ECLI:NL:GHARL:2024:7571

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
200.347.278/01 en 200.347.281/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor kwetsbare minderjarige met risicovolle situaties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor een kwetsbare minderjarige, geboren in 2007 in Somalië. De minderjarige, die onder toezicht is gesteld, bevond zich in risicovolle situaties, waaronder contacten met mannen die betrokken zijn bij mensenhandel. De kinderrechter had eerder een spoedmachtiging tot gesloten jeugdhulp verleend, die door het hof werd bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de minderjarige de ernst van haar situatie onvoldoende inziet en dat een gesloten plaatsing noodzakelijk is om haar veiligheid te waarborgen en haar zelfredzaamheid te vergroten. De procedure in eerste aanleg vond plaats in de rechtbank Overijssel, waar eerder beschikkingen zijn gegeven. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de minderjarige om de machtiging voor een kortere termijn te verlengen afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die kwetsbaar en beïnvloedbaar is, en die hulp nodig heeft om haar weerbaarheid te vergroten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.347.278/01 en 200.347.281/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel 318824 en 320954)
beschikking van 3 december 2024
in de zaak van
[verzoekster]( [verzoekster] ),
die momenteel verblijft in [plaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. P.L. Hellinga te Zwolle,
en
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI),
locatie Zwolle,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader](de vader),
die woont in [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.De procedure in eerste aanleg

In de zaak met zaaknummer 200.347.278/01
1.1.
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 31 juli 2024 en 6 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 318824.
In de zaak met zaaknummer 200.347.281/01
1.2.
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 september 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer 320954.
2. De procedure in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.347.278/01
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 oktober 2024;
- een brief van de raad van 30 oktober 2024 met de mededeling dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens [verzoekster] van 6 november 2024 met bijlage(n).
In de zaak met zaaknummer 200.347.281/01
2.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 23 oktober 2024;
- een brief van de raad van 30 oktober 2024 met de mededeling dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens [verzoekster] van 6 november 2024 met bijlage(n).
In beide zaken
2.3.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 12 november 2024 plaatsgevonden. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI is een zittingsvertegenwoordiger verschenen. Ter zitting heeft mr. Hellinga mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1.
[verzoekster] , geboren [in] 2007 in Somalië, is de dochter van [de moeder] (hierna: de moeder) en de vader. De vader oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [verzoekster] . De moeder is niet in het leven van [verzoekster] betrokken.
3.2.
Sinds 6 juli 2022 is sprake van een ondertoezichtstelling van [verzoekster] . De termijn van de ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van 17 september 2024 verlengd tot 1 juli 2025.
3.3.
Op 27 september 2022 is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van één jaar. De termijn van deze machtiging is nadien verlengd tot 27 september 2024.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 31 juli 2024 is ten aanzien van [verzoekster] een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van twee weken, tot 14 augustus 2024. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
3.5.
Bij de eveneens bestreden beschikking van 6 augustus 2024 is een machtiging verleend om [verzoekster] te doen opnemen en te doen verblijven in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 14 augustus 2024 tot 27 september 2024.
3.6.
Bij de tevens bestreden beschikking van 24 september 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp verlengd voor de duur van drie maanden, met ingang van 27 september 2024 tot 27 december 2024.
3.7.
Tot december 2022 heeft [verzoekster] bij haar vader gewoond. Van december 2022 tot september 2023 heeft [verzoekster] bij [naam1] verbleven. Vervolgens heeft zij tot eind november 2023 bij [naam2] verbleven en daarna tot 1 augustus 2024 bij [naam3] in [plaats2] . Sindsdien verblijft zij op een gesloten afdeling van [naam4] .

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.347.278/01
4.1.
[verzoekster] komt met vier grieven in hoger beroep van de beschikkingen van 31 juli 2024 en 6 augustus 2024. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen.
4.2.
De GI voert verweer en verzoekt het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.347.281/01
4.3.
[verzoekster] komt met vier grieven in hoger beroep van de beschikking van 24 september 2024. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging gesloten jeugdhulp af te wijzen, althans de machtiging te verlengen voor een zo kort mogelijke periode.
4.4.
De GI voert verweer en verzoekt het hof [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2.
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3.
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien, voor zover hier van toepassing, de jeugdige onder toezicht is gesteld.
5.4.
