ECLI:NL:GHARL:2024:7643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.339.286/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over dwangsommen en executoriaal beslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door een maatschap en drie andere appellanten tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 18 oktober 2023. De appellanten vorderen dat de dwangsommen die zij menen te hebben verbeurd, worden erkend, en dat het executoriaal beslag dat door de geïntimeerden is gelegd, wordt opgeheven. De geïntimeerden, die als eisers bij de rechtbank optraden, betwisten dat er dwangsommen zijn verbeurd en hebben gevorderd dat de appellanten worden verboden om de vonnissen ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de geïntimeerden toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep van de appellanten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 oktober 2024 heeft het hof de zaak besproken. De kern van het geschil draait om de vraag of de geïntimeerden hebben voldaan aan de veroordeling uit het vonnis van 18 januari 2022, waarin zij zijn veroordeeld om een strook grond te ontruimen. De appellanten stellen dat de geïntimeerden niet aan deze veroordeling hebben voldaan, terwijl de geïntimeerden beweren dat zij de betonpalen hebben verplaatst en daarmee aan de veroordeling hebben voldaan. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de geïntimeerden de veroordeling niet hebben nageleefd, waardoor de dwangsommen niet zijn verbeurd. Het executoriaal beslag wordt terecht opgeheven en de vorderingen van de geïntimeerden worden toegewezen.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de proceskostenveroordeling. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte de appellanten heeft veroordeeld in de reële proceskosten van de geïntimeerden, omdat er geen sprake is van misbruik van procesrecht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten, en veroordeelt de appellanten tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.286/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, 145171
arrest in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van

1.Maatschap [appellante1] ,

die is gevestigd in [woonplaats1] ,
2. [appellante2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [appellante3],
die woont in [woonplaats2] ,
4. [appellante4],
die woont in [woonplaats3] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen:
[appellanten],
advocaat: mr. G.C.A. Dwarshuis-Doornbos te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats4] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats4] ,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. O.M.M. Philips te Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, op 18 oktober 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven met producties
- de memorie van antwoord met producties
- de akte van [appellanten]
-de nagezonden producties van [appellanten]
1.2
Op 22 oktober 2024 is de zaak mondeling behandeld en daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellanten] maken aanspraak op verbeurde dwangsommen omdat [geïntimeerden] niet hebben voldaan aan de inhoud van het op 18 januari 2022 (hersteld op 5 april 2022) tussen partijen gewezen vonnis. [geïntimeerden] menen dat zij wel aan het (herstelde) vonnis hebben voldaan. Zij hebben in kort geding gevorderd dat het [appellanten] wordt verboden de vonnissen ten uitvoer te leggen, althans dat [appellanten] worden veroordeeld om de gestarte tenuitvoerlegging te staken en dat het hen wordt verboden maatregelen ter incasso te treffen totdat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist of dwangsommen verschuldigd zijn. Daarnaast hebben [geïntimeerden] opheffing van het beslag gevorderd.
2.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen en [appellanten] in de reële proceskosten van [geïntimeerden] veroordeeld.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen en dat het verbod op tenuitvoerlegging van de vonnissen wordt opgeheven.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen, behoudens voor zover [appellanten] zijn veroordeeld in de reële proceskosten van [geïntimeerden] Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de feiten zijn vastgesteld die in hoger beroep van belang zijn.
De feiten
3.2
[geïntimeerden] zijn sinds 9 september 1994 eigenaren van en woonachtig op het perceel aan het adres [adres] 36 te [woonplaats4] (kadastraal bekend als gemeente [de gemeente] , sectie N, perceel 801). [naam1] was eigenaar van het (naastgelegen) perceel dat is gelegen aan het adres [adres] 39 te [woonplaats4] (kadastraal bekend als gemeente [de gemeente] , sectie N, perceel 800). [naam1] was gehuwd met [naam2] en heeft samen met haar en hun dochters een maatschap geëxploiteerd.
