Omdat het hoger beroep van de moeder slaagt, is er geen reden om haar in de kosten van het hoger beroep te veroordelen, zoals door de vader gevorderd.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 14 augustus 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst af de vordering van de vader voor zover het betreft het verbinden van een dwangsom aan het niet-nakomen van de zorgregeling door de moeder;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Veenstra, J.G. Knot en C. Coster, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.