ECLI:NL:GHARL:2024:7636

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.334.383/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van contractuele boete bij te late levering van een woning in het kader van een nalatenschap

In deze zaak gaat het om de verkoop van een woning door [appellante], die als executeur en afwikkelingsbewindvoerder optreedt in de nalatenschap van haar overleden moeder, [erflaatster]. De woning werd verkocht aan [geïntimeerden], maar de levering vond enkele weken later plaats dan contractueel was afgesproken. Dit kwam door een conservatoir beslag dat door [broer1], een van de erfgenamen, was gelegd op de woning, omdat er onenigheid was over de informatievoorziening met betrekking tot de nalatenschap. De rechtbank had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen, waarbij de boete van 10% van de koopsom, ter waarde van € 17.230,00, werd ingehouden op de koopprijs.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend, omdat het beslag door [broer1] onverwacht was gelegd en zij niet in verzuim was. Subsidiair heeft zij verzocht om matiging van de boete. Het hof oordeelde dat er sprake was van een tekortkoming, maar dat de omstandigheden van het geval aanleiding gaven om de boete te matigen tot 50%. Het hof heeft geoordeeld dat de late levering niet volledig aan [appellante] kon worden toegerekend, gezien de onvoorziene beslaglegging en het feit dat [geïntimeerden] al gebruik hadden kunnen maken van de woning. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de boete gematigd, waarbij [appellante] werd veroordeeld tot terugbetaling van € 8.615,00 aan [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.334.383/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden,)
arrest van 10 december 2024
in de zaak van
[appellante] ,in haar hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van
[erflaatster] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. F.P. van Dalen, te Leeuwarden,
tegen

1.[geïntimeerde1] , en2. [geïntimeerde2] ,

die beiden wonen in [woonplaats1]
die in hoger beroep verwerende partijen zijn
en bij de rechtbank optraden als verweerders in conventie, en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk:
[geïntimeerden]
advocaat: mr. A.L. van Onna, te Franeker,

1.Het verloop van de procedure in eerste aanleg

Het verloop van de procedure in eerste aanleg is vastgelegd in het vonnis van 25 januari 2023, het vonnis van 12 juli 2023 en het herstelvonnis van 2 augustus 2023.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

  • De dagvaarding in hoger beroep uitgebracht op 11 oktober 2023
  • Het tussenarrest van 9 januari 2024;
  • Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 13 maart 2024;
  • de memorie van grieven van 16 april 2024 met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van 4 juni 2024;
  • vervolgens is de zaak mede op verzoek van partijen voor arrest geplaatst en heeft het hof daartoe een datum bepaald.

3.De kern van de zaak

De moeder van [appellante] en haar broers [broer1] en [broer2] is overleden. [appellante] en [broer1] zijn twee van meerdere erfgenamen. [appellante] is benoemd tot executeur en bewindvoerder over de nalatenschap. Tot die nalatenschap behoorde een woonhuis gelegen naast het door [appellante] zelf bewoonde woonhuis. [appellante] heeft als executeur het tot de nalatenschap behorende woonhuis verkocht aan [geïntimeerden] Tussen [appellante] en haar broer [broer1] is discussie ontstaan over het door [appellante] aan [broer1] ter beschikking stellen van informatie betreffende de nalatenschap. Toen [appellante] deze informatie niet (tijdig) verstrekte, heeft [broer1] conservatoir beslag doen leggen op het woonhuis zodat [appellante] haar leveringsverplichting tegenover [geïntimeerden] niet (tijdig) kon nakomen. Het beslag is op last van de voorzieningenrechter opgeheven, waarna [appellante] alsnog, zij het later dan overeengekomen, aan [geïntimeerden] heeft geleverd. [geïntimeerden] maken, vanwege de te late levering, aanspraak op de in de koopovereenkomst vastgelegde boete van 10% van de koopsom, te weten € 17.230,-. Dat bedrag is ingehouden op de koopprijs die [geïntimeerden] aan de nalatenschap dienden te betalen en is bij de notaris in depot geplaatst. [appellante] vordert in conventie primair een verklaring voor recht dat zij de boete niet is verschuldigd omdat de tekortkoming de nalatenschap niet kan worden toegerekend. Subsidiair betoogt [appellante] dat de boete moet worden gematigd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen en de primaire vordering van [geïntimeerden] toegewezen.