3.3
[naam1] heeft [geïntimeerden] op 4 oktober 2019 geschreven dat hij een kadastrale meting heeft laten verrichten door een erkend landmeter. Volgens de meting hebben [geïntimeerden] de kadastrale erfgrens overtreden. [geïntimeerden] zijn verzocht om binnen twee weken de betonpalen en beplanting die de grens overschrijden, te verwijderen.
3.4
Op 17 december 2019 heeft het Kadaster in aanwezigheid van partijen een kadastrale meting uitgevoerd. Het Kadaster heeft vastgesteld dat de kadastrale erfgrens door beplanting en betonnen palen van [geïntimeerden] wordt overschreden.
3.5
[naam1] is op 17 maart 2020 overleden en zijn drie dochters zijn rechtsopvolgers onder algemene titel wat betreft het perceel, kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie N, nummer 800.
3.6
[appellanten] hebben in een eerdere bodemprocedure een verklaring voor recht gevorderd dat zij eigenaar zijn van het hele perceel dat kadastraal bekend is als gemeente [de gemeente] , sectie N, perceel 800. Daarnaast hebben zij gevorderd dat [geïntimeerden] worden veroordeeld om het gebruik van dit perceel te staken en het perceel te ontruimen. In reconventie hebben [geïntimeerden] een verklaring voor recht gevorderd dat zij eigenaar zijn geworden van een stuk grond dat volgens de gegevens van het Kadaster aan [appellanten] toebehoort.
3.7
In het vonnis van 18 januari 2022 (hersteld in het vonnis van 5 april 2022) van die bodemprocedure heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, de vordering van [appellanten] toegewezen wat betreft de in het vonnis aangeduide strook grond gelegen aan de zijkant van het perceel van [geïntimeerden] zijn veroordeeld tot beëindiging van het gebruik en ontruiming van die strook grond binnen twee maanden na betekening van het vonnis. In reconventie is het door [geïntimeerden] gevorderde toegewezen wat betreft de in het vonnis aangeduide strook grond gelegen aan de achterzijde van het perceel van [geïntimeerden] Voor dat gedeelte van het perceel zijn zij eigenaar geworden en hoeven zij niet tot beëindiging van het gebruik en ontruiming over te gaan.
3.8
De vonnissen zijn op 24 november 2022 betekend.
3.9
Op 21 juli 2023 is een bevel van opeising van verbeurde dwangsommen betekend. Daarin staat onder meer:

het maximum aan verbeurde dwangsommen ten aanzien van het ontruimen en ontruimd houden van het gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [de gemeente] , sectie N, perceel 800 dat is gelegen aan de zijkant van het perceel van gerekwireerden te betalen, periode 25-01-2023 t/m 15-02-2023 = 20 dagen x € 500,00 = € 10.000,00
3.1
Op 26 juli 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerden] de deurwaarder per e-mail om een toelichting verzocht, waaruit blijkt dat de dwangsommen in de periode van 25 januari 2023 tot en met 15 februari 2023 zijn verbeurd.
3.11
De deurwaarder heeft op 28 juli 2023 per e-mail gereageerd. In de mail staat:

Wij zenden u bijgaand foto’s die wij ontvingen van onze opdrachtgever gedateerd 15-06-2023 op basis waarvan de opeising is gedaan en waarbij u zelf kunt waarnemen of uw client al dan niet aan het vonnis heeft voldaan.
3.12
Op 30 augustus 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerden] wederom om een onderbouwing/toelichting verzocht. De deurwaarder heeft niet meer gereageerd.
3.13
Op 8 september 2023 is het proces-verbaal van beslaglegging op motorrijtuigen van [geïntimeerden] betekend, met mededeling dat de beslagen goederen op 19 oktober 2023 om 15:00 uur openbaar worden verkocht.
3.14
Met de exploten van 17 januari 2024 en 8 juli 2024 hebben [appellanten] de verjaring van de opeising van dwangsommen gestuit en [geïntimeerden] alsnog tot betaling van € 10.000 gesommeerd.
