ECLI:NL:GHARL:2024:7623

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
200.340.670
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake incidentele vordering tot inzage in documenten in pachtgeschil

In deze zaak gaat het om een pachtgeschil tussen twee partijen, hier aangeduid als [appellanten] en [geïntimeerden]. [Appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de pachtkamer in de rechtbank Gelderland, die op 20 september 2023 en 10 januari 2024 zijn uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of er een pachtovereenkomst bestaat tussen [appellanten] en [geïntimeerden] met betrekking tot twee percelen landbouwgrond. [Appellanten] stellen dat de moeder van [geïntimeerden] een pachtovereenkomst heeft gesloten, terwijl [geïntimeerden] dit betwisten en aanvoeren dat er in 2016 geen sprake was van een pachtovereenkomst, omdat [appellanten] toen mais van de moeder hebben gekocht.

Het hof heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat [appellanten] de jaarstukken van hun bedrijf van 2016 tot en met 2022 en aankoopbewijzen van de mais uit 2016 ter inzage moeten verstrekken aan [geïntimeerden]. Dit is gebaseerd op artikel 843a Rv, dat de mogelijkheid biedt om inzage in documenten te vragen, mits er een rechtmatig belang is en de gegevens specifiek zijn. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerden] gedeeltelijk toegewezen, maar ook enkele onderdelen afgewezen omdat deze onvoldoende specifiek waren.

De beslissing over de proceskosten in dit incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft bepaald dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.670
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 10362834
arrest van de pachtkamer in het incident van 10 december 2024
in de zaak van
1. [appellant]
2. [appellante]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
die verweerders zijn in het incident
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden in conventie, eisers in reconventie
hierna: samen [appellanten] (in meervoud)
advocaat: mr. J.J. Paalman
tegen

1.[geïntimeerde1]

2. [geïntimeerde2]
die wonen in [woonplaats2]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
die eisers zijn in het incident
en bij de kantonrechter optraden als eisers in conventie, verweerders in reconventie
hierna: samen [geïntimeerden] (in meervoud)
advocaat: mr. B. Nijman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de pachtkamer in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen op 20 september 2023 en 10 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van [appellanten]
  • de memorie van grieven van [appellanten] , tevens houdende vermeerdering van eis, met producties
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerden] , tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep en conclusie in het incident
  • de antwoordconclusie in het incident van [appellanten]
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
Tussen partijen is in geschil of er sprake is van een pachtovereenkomst op grond waarvan [appellanten] gebruik maken van twee percelen landbouwgrond die door erfopvolging in eigendom toebehoren aan [geïntimeerden] [appellanten] stellen dat de moeder van [geïntimeerden] (hierna: [de moeder] ) in haar hoedanigheid van ouder namens haar kinderen een pachtovereenkomst is aangegaan met [appellanten] [geïntimeerden] betwisten dit en voeren daartoe onder meer aan dat in 2016 [appellanten] van [de moeder] mais van het gepachte land hebben aangekocht waaruit blijkt dat toen geen sprake was van pacht en dat [appellanten] geen bedrijfsmatige landbouw uitoefenden.
2.2.
De pachtkamer heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een pachtovereenkomst tussen [appellanten] en [geïntimeerden] met betrekking tot de twee percelen landbouwgrond en heeft [appellanten] veroordeeld tot ontruiming van de percelen binnen twee weken na betekening van het vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
2.3.
[appellanten] zijn het niet eens met het vonnis van de kantonrechter en hebben daartegen hoger beroep ingesteld. [geïntimeerden] hebben ook voorwaardelijk hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de kantonrechter en vorderen daarnaast in dit incident dat het hof [appellanten] gelast aan [geïntimeerden] ter inzage te verstrekken:
de jaarstukken inzake hun bedrijf vanaf 2016 tot 2022;
aan- en verkoopbewijzen uit 2016 en 2017;
alle gegevens waaruit kan blijken op welke wijze de verklaring die de moeder van [geïntimeerden] in 2016 heeft ondertekend in die boekhouding is verwerkt.