4.De feiten

4.1
In eerste aanleg heeft de rechtbank in haar vonnis van 12 juli 2023, zoals hersteld in haar herstelvonnis van 2 augustus 2023, onder meer de volgende feiten vastgesteld, die niet in een grief zijn bestreden en waarvan ook niet op een andere manier is gebleken dat deze onjuist zijn. Het hof heeft deze feiten aangevuld met feiten die eveneens als tussen partijen onweersproken vast staan.
4.2
[appellante] is executeur en afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van haar moeder, [erflaatster] , die op 2 juni 2019 is overleden met als erfgenamen [appellante] en haar twee broers ( [broer1] en [broer2] ). Voor zover hierna [appellante] wordt genoemd wordt daarmee, tenzij anders vermeld, steeds op haar gedoeld in haar hoedanigheid van executeur en bewindvoerder.
4.3
Tot de nalatenschap van moeder behoorde een woonhuis, staande en gelegen naast het woonhuis dat aan [appellante] toebehoorde. Hierna wordt, tenzij anders vermeld, met “het woonhuis” steeds bedoeld het tot de nalatenschap behorende woonhuis.
4.4
Op 4 augustus 2020 heeft [broer1] [appellante] gedagvaard en gevorderd dat zij in haar hoedanigheid van executeur verplicht werd informatie aan [broer1] te verstrekken, zodat hij zijn aandeel in de nalatenschap van moeder kon bepalen.
4.5
Op 20 september 2020 heeft [appellante] het woonhuis verkocht aan [geïntimeerden] voor een bedrag van € 172.300,-. [appellante] en [geïntimeerden] zouden daardoor buren worden. In de koopovereenkomst is bepaald dat levering zou plaatsvinden op 4 januari 2021 en in artikel 13 van de koopovereenkomst is verder het volgende bepaald:
“1. Een partij is in verzuim jegens de wederpartij als hij, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is of blijft aan zijn verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst te voldoen.
Ingebrekestelling moet schriftelijk geschieden met inachtneming van een termijn van acht (8) dagen.
Gemelde termijn kan reeds lopen voordat een partij nalatig is.
2. (…).
3. Wanneer het verzuim betrekking heeft op het meewerken aan de feitelijke en/of juridische levering (…) zal de nalatige partij daarnaast ten behoeve van de wederpartij een zonder rechterlijke tussenkomst opeisbare boete verbeuren.
De hoogte van deze boete is gelijk aan tien procent (10%) van de totale koopprijs.
Voor zover de wederpartij meer schade lijdt, heeft hij, naast de boete;
recht op aanvullende schadevergoeding.
De notaris wordt bij deze onherroepelijk bevoegd verklaard om, na verloop van genoemde termijn van acht (8) dagen:
  • Indien koper in verzuim is, het bedrag van de door deze verschuldigde boete aan verkoper te betalen uit de bij de notaris door koper onderscheidenlijk door een bank krachtens een gestelde bankgarantie gestorte bedragen, voorzover deze daartoe toereikend zijn;
  • Indien verkoper in verzuim is, de door koper gestorte bedragen aan hem terug te betalen.”
4.6
[broer1] heeft [appellante] voor de levering van de woning, eind december 2020 begin januari 2021, voorgesteld de verwachte verkoopopbrengst na de overdracht van de woning in depot te houden bij de notaris. [appellante] heeft dit afgewezen omdat zij over dit bedrag diende te beschikken, mede om schulden van de nalatenschap te kunnen betalen.
4.7.
Bij beschikking van 1 december 2020 heeft de voorzieningenrechter [broer1] verlof verleend conservatoir beslag te leggen op de woning van moeder ten laste van de erfgenamen. Op 23 december 2020 heeft [broer1] , ten laste van [appellante] en broer [broer2] , beslag gelegd ter verzekering van zijn, vordering op hen.
4.8
De woning is als gevolg van het gelegde beslag later geleverd dan de uiterste datum voor levering in de koopovereenkomst bepaald.
4.9
Op 22 januari 2021 is [appellante] door de advocaat van [geïntimeerden] in gebreke
gesteld en heeft [geïntimeerde1] aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete
van 10% van de koopprijs, neerkomend op een bedrag van € 17.230,-.
4.1