Spoedeisend belang
3.15
De zaak gaat over de tenuitvoerlegging van een (hersteld) vonnis en opheffing van (executoriaal) beslag en is daarmee naar zijn aard spoedeisend.
Maatstaf
3.16
In een executiegeschil waarbij het erom gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming (gebod, verbod) niet of niet voldoende is nageleefd, zoals hier het geval, heeft de rechter niet tot taak de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Alleen als duidelijk is dat [geïntimeerden] de veroordeling niet hebben nageleefd, zullen zij dwangsommen hebben verbeurd.
Uitleg veroordelend vonnis
3.17
[geïntimeerden] zijn veroordeeld om de in het vonnis van 18 januari 2022 (hersteld op 5 april 2022) aangeduide strook grond van [appellanten] aan de zijkant van hun eigen perceel binnen twee maanden te ontruimen. In het vonnis is overwogen dat dit betekent dat [geïntimeerden] de strook grond aan de zijkant moet ontruimen en de betonpalen moet verwijderen.
3.18
Naar het hof voorshands aanneemt gaat het hierbij niet om verwijdering van de betonpalen sec maar om verwijdering van de betonpalen van het perceel van [appellanten] Doel en strekking van de veroordeling is immers de ongedaanmaking van de overschrijding van de kadastrale grens door gebruik en het daar plaatsen van betonpalen van [geïntimeerden]
Hebben [geïntimeerden] aan het veroordelend vonnis voldaan?
3.19
Volgens [geïntimeerden] hebben zij aan deze veroordeling voldaan. Zij hebben de betonpalen verplaatst tot binnen hun eigen kadastrale perceel. Zij hebben daarvoor gebruik gemaakt van de diensten van [naam3] en [naam4] , die al jaren zorgen voor het tuinonderhoud bij [geïntimeerden] Volgens de daarover als productie 17 bij memorie van antwoord overgelegde verklaring heeft die verplaatsing op 10 december 2022 plaatsgevonden en is daarbij gebruik gemaakt van een lijntje tussen de officiële merkpunten.
Dat de betonpalen zijn verplaatst blijkt volgens [geïntimeerden] ook uit de in deze procedure overgelegde foto’s. Zo zijn op de van januari 2023 gedateerde foto’s 8 en 9, overgelegd als productie 4 bij memorie van grieven, gaten zichtbaar die achter zijn gebleven na verwijdering van de paal.
Voor zover de betonpalen zich toch op het terrein van [appellanten] zouden bevinden, wijzen [geïntimeerden] erop dat [appellanten] in januari 2023 zelf houten palen op de erfgrens hebben aangebracht en langs die palen prikkeldraad hebben gespannen. Daarbij zijn volgens [geïntimeerden] (een aantal van) de betonnen palen weer op het land van [appellanten] getrokken. De ongewone scheefstand van de paal, zichtbaar op foto 30 overlegd als productie 4 bij memorie van grieven, wijst daarop.
De foto’s die [appellanten] in het geding hebben gebracht, tonen volgens [geïntimeerden] niet aan dat zij niet aan de veroordeling hebben voldaan.
3.2
[appellanten] menen dat [geïntimeerden] niet aan de veroordeling hebben voldaan. Uit de foto’s die zij in het geding hebben gebracht en waarvan de voorzieningenrechter ten onrechte een deel buiten beschouwing heeft gelaten, blijkt volgens hen dat de situatie ongewijzigd is ten opzichte van de situatie ten tijde van het vonnis. De palen staan nog volledig op dezelfde wijze in de grond en zijn in de tussentijd niet verwijderd en teruggeplaatst zoals [geïntimeerden] suggereren. Het klopt dat [appellanten] met een marge van 10 centimeter vanaf de kadastrale erfgrens houten palen op hun perceel hebben aangebracht, maar [appellanten] betwisten dat zij daarbij de betonnen palen van [geïntimeerden] hebben aangeraakt of scheef getrokken. [appellanten] vinden ook dat ten onrechte is geoordeeld dat het voor hun eigen rekening en risico komt dat zij in de procedure bij de voorzieningenrechter geen advocaat hadden.
