ECLI:NL:GHARL:2024:7564

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
21-004514-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis oplichting via WhatsApp met gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van oplichting van twee personen door zich via WhatsApp voor te doen als hun zoon en hen te verzoeken om geld over te maken vanwege vermeende problemen met internetbankieren. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en had de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar komt tot dezelfde bewezenverklaring. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren, alsook een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof overweegt dat de verdachte op grove wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van de slachtoffers, wat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting, en het hof rekent dit hem zwaar aan, mede gezien zijn strafblad. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn ook in overweging genomen, wat heeft geleid tot de beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004514-21
Uitspraak d.d.: 5 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 oktober 2021 met parketnummer 16-135480-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonend aan de [adres] ,
hierna: de verdachte.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde oplichtingen tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis. Verder kunnen de vorderingen van de benadeelde partijen volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Verdachte zelf is niet verschenen, Het hof heeft kennisgenomen van wat zijn raadsman, mr. W.B.O. van Soest, naar voren heeft gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 12 oktober 2021 de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Verder heeft de politierechter de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd om proceseconomische redenen. Het hof komt weliswaar tot dezelfde bewezenverklaring als de politierechter, maar tot aanvulling van gronden op dit punt en tot een andere beslissing ten aanzien van de strafoplegging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks 20-03-2020 t/m 21-03-2020 te [plaats 1] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten € 2.762,32, in elk geval een hoeveelheid geld, door
- