ECLI:NL:GHARL:2024:7647

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
23/3018
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Oost Gelre had de waarde van de woning vastgesteld op € 340.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, waarbij hij een waarde van € 303.000 bepleitte.

De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 6 november 2024 zijn zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd. De belanghebbende voerde aan dat het indexeringspercentage voor de waardevaststelling te laag was en dat hij een hoger percentage van 16,7% hanteerde, gebaseerd op gegevens van Funda. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat het indexeringspercentage 4,2% was, gebaseerd op verkoopgegevens van vergelijkbare woningen.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog was. Het Hof hechtte meer waarde aan de gegevens uit het kadaster dan aan de niet-verifieerbare gegevens van de belanghebbende. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/3018
uitspraakdatum: 10 december 2024
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 4 oktober 2023, nummer ARN 22/4166, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oost Gelre(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 31 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 340.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2024. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en taxateur [naam3] .

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een halfvrijstaande woning met een garage. Belanghebbende heeft de woning op 19 augustus 2021 voor € 365.000 gekocht. De woning is op 4 november 2021 aan belanghebbende geleverd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de waarde van de woning per de waardepeildatum te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en bepleit een waarde van € 303.000. De heffingsambtenaar beantwoordt die vraag ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het eigen aankoopcijfer van € 365.000 als uitgangspunt kan gelden voor het vaststellen van de waarde van de woning. Partijen zijn het echter niet eens over de hoogte van het indexeringspercentage.
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar bedraagt het indexeringspercentage 4,2%. Dit percentage is gebaseerd op de verkopen van circa 20 halfvrijstaande woningen in de plaats [woonplaats] (categorie laag), welke gegevens afkomstig zijn uit het kadaster. Daarbij is de ligging van de woning gecorrigeerd omdat de woning qua waarde in een minder courant deel van de gemeente ligt. De waarde van de woning per 1 januari 2021 zou met dit indexeringspercentage uitkomen op € 349.000. De vastgestelde waarde van 340.000 is dus zeker niet te hoog, aldus de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft dit indexeringspercentage als zodanig niet betwist.
4.3.
Belanghebbende stelt zich echter op het standpunt dat een indexeringspercentage van 16,7% moet worden gehanteerd, waardoor de waarde van de woning per 1 januari 2021 zou uitkomen op € 303.000. Dit indexeringspercentage zou zijn gebaseerd op de ontwikkeling van de huizenprijzen in [woonplaats] welke gegevens zouden zijn ontleend aan Funda. Belanghebbende heeft ter onderbouwing een zelf opgesteld overzicht ingebracht met afgeleide transactieprijzen per m2 van twee-onder-één-kapwoningen in [woonplaats] in de vier kwartalen van 2021. Belanghebbende heeft echter geen enkel verifieerbaar bewijs bijgebracht, bijvoorbeeld van Funda, die deze cijfers ondersteunen, zodat het Hof daaraan geen bewijskracht toekent. Volgens belanghebbende wordt het indexeringspercentage van 16,7% bovendien ondersteund door een Marktoverzicht Achterhoek van NVM. Het door belanghebbende ingebrachte Marktoverzicht betreft evenwel het eerste kwartaal van 2023, zodat daarmee niet de waardeontwikkeling in 2021 wordt onderbouwd. Nog ervan afgezien dat de waardeontwikkeling in een groot gebied als de Achterhoek minder representatief is dan de waardeontwikkeling in de gemeente of het dorp waar de onroerende zaak is gelegen.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2021 niet te hoog heeft vastgesteld. In dat verband acht het Hof de door de heffingsambtenaar gebruikte populatie van 20 woningen in de plaats [woonplaats] (categorie laag), die zijn verkocht in de periode van 1 januari 2021 tot en met 19 augustus 2021, voldoende representatief voor het bepalen van het indexeringspercentage.. In dat verband hecht het Hof meer waarde aan de gegevens uit het kadaster dan aan de niet-verifieerbare gegevens van belanghebbende.
4.5.
Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.
De griffier, De raadsheer,
P.W.L. van den Bersselaar A.J.H. van Suilen
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.