3.Het oordeel van het hof

criterium artikel 843a Rv
3.1.
De wet [1] kent de mogelijkheid om van iemand anders inzage in documenten te vragen, of zelfs een kopie of uittreksel. Er kan echter niet willekeurig worden gevraagd naar gegevens die interessant zouden kunnen zijn. De wet stelt de volgende eisen.
  • het moet gaan om gegevens over een rechtsverhouding waarbij de verzoeker partij is;
  • de verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij inzage in/verstrekking van die gegevens;
  • het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als op een andere manier net zo goed bewijs kan worden geleverd of als de ander een sterk argument heeft om te weigeren.
standpunten partijen
3.2.
[geïntimeerden] leggen het volgende aan hun incidentele vordering ten grondslag. Als er al een pachtovereenkomst tot stand zou zijn gekomen tussen [appellanten] en [geïntimeerden] , dan bestond deze pachtovereenkomst in ieder geval in 2016 niet meer. [appellanten] hebben namelijk in 2016 de op het land geoogste mais van [de moeder] gekocht, wat blijkt uit een ‘verklaring ingevolge artikel 28 Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting’ van 2016, die [geïntimeerden] als productie 3 bij hun conclusie van antwoord in reconventie hebben overgelegd. Volgens [geïntimeerden] heeft de pachtkamer daarnaast ten onrechte geoordeeld dat [appellanten] bedrijfsmatig landbouw uitoefenen. [geïntimeerden] hebben al in de inleidende dagvaarding aan de orde gesteld dat [appellanten] een foeragehandel exploiteren. Voor [geïntimeerden] is het onduidelijk in hoeverre daarnaast ook sprake is van een agrarisch bedrijf en wat de verhouding is tussen de activiteiten in de foeragehandel en de landbouwactiviteiten. [geïntimeerden] kunnen niet uitsluiten dat [appellanten] de mais op de percelen van [geïntimeerden] hebben laten verbouwen en oogsten door loonwerkers en de mais vervolgens in hun foeragebedrijf hebben verhandeld. Daarmee zou, volgens [geïntimeerden] , vaststaan dat zij het land niet hebben gebruikt voor hun landbouwbedrijf, maar voor hun foeragebedrijf. [geïntimeerden] zijn geen partij bij een eventuele overeenkomst tussen [appellanten] en [de moeder] , zodat zij ook niet kunnen beschikken over de gegevens aan de hand waarvan de situatie in 2016 kan worden vastgesteld. [geïntimeerden] willen met name informatie over de wijze waarop [appellanten] de aankoop van mais in 2016 hebben verwerkt in hun boekhouding en over de vraag in hoeverre zij destijds een agrarisch bedrijf voerden. De vordering ziet op bepaalde stukken en het betreft niet een zogenaamde ‘fishing expedition’, aldus [geïntimeerden] Bovendien kunnen [appellanten] deze gegevens zonder problemen ter beschikking stellen, omdat het om administratieve gegevens van hun bedrijf gaat.
oordeel hof
3.3.
Het hof zal [appellanten] veroordelen de jaarstukken van hun bedrijf voor de jaren 2016 tot en met 2022 ter inzage te verstrekken. Ook zullen [appellanten] worden veroordeeld aankoopbewijzen van de mais op het gepachte in 2016 en boekhoudstukken waaruit blijkt hoe deze aankoop van mais in 2016 in de boekhouding is verwerkt, in beide gevallen voor zover deze bestaan, ter inzage te verstrekken. Voor het overige zal de incidentele vordering worden afgewezen.
3.4.