Bij vonnis van 10 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter, op vordering van [appellante] , het beslag opgeheven.
4.11
Op 14 februari 2021 is de woning aan [geïntimeerden] geleverd. Het boetebedrag
van € 17.230,00 werd in depot gehouden. Partijen hadden daartoe een depotovereenkómst
gesloten.
5. De vordering, de beslissing van de rechtbank en het doel van het hoger beroep
5.1.
In eerste aanleg heeft [appellante] in conventie verkort weergegeven gevorderd:
I. een verklaring voor recht dat de nalatenschap van [erflaatster] niet aansprakelijk is voor de te late levering van de woning aan [geïntimeerden]
Primair:
II. een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] geen nakoming kunnen vorderen van het boetebeding tegen de nalatenschap van [erflaatster] , omdat de tekortkoming niet aan de nalatenschap kan worden toegerekend op grond van artikel 6:92 lid 3 BW;
Subsidiair:
III. dat de rechtbank de boete zal matigen naar een bedrag dat de rechtbank billijk acht, aangezien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist op grond van artikel 6:94 lid 1 BW;
IV. [geïntimeerden] te veroordelen mee te werken aan uitbetaling van het bedrag dat de notaris in depot heeft op een rekeningnummer van de nalatenschap van [erflaatster] , zulks onder verbeurte van een dwangsom;
V. [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten
5.2
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] verkort weergegeven gevorderd:
a. te bepalen dat [appellante] wordt veroordeeld haar medewerking te verlenen aan het overmaken van het bedrag dat in depot is gesteld bij de notaris ten name van [geïntimeerden] ;
b. dan wel te bepalen dat [appellante] wordt veroordeeld de schade van [geïntimeerden] te vergoeden ad € 14.737,71;
c. zulks onder verbeurte van een dwangsom;
d. te bepalen dat [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerden]
5.3
De rechtbank heeft alle vorderingen die [appellante] in conventie heeft geformuleerd afgewezen met veroordeling van [appellante] in conventie in de proceskosten. De rechtbank heeft de vorderingen die [geïntimeerden] in reconventie onder a. hebben geformuleerd toegewezen, evenals de onder c. geformuleerde nevenvordering betreffende een dwangsom. De rechtbank heeft [appellante] in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
5.4.
Het hoger beroep is uitsluitend door [appellante] ingesteld. De bedoeling van het hoger beroep is dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en opnieuw rechtdoende:
I. voor recht verklaart dat er sprake is van een overmachtssituatie;
II. [geïntimeerden] veroordeelt aan de executeur dan wel aan de nalatenschap terug te betalen een bedrag van € 17.230,- alsmede een bedrag van € 2.108,-;
III. [geïntimeerden] in de proceskosten veroordeelt.
5.5
Hoewel dat tussen partijen niet met zoveel woorden aan de orde is geweest, vormt de eis zoals [appellante] c.s. die heeft geformuleerd in hoger beroep een wijziging in vergelijking met haar eis zoals zij die had geformuleerd in eerste aanleg. [geïntimeerden] hebben zich tegen die wijziging niet verzet en het hof ziet ook geen aanleiding deze ambtshalve te weigeren. Indien echter de eis zoals geformuleerd in de memorie van grieven als een volledige herziening zou worden beschouwd dan zou de vordering tot matiging vervallen, wat weer niet de bedoeling kan zijn geweest gezien de inhoud van de grieven. Om die reden zal het hof de vordering van [appellante] welwillend lezen en die aldus verstaan dat zij behoudens de vordering als geformuleerd onder 5.4 ook subsidiair wenst te betogen dat geen boete verschuldigd dan wel dat deze moet worden gematigd tot een door de rechter te bepalen bedrag. Alles met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
5.6
Waar [appellante] (onder randnummer 36 en 37 van de memorie van grieven) spreekt van een vermeerdering van eis, is dat eigenlijk een vordering tot terugbetaling van hetgeen [appellante] heeft voldaan aan [geïntimeerden] ingevolge het vonnis in eerste aanleg.

