In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Oost Gelre had de waarde van de woning vastgesteld op € 340.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2022. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld, waarbij hij een waarde van € 303.000 bepleitte.
De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 6 november 2024 zijn zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar vertegenwoordigd. De belanghebbende voerde aan dat het indexeringspercentage voor de waardevaststelling te laag was en dat hij een hoger percentage van 16,7% hanteerde, gebaseerd op gegevens van Funda. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat het indexeringspercentage 4,2% was, gebaseerd op verkoopgegevens van vergelijkbare woningen.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog was. Het Hof hechtte meer waarde aan de gegevens uit het kadaster dan aan de niet-verifieerbare gegevens van de belanghebbende. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.