ECLI:NL:GHARL:2024:7625

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.341.888
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over executiegeschil en vermogensrechtelijke afwikkeling van ontbonden huwelijk

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 25 april 2024 is uitgesproken. De vrouw had bij de voorzieningenrechter gevorderd dat de man uitvoering zou geven aan de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk. Dit betrof onder andere de betaling van een bedrag van € 31.676 en het ontslaan van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van een hypothecaire geldlening. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw voor een belangrijk deel toegewezen, maar de veroordeling van de man in de proceskosten is afgewezen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 november 2024 heeft de vrouw het hof gevraagd om arrest te wijzen. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de man niet slaagt en het bestreden vonnis zal bekrachtigen. Het hof onderschrijft het spoedeisend belang van de vrouw bij de gevraagde voorzieningen en stelt dat de man tot op heden niet heeft meegewerkt aan de uitvoering van de beschikking van het hof van 16 mei 2023, waarin beslissingen zijn genomen over de gezamenlijke woning en huwelijkse schulden.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de voorzieningenrechter terecht het gezag van gewijsde heeft gerespecteerd en dat de vrouw recht heeft op de gevorderde voorzieningen. De man is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, inclusief de nakosten. Het hof heeft de kosten vastgesteld en bepaald dat deze binnen 14 dagen na de uitspraak moeten worden betaald, met wettelijke rente bij niet tijdige betaling. Het arrest is uitgesproken op 10 december 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.888
zaaknummer rechtbank Gelderland, 432961
arrest in kort geding van 10 december 2024
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
hierna: de man
advocaat: mr. B.J. Driessen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
hierna: de vrouw
advocaat: mr. L.H.C. van Sommeren.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) op 25 april 2024, hersteld bij vonnis van 26 april 2024 (hierna: het betreden vonnis) tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • een H3-formulier van 5 november 2024 van mr. Driessen met productie 4.
1.2.
Op 15 november 2024 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden.
Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft de vrouw het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vrouw wenst dat uitvoering wordt gegeven aan de beschikking van dit hof van 16 mei 2023 (zaaknummer 200.309.457). In die beschikking heeft het hof een beslissing gegeven over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk van partijen. Het hof heeft onder andere (en voor zover hier van belang) beslissingen gegeven over de gezamenlijke woning van partijen aan de [adres1] in [woonplaats1] (r.o. 7.4, 7.5 en 7.6), over het aandeel van de vrouw in de woning aan de [adres2] in [woonplaats1] (r.o. 7.2 en 7.3) en over de huwelijkse schulden (r.o. 7.8 met verwijzing naar schuldenlast in van totaal € 19.598,42, per schuld opgesomd in r.o. 5.38). De man heeft tot op heden aan de uitvoering van de beschikking niet meegewerkt.
2.2.
De vrouw heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat door de man uitvoering wordt gegeven aan de vermogensrechtelijke afwikkeling van het ontbonden huwelijk, door betaling aan haar van de vordering van € 31.676 en door haar te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening verbonden van de woning aan de [adres2] in [woonplaats1] , en door aan haar machtiging te verlenen ex artikel 3:174 BW om al het nodige te doen voor de verkoop en levering van de woning aan de [adres1] in [woonplaats1] en door het verbinden van voorwaarden om tot verkoop van die woning te komen. Tot slot heeft zij gevorderd om aan de veroordelingen dwangsommen te verbinden. De man heeft verweer gevoerd.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen voor een belangrijk deel toegewezen. De veroordeling van de man in de proceskosten is afgewezen en beslist is dat iedere partij de eigen kosten betaalt. De bedoeling van het hoger beroep van de man is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal oordelen dat het hoger beroep niet slaagt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Hieronder legt het hof uit hoe het tot dit oordeel komt.
3.2.
De voorzieningenrechter heeft het spoedeisend belang van de vorderingen van de vrouw aangenomen. Het hof onderschrijft dit. De vrouw heeft nog steeds spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening. Bij executiegeschillen vloeit het spoedeisend belang in beginsel uit de aard van het gevorderde voort. Er zijn geen omstandigheden gebleken die reden vormen om daarover in dit geval anders te oordelen. Grief I faalt.
3.3.
Indien een partij in een kort geding zich op goede grond beroept op het gezag van gewijsde van een oordeel in een vonnis in een bodemprocedure dat kracht van gewijsde heeft, dan leidt dat ertoe dat de kortgedingrechter dat oordeel moet respecteren en daarvoor niet een eigen oordeel in de plaats kan stellen. Onjuistheden in het bodemvonnis kunnen alleen worden hersteld door middel van aanwending van een rechtsmiddel daartegen, niet door een afwijkende beslissing in kort geding daarvoor in de plaats te stellen. Enige ruimte heeft de kortgedingrechter wel doordat hij de beslissing mede kan baseren op een afweging van belangen.
3.4.
Het hof heeft in de bodemprocedure al op 16 mei 2023 een beslissing gegeven (zie r.o. 2.1) en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard
.Tegen de beslissing van het hof is door geen van partijen cassatie ingesteld. De uitspraak over de woningen en de huwelijkse schulden is dus in kracht van gewijsde gegaan en de beslissing is tussen partijen bindend. [1] Het gezag van gewijsde strekt zich niet alleen uit tot het dictum zelf, maar ook tot dragende overwegingen. [2] Het hof stemt zijn beslissing in dit kort geding af op die beslissing in de hoofdzaak. De beslissing in de hoofdzaak is onherroepelijk geworden. De gevorderde voorziening betreft – onder meer – de veroordeling tot het betalen van een geldbedrag. Het hof vindt dat die voorziening hier op zijn plaats is. De vrouw heeft een geldvordering op de man. Partijen moeten, zoals ook de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, gevolg geven aan de beslissing in de hoofdzaak. Het hof laat ook de beslissing van de voorzieningenrechter onder 5.2., dus over de hoogte van de vordering, in stand. De vrouw heeft de woning aan de [adres2] destijds moeten verlaten, omdat de ouders van de man daar zouden moeten gaan wonen. Het betrof dus een woning in onverhuurde staat. De grieven II en III falen.
3.5.
De rechter aan wie de vaststelling van een dwangsom wordt gevraagd, is vrij om aan een vordering tot het opleggen van een dwangsom al dan niet gevolg te geven. Het betreft een discretionaire bevoegdheid. Indien, zoals hier, niet aan een veroordeling is voldaan, is dat een argument om alsnog een dwangsom op te leggen, om de veroordeelde op die manier te ‘prikkelen’ alsnog te doen waartoe hij is veroordeeld. Grief IV faalt.
3.6.
Omdat de man in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 25 april 2024, hersteld bij vonnis van 26 april 2024;
4.2.
veroordeelt de man tot betaling van de volgende proceskosten van de vrouw:
€ 798 aan griffierecht; en
€ 3.142 aan salaris van de advocaat van de vrouw (2 procespunten x appeltarief III),
te vermeerderen met de kosten voor het betekenen (bekendmaken) van deze uitspraak aan de man;
4.3.
bepaalt dat deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, M.H.F. van Vugt en A.T. Bol, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 236 lid 1 Rv.
2.HR 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683.