6.De beoordeling door het hof

6.1.
[appellante] is in hoger beroep gekomen en stelt daarbij twee thema’s aan de orde. Het eerste is dat er sprake was van overmacht en dat derhalve de tekortkoming niet aan
[appellante] / de nalatenschap toerekenbaar was, zodat zij geen boete verschuldigd is geworden (de grieven I tot en met IV). Het tweede thema is kennelijk subsidiair bedoeld, te weten dat als er wel een boete verschuldigd is, dat deze dan moet worden gematigd (de grieven V tot en met VIII). In grief IX verzet [appellante] zich ertegen dat zij door de rechtbank is veroordeeld in de proceskosten. Deze grief heeft na de voorafgaande grieven geen zelfstandige betekenis.
Volgens [appellante] was er sprake van overmacht (grieven I tot en met IV)
6.2
De grieven I tot en met IV en de gemeenschappelijke toelichting daarop komen eigenlijk steeds op hetzelfde neer. Volgens [appellante] is het feit dat [broer1] conservatoir beslag heeft gelegd op het woonhuis zodat er niet tijdig kon worden geleverd aan [geïntimeerden] niet aan [appellante] te wijten, terwijl het ook naar verkeersopvattingen niet voor rekening en risico van [appellante] komt.
6.3
De primaire vordering van [appellante] is erop gebaseerd dat het in depot gehouden bedrag aan haar moet worden betaald omdat er geen sprake is van een tekortkoming. Gezien het vorenstaande kan die (rechts)grond niet slagen omdat uit de onweersproken feiten het tegendeel blijkt. Er is sprake van een tekortkoming en in zoverre was het in depot plaatsen van een bedrag gelijk aan de boete terecht. In artikel 6:74 BW is echter bepaald:
“Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis verplicht de schuldenaar de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend.”Het is die niet toerekenbaarheid waarop de hier te behandelen grieven betrekking hebben. Het woordje tenzij in de wettekst maakt duidelijk dat de stelplicht en bewijslast voor feiten en omstandigheden waaruit volgt dat sprake is van “niet toerekenbaarheid” op [appellante] rusten.
6.4
De normatieve kadering van die feiten en omstandigheden wordt gegeven in artikel 6:75 BW waarin aan het overmachtsbegrip invulling is gegeven:
“Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.”
6.5
Dat sprake zou zijn van overmacht op basis van wet of rechtshandeling is gesteld noch gebleken. In wezen komt het betoog van [appellante] er hoofdzakelijk op neer dat de tekortkoming (het te laat leveren) niet aan haar is wijten en in mindere mate dat die tekortkoming naar in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Althans zo vat het hof het betoog van [appellante] op.
6.6
Ter feitelijke onderbouwing betoogt [appellante] het volgende.
(a) zij had een goede verhouding met [geïntimeerden] , die daaruit bleek dat [appellante] [geïntimeerden] had geadviseerd dat het fiscaal gunstig was niet voor maar kort na de jaarwisseling 2020/2021 de woning te leveren en dat er ook voor het overige een vriendelijke wijze van communicatie bestond met [geïntimeerden] Daarnaast heeft [appellante] de beslaglegging onmiddellijk gemeld bij [geïntimeerden] ;
( b) het beslag werd door [broer1] zonder vooraankondiging en geheel onverwacht gelegd;|
( c) verkoop van de woning was noodzakelijk omdat [appellante] als executeur schulden van de nalatenschap moest voldoen.
6.7
Het hof overweegt over die onderbouwing van de overmacht het volgende. De onder (a) en (b) genoemde argumenten staan los van de beslaglegging op zich, zij geven in ieder geval geen voeding aan de gedachte dat de beslaglegging niet verwijtbaar was of dat deze op grond van verkeersopvattingen niet voor rekening van de executeur zou dienen te komen.
6.8
Hooguit zou, welwillend lezend, het onder (b) gebruikte argument: de beslaglegging was onverwacht, gericht kunnen zijn op het ontbreken van verwijtbaarheid. Maar ook dat argument slaagt niet omdat het beslag nu juist werd gelegd door een van de deelgenoten in de nalatenschap naar aanleiding van een discussie ontstaan binnen de nalatenschap en naar aanleiding van de afwikkeling daarvan en die al speelde voor de koopovereenkomst van de woning: [broer1] had op 4 augustus 2020 al de dagvaarding in de bodemprocedure tegen [appellante] uitgebracht. Dit terwijl ook de leveringsverplichting waarom het hier gaat onderdeel uitmaakte van die afwikkeling. In ieder geval dient die beslaglegging in haar verhouding tot [geïntimeerden] voor rekening van [appellante] te blijven.
6.9
Geen van de hier genoemde argumenten kan daarom de conclusie dragen dat de toerekenbaarheid zou ontbreken omdat dit voortvloeit uit het ontbreken van schuld, of omdat de verkeersopvattingen dit zouden meebrengen.
6.1
De rechtbank heeft dan ook, mede gezien het hof hiervoor heeft overwogen, op goede gronden beslist dat er sprake is van een aan [appellante] in haar hoedanigheid van executeur toerekenbare tekortkoming. De grieven I tot en met IV falen.
Matiging van de boete (grieven V tot en met VIII)
6.11
Subsidiair heeft [appellante] zich op het standpunt gesteld dat de boete dient te worden gematigd tot een door de rechter billijk geoordeeld bedrag. Deze grief slaagt.