[appellanten] voeren aan dat wat hun betreft kan worden volstaan met jaarstukken van 2020 tot en met 2022 of de jaarstukken van de jaren 2015 tot en met 2017 enkel voor zover deze zien op het grondgebruik. [geïntimeerden] hebben aangevoerd dat zij inzage in de jaarstukken van [appellanten] willen om te kunnen laten zien dat in 2016 mais gekocht is en daarom geen pachtovereenkomst meer bestaat en om aan te tonen dat toen geen sprake was van bedrijfsmatige landbouw. Het hof begrijpt – duidelijk is dat in het 843a Rv-verzoek niet – dat [geïntimeerden] ook gegevens willen in verband met hun argument dat de pachtovereenkomst ontbonden moet worden omdat geen sprake (meer) is van bedrijfsmatige landbouw. Door [appellanten] is niet betwist dat de jaarstukken van hun bedrijf van de jaren 2016 tot en met 2022 van belang kunnen zijn bij beantwoording van die vragen. Daarbij zijn niet alleen de gegevens over het grondgebruik uit de jaarrekeningen relevant. [appellanten] refereren zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van het ter inzage verstrekken van de integrale jaarstukken van 2015 tot en met 2017 en andere bescheiden die voor de beoordeling van hun vorderingen relevant zijn. Het hof zal [appellanten] veroordelen tot het verstrekken van de jaarstukken van hun bedrijf van de jaren 2016 tot en met 2022. [appellanten] hebben aangegeven eventueel ook 2015 te willen verstrekken, maar dat hebben [geïntimeerden] niet gevorderd en daarom zal het hof dat niet toewijzen.
3.5.
Voor het bewijs en de duiding van de aankoop van mais in 2016 van [de moeder] c.s. kunnen, naast de jaarstukken, aankoopbewijzen van de mais op het gepachte in 2016 en boekhoudstukken waaruit blijkt hoe deze aankoop van mais in 2016 in de boekhouding is verwerkt, in beide gevallen voor zover deze bestaan, relevant zijn. Het hof zal [appellanten] bevelen ook deze ter inzage te verstrekken. Het hof is met [appellanten] van oordeel dat de incidentele vordering van [geïntimeerden] onder b) en c) voor het overige onvoldoende duidelijk en specifiek is. Welke aan- en verkoopbewijzen uit 2016 en 2017 of andere stukken [appellanten] verder nog zouden moeten verstrekken, is door [geïntimeerden] niet duidelijk gemaakt. Het hof wijst voor het overige de incidentele vordering onder b) en c) daarom af.
artikel 22 Rv
3.6.
De rechter kan in alle gevallen en in elke stand van de procedure partijen of een van hen bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bepaalde, op de zaak betrekking hebbende bescheiden over te leggen (artikel 22 lid 1 Rv). Het hof zal [appellanten] bevelen om de jaarstukken inzake hun bedrijf van het jaar 2023 en de gecombineerde opgave van de jaren 2023 en 2024 over te leggen, met afschrift aan [geïntimeerden] Het hof acht deze stukken nodig voor beantwoording van de vraag of sprake is van bedrijfsmatige landbouw.
conclusie
3.7.
Het hof wijst de incidentele vordering gedeeltelijk toe. Het hof houdt de beslissing over de proceskosten in dit incident aan totdat het beslist in de hoofdzaak.
3.8.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
bepaalt dat [appellanten] aan [geïntimeerden] binnen 14 dagen na betekening van dit arrest ter inzage moet verstrekken:
  • de jaarstukken inzake hun bedrijf van de jaren 2016 tot en met 2022;
  • aankoopbewijzen van de mais op het gepachte in 2016, voor zover deze bestaan;
  • boekhoudstukken waaruit blijkt hoe deze aankoop van mais in 2016 in de boekhouding is verwerkt, voor zover deze bestaan;
4.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot hierover bij eindarrest zal worden beslist;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
beveelt [appellanten] om de jaarstukken inzake hun bedrijf van het jaar 2023 en de gecombineerde opgave van de jaren 2023 en 2024 over te leggen, met afschrift aan [geïntimeerden] , een en ander als hiervoor genoemd in overweging 3.6;
4.4.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, H.L. Wattel en W.F. Boele en de deskundige leden ing. C.R.M. Francissen en B.Th.W. Lamers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 december 2024.

Voetnoten

1.Artikel 843a Rv.