Daarnaast geldt een aantal formele voorwaarden (artikel 6.1.2 lid 5 e.v. Jw). In het onderhavige geval is in hoger beroep niet betwist dat daaraan is voldaan.
Beoordeling
5.5.
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor of bij de bestreden beschikkingen van 31 juli 2024 en 6 augustus 2024 de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoekster] in een in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp terecht is verleend tot respectievelijk 14 augustus 2024 en 27 september 2024, en of deze machtiging vervolgens bij de bestreden beschikking van 24 september 2024 terecht is verlengd tot 27 december 2024.
5.6.
De periodes waarvoor de machtiging bij de bestreden beschikkingen van 31 juli 2024 en 6 augustus 2024 zijn verleend, zijn op respectievelijk 14 augustus 2024 en 27 september 2024 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft [verzoekster] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtigingen over de periode van 31 juli 2024 tot 27 september 2024 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregelen golden, inmiddels zijn verstreken.
5.7.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de spoedmachtiging tot een gesloten uithuisplaatsing van [verzoekster] uitgegaan moet worden van de omstandigheden en zorgen zoals die ten tijde van het afgeven van de machtiging voorlagen aan de kinderrechter. Bij de beoordeling van de lopende machtiging dient ook de actuele situatie te worden betrokken.
5.8.
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter bij de bestreden beschikkingen terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van dusdanige ernstige zorgen dat een (verlenging van de) machtiging tot gesloten plaatsing van [verzoekster] noodzakelijk is. Er zijn al langere tijd zorgen over (de veiligheid en situatie van) de inmiddels 17-jarige [verzoekster] . In 2022 is [verzoekster] uit huis geplaatst. Er was sprake van (vermoedens van) fysiek en psychisch (eergerelateerd) geweld in de thuissituatie bij de vader. [verzoekster] heeft in verschillende open accommodaties verbleven, te weten bij [naam1] , [naam2] en [naam3] .
Bij [naam3] in [plaats2] , waar [verzoekster] op eigen verzoek was geplaatst en waar zij verbleef ten tijde van het inleidend verzoek van de GI, vertoonde [verzoekster] heel zorgelijk gedrag. Zij kwam – tegen de afspraken in – regelmatig te laat terug en was regelmatig vermist. Anders dan [verzoekster] stelt, ging dit niet alleen om situaties waarbij ze een (paar) uur later terugkwam dan afgesproken, maar ook om situaties waarbij zij ofwel de volgende ochtend of zelfs een paar dagen te laat terugkwam. Daarbij was vaak niet bekend waar en bij wie [verzoekster] op dat moment verbleef. Er waren ernstige zorgen dat [verzoekster] zich in een onveilige situatie bevond. Zij is meerdere keren gesignaleerd met een of meerdere mannen van wie bij de politie bekend is dat zij zich in een mensenhandel/loverboy/prostitutie-netwerk bevinden. [naam3] heeft in april 2024 bij de GI aangegeven niet langer de zorg en veiligheid van [verzoekster] te kunnen waarborgen. In juni 2024 heeft in [plaats3] ’s nachts, nadat [verzoekster] met een huisgenoot uit was geweest, een voorval plaatsgevonden, waarbij een oudere man (van ongeveer 40 jaar) betrokken is geweest. [verzoekster] is in die nacht haar tas (met daarin haar telefoon, identiteitskaart en bankpas) kwijtgeraakt en is door de politie teruggebracht naar [naam3] . [verzoekster] heeft tot op heden haar spullen niet terug kunnen krijgen.
Korte tijd later, in juli 2024, is [verzoekster] met diezelfde huisgenoot terechtgekomen in een situatie in een hotelkamer waar vijf of zes mannen aanwezig waren. [verzoekster] heeft verklaard dat deze mannen allen seks hadden met de huisgenoot en dat zij ( [verzoekster] ) zich aan die situatie heeft onttrokken door zich op te sluiten in de badkamer. Vervolgens heeft de (zeden)politie een gesprek met [verzoekster] gevoerd om haar bewust te maken van haar onveilige situatie. Ondanks dat gesprek en de waarschuwingen die [verzoekster] reeds van [naam3] en de GI had ontvangen, is in de weken erna opnieuw een aantal keren voor de GI en de betrokken hulpverlening onduidelijk geweest waar [verzoekster] verbleef. Vlak voor de verlening van de spoedmachtiging tot een gesloten plaatsing, eind juli 2024, is [verzoekster] weer enkele dagen vermist geweest. Pas twee dagen nadat zij vermist was, heeft [verzoekster] met een telefoon zonder simkaart contact opgenomen met de politie om te zeggen dat het goed met haar ging. Pas vijf dagen na haar vermissing heeft ze aan de GI laten weten waar ze was, te weten in [plaats4] . In die periode waren er zorgen over [verzoekster] omdat onduidelijk was (en nog altijd is) waarom zij in [plaats4] was en wat daar is gebeurd.