6.12
In artikel 6:94 lid 1 BW is bepaald: “
Op verlangen van de schuldenaar kan de rechter, indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, de bedongen boete matigen, met dien verstande dat hij de schuldeiser ter zake van de tekortkoming niet minder kan toekennen dan de schadevergoeding op grond van de wet.”
De rechter dient terughoudend te zijn bij de toepassing van deze bevoegdheid. Matiging is alleen aan de orde als toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Daarbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. De omstandigheden van het geval zijn uiteindelijk beslissend.
6.13
Als omstandigheden van dit geval neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking:
a. a) In deze zaak heeft de levering ongeveer zes weken na de in de koopovereenkomst bepaalde datum alsnog plaatsgevonden. De tekortkoming van [appellante] is daarmee al (tamelijk) spoedig hersteld. Het boetebeding maakt echter geen onderscheid tussen het in het geheel niet leveren en het te laat aan de leveringsverplichting voldoen;
b) [geïntimeerden] hadden voor de levering wel al toegang gekregen van [appellante] tot de woning en konden volgens de eigen stellingen ook met de verbouwing beginnen. [geïntimeerden] heeft in de periode tot de levering derhalve al gebruik kunnen maken van de woning, op een wijze die hen voor ogen stond bij een wel tijdige levering.
c) [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat zij bij familie een extra lening hebben moeten afsluiten, omdat door de te late levering het bouwdepot niet beschikbaar was. Dat kwam later echter wel beschikbaar. Daarvan kon, naar mag worden aangenomen, de lening weer terugbetaald worden, zodat per saldo het nadeel voor [geïntimeerden] hoogstens kan hebben bestaan uit rente en kosten. [geïntimeerden] hebben daarvan geen opgave gedaan, maar het hof gaat ervan uit dat die kosten beperkt zullen zijn gebleven.
d) Het gaat weliswaar om een vertraging in de levering die krachtens verkeersopvatting voor rekening van [appellante] komt, maar van grote verwijtbaarheid aan haar kant is geen sprake, gelet op de omstandigheid dat die is veroorzaakt door een beslaglegging waarmee [appellante] onverwachts werd geconfronteerd en die door de voorzieningenrechter als onrechtmatig is opgeheven.
6.14
Onder in het bijzonder deze omstandigheden, bezien in hun verband en samenhang, is het hof van oordeel dat toekenning van de volledige boete volgens het boetebeding leidt tot een onaanvaardbaar resultaat. Het hof acht een matiging van die boete tot 50% redelijk en billijk. Omdat niet is weersproken dat [appellante] inmiddels heeft voldaan aan haar veroordeling om het gehele in depot gestorte bedrag aan [geïntimeerden] te laten uitbetalen, is haar vordering tot terugbetaling toewijsbaar tot het bedrag van € 8.615,-.
6.15
De conclusie
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal vonnis waarvan beroep gedeeltelijk vernietigen. In de uitkomst van het hoger beroep, waarbij partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, vindt het hof aanleiding om de kosten in het hoger beroep te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen.
De proceskosten veroordeling door de rechtbank zal het hof wel in stand laten, omdat bij deze uitslag [appellante] nog steeds aangemerkt dient te worden als de in eerste instantie in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van 12 juli 2023, zoals dit is hersteld bij herstelvonnis van 2 augustus 2023 en gewezen door de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, onder zaak-/rolnummer C/17/186500/ HA ZA 22-216 tussen [appellante] in haar hoedanigheid van executeur en bewindvoerder als eiseres in conventie en verweerster in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, voor zover in conventie onder 6.1 ook zijn afgewezen het beroep op matiging en de vordering tot veroordeling van [geïntimeerden] tot het verlenen van hun medewerking aan uitbetaling van het bij de notaris in depot gestorte bedrag aan [appellante] . Vernietigt voorts dat vonnis in reconventie onder 6.3 voor zover [appellante] is veroordeeld om haar medewerking te verlenen tot uitbetaling aan [geïntimeerden] van het in depot gestelde bedrag. Doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
- matigt de contractueel bedongen boete tot 50% en veroordeelt [appellante] (in haar hoedanigheid van executeur) om haar medewerking te verlenen aan uitbetaling aan [geïntimeerden] van € 8.615,- uit het bij de notaris in depot gestelde bedrag en veroordeelt [geïntimeerden] tot het verlenen van hun medewerking aan uitbetaling aan [appellante] van
€ 8.615,- uit dat depot;
- bekrachtigt het vonnis voor het overige;
- veroordeelt [geïntimeerden] tot terugbetaling aan [appellante] (in haar hoedanigheid van executeur) van € 8.615,-;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen van de procedure in hoger beroep.
- wijst af wat meer of anders is gevorderd;
Dit arrest is gewezen door mrs. G. van Rijssen, J.H. Kuiper en O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
10 december 2024.