3.21
Het hof stelt voorop dat wat [appellanten] over het ontbreken van een goede en zorgvuldige procesorde in eerste aanleg naar voren hebben gebracht - de voorzieningenrechter heeft ten onrechte foto’s buiten beschouwing gelaten en geoordeeld dat het ontbreken van advocatenbijstand voor hun rekening en risico komt - in verband met de herstelfunctie van het hoger beroep op zichzelf niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. [appellanten] zijn in hoger beroep bijgestaan door een advocaat en de overgelegde foto’s zijn in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling alsnog aan de orde gekomen. Overigens acht het hof de beslissing van de voorzieningenrechter over het buiten beschouwing van de foto’s in overeenstemming met het geldende procesreglement en is het hof uit het procesdossier (inclusief de ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting van [appellanten] ) niet gebleken dat de voorzieningenrechter aan [appellanten] de gewenste rechtsbijstand heeft ontzegd.
3.22
Ten aanzien van de vraag of [geïntimeerden] aan de veroordeling hebben voldaan overweegt het hof als volgt. Het hof kan op basis van de beschikbare gedingstukken niet vaststellen of (en door wie) de betonnen palen van [geïntimeerden] zijn verplaatst en of deze palen zich in de van belang zijnde periode tussen 25 januari 2023 tot en met 5 februari 2023 wel of niet op het perceel van [appellanten] bevonden. Dit blijkt onvoldoende uit de overgelegde foto’s, terwijl [geïntimeerden] gemotiveerd hebben aangevoerd dat zij de palen hebben verwijderd. Voorshands is dan ook niet duidelijk dat [geïntimeerden] het vonnis niet of onvoldoende hebben nageleefd. Dit betekent dat vooralsnog onvoldoende aannemelijk is dat [geïntimeerden] dwangsommen hebben verbeurd. Het executoriaal beslag is daardoor terecht opgeheven en de vorderingen die strekken tot het staken van de tenuitvoerlegging van het (herstelde) vonnis zijn terecht toegewezen.
Reële proceskostenveroordeling
3.23
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte proceskosten gevorderd. De voorzieningenrechter heeft deze vergoeding toegewezen. [appellanten] zijn het daar niet mee eens.
3.24
Voor veroordeling tot vergoeding van de volledige proceskosten is slechts plaats in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure. De manier waarop [appellanten] aanspraak op dwangsommen hebben gemaakt mag ongelukkig worden genoemd, misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen doet zich hier niet voor. De voorzieningenrechter heeft [appellanten] daarom ten onrechte veroordeeld in de werkelijke proceskosten van [geïntimeerden] Het hof zal [appellanten] voor de procedure bij de voorzieningenrechter alsnog veroordelen in de proceskosten van [geïntimeerden] volgens het liquidatietarief.
De conclusie
3.25
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen, behoudens voor zover [appellanten] zijn veroordeeld in de reële proceskosten van [geïntimeerden]
3.26
Omdat [appellanten] grotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Voor een reële proceskostenveroordeling in hoger beroep, zoals door [geïntimeerden] zonder enige onderbouwing is verzocht, bestaat geen grond. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
3.27
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, van 18 oktober 2023, behalve de beslissing onder rechtsoverweging 5.4 die hierbij wordt vernietigd en beslist:
4.2
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter:
€ 314 aan griffierecht
€ 1.394 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x tarief 697)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] in hoger beroep:
€ 349 aan griffierecht
€ 106,73 aan kosten voor het betekenen van de dagvaarding aan [appellanten]
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] (2 procespunten x appeltarief 1.214);
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Willemse, D.H. de Witte en E.F. de Groot, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2024.