In deze zaak gaat het om een pachtgeschil tussen twee partijen, hier aangeduid als [appellanten] en [geïntimeerden]. [Appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de pachtkamer in de rechtbank Gelderland, die op 20 september 2023 en 10 januari 2024 zijn uitgesproken. De kern van het geschil betreft de vraag of er een pachtovereenkomst bestaat tussen [appellanten] en [geïntimeerden] met betrekking tot twee percelen landbouwgrond. [Appellanten] stellen dat de moeder van [geïntimeerden] een pachtovereenkomst heeft gesloten, terwijl [geïntimeerden] dit betwisten en aanvoeren dat er in 2016 geen sprake was van een pachtovereenkomst, omdat [appellanten] toen mais van de moeder hebben gekocht.
Het hof heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat [appellanten] de jaarstukken van hun bedrijf van 2016 tot en met 2022 en aankoopbewijzen van de mais uit 2016 ter inzage moeten verstrekken aan [geïntimeerden]. Dit is gebaseerd op artikel 843a Rv, dat de mogelijkheid biedt om inzage in documenten te vragen, mits er een rechtmatig belang is en de gegevens specifiek zijn. Het hof heeft de incidentele vordering van [geïntimeerden] gedeeltelijk toegewezen, maar ook enkele onderdelen afgewezen omdat deze onvoldoende specifiek waren.
De beslissing over de proceskosten in dit incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Het hof heeft bepaald dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt, en houdt verdere beslissingen aan.