ECLI:NL:GHARL:2024:7568

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2024
Publicatiedatum
6 december 2024
Zaaknummer
21-001693-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Advies tenuitvoerlegging taakstraf na vervangende hechtenis in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1988, had hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis waarin hij was veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van veertig dagen. Het gerechtshof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar heeft de kwalificatie en de strafoplegging aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte al vervangende hechtenis heeft ondergaan voor de opgelegde taakstraf, waardoor de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het hof heeft de bekennende verklaring van de verdachte als bewijsmiddel gebruikt en heeft geconcludeerd dat de mishandeling is bewezen verklaard. De verdediging had aangevoerd dat de taakstraf niet ten uitvoer moest worden gelegd, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, gezien de ernst van de zaak en de recidive van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en heeft de beslissing genomen om de taakstraf op te leggen, met een advies over de tenuitvoerlegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001693-24
Uitspraak d.d.: 6 december 2024
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 16 april 2024 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 oktober 2017 met het parketnummer 18-125425-17, in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adres] , [postcode] [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 22 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Boksem, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis heeft de politierechter de verdachte veroordeeld tot
een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een week met een proeftijd van drie jaren.
Het gerechtshof is van oordeel dat de politierechter op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis van de politierechter bevestigen, behalve voor zover het betreft de kwalificatie en de strafoplegging. Ten aanzien van die onderdelen van het vonnis komt het gerechtshof tot een andere beslissing dan de politierechter. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Wél zal het gerechtshof de bewijsgronden aanvullen, gelet op hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard.
Aanvulling van de bewijsgronden
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd ter zake van de aan hem ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer] . Het gerechtshof gebruikt die bekennende verklaring óók als bewijsmiddel.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

De politierechter heeft zich kennelijk vergist in de kwalificatie van de bewezen verklaarde mishandeling, aangezien de politierechter niet bewezen heeft verklaard dat de mishandeling is begaan tegen zijn levensgezel (hetgeen ook niet is ten laste gelegd), maar het feit wél als zodanig heeft gekwalificeerd.
Het gerechtshof komt tot de volgende kwalificatie.
Het bewezen verklaarde feit levert op:
mishandeling.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf in beginsel een reële eis is, maar dat er zorgen zijn over een mogelijke tenuitvoerlegging van die taakstraf. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte de in eerste aanleg opgelegde taakstraf al geheel heeft uitgezeten als vervangende hechtenis, ondanks dat tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep was aangetekend.
De verdediging heeft daarop geprobeerd de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te stoppen, maar dat bleek tevergeefs, als gevolg van gebrek aan medewerking door justitie.
Verzocht is om daarom toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Hierover overweegt het gerechtshof het volgende.
Het gerechtshof ziet in hetgeen de raadsman aldus heeft aangevoerd geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige partner. Gelet ook op de recidive van de verdachte ziet het gerechtshof geen ruimte om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr.
Het gerechtshof ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd wel aanleiding om ter zake van de taakstraf voor de duur van tachtig uren die de advocaat-generaal heeft gevorderd en die het gerechtshof ook zal opleggen overeenkomstig artikel 6:1:1 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering een advies omtrent de tenuitvoerlegging te geven, inhoudende dat deze taakstraf (en vervangende hechtenis)
nietten uitvoer zal worden gelegd. Immers, hoewel het vonnis in eerste aanleg nog niet onherroepelijk was, heeft de verdachte blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 oktober 2024 in de periode van 18 januari 2023 tot 25 februari 2023 al vervangende hechtenis ondergaan voor de in eerste aanleg voor dit feit opgelegde taakstraf van gelijke duur. Aldus wordt naar het oordeel van het gerechtshof zo veel als mogelijk tegemoet gekomen aan de door de verdediging geuite zorgen.
Op grond van het bovenstaande acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van
een taakstraf voor de duur van tachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door veertig dagen hechtenis, en adviseert uitdrukkelijk dat de taakstraf (en vervangende hechtenis)
nietten uitvoer zal worden gelegd, om redenen zoals hierboven vermeld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Het gerechtshof adviseert uitdrukkelijk dat de opgelegde taakstraf (en vervangende hechtenis)
nietten uitvoer zal worden gelegd, om redenen zoals hierboven in de strafmotivering opgenomen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 6 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.