5.9.
Het hof is van oordeel dat [verzoekster] de zorgen bagatelliseert door te stellen dat het niet gedurende een lange periode was en/of dat het de schuld van iemand anders was dat ze in bepaalde situaties terecht is gekomen. Los van de vraag of [verzoekster] al dan niet van plan was mee te doen aan bepaalde activiteiten of al dan niet bewust in een bepaalde situatie terecht is gekomen, staat voor het hof vast dat zij zich in risicovolle situaties bevond. Daarbij komt dat [verzoekster] kwetsbaar en beïnvloedbaar is en moeite heeft om nee te zeggen tegen bijvoorbeeld leeftijdgenoten die activiteiten willen ondernemen waardoor [verzoekster] in problematische situaties terecht kan komen. Hierdoor is het risico extra groot dat ze in contact komt met mensen die niet het beste met haar voor hebben.
Het hof acht het heel zorgelijk dat [verzoekster] de ernst van haar situatie onvoldoende lijkt in te zien. Het hof deelt de visie van de gedragswetenschapper, zoals opgenomen in de verklaring van 16 september 2024, dat wanneer [verzoekster] nu geplaatst wordt in een open accommodatie zonder dat ze behandeling heeft gekregen, er grote risico’s zijn dat [verzoekster] negatief wordt beïnvloed door anderen en dat er dan wederom sprake zal zijn van situaties waarbij zij zich niet aan regels en afspraken houdt en/of middelen gebruikt of dat zij slachtoffer wordt van grensoverschrijdende gedragingen door anderen. Het hof is dan ook van oordeel dat, anders dan [verzoekster] heeft betoogd, niet kan worden volstaan met minder ingrijpende maatregelen dan een gesloten plaatsing. Een gesloten plaatsing is noodzakelijk voor [verzoekster] om haar veiligheid te waarborgen en haar de hulp te geven die nodig is om haar zelfredzaamheid te vergroten en te werken aan haar haar weerbaarheid zodat zij beter bestand raakt tegen de negatieve invloed van de mensen om haar heen.
5.10.
Op grond het voorgaande is het hof van oordeel dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [verzoekster] zich aan de zorg die zij nodig heeft, zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
5.11.
Voor zover [verzoekster] heeft verzocht de machtiging voor een kortere termijn te verlengen ziet het hof daar - nog los van het feit dat de termijn waarover het hof moet oordelen al op 27 december 2024 verstrijkt - gelet op de ernst van de zorgen geen aanleiding voor.
5.12.
Voor zover [verzoekster] heeft verzocht om in het geval het hof de machtiging tot gesloten plaatsing zou verlengen, hieraan een einddatum te verbinden, overweegt het hof dat hiertoe geen wettelijke mogelijkheid bestaat.
Het hof acht het wel van belang dat, zoals de gedragswetenschapper ook heeft geadviseerd, de GI op zeer korte termijn met [verzoekster] om de tafel gaat zitten om een plan van aanpak voor de komende tijd te maken met een concreet doel, dat niet regelmatig verandert op grond van de soms wisselende, ambivalente wensen van [verzoekster] . Op die manier wordt voor [verzoekster] duidelijk wat de vervolgstappen zijn en waaraan zij moet voldoen om deze stappen te kunnen uitvoeren. [verzoekster] heeft mooie plannen voor haar toekomst. Het hof hoopt dat ze uiteindelijk in staat is keuzes te maken die helpend zijn om haar plannen en doelen te bereiken.
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.347.278/01
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 31 juli 2024 en 6 augustus 2024;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak met zaaknummer 200.347.281/01
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 september 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Coster, mr. M.A.F. Veenstra en mr. L. van Dijk, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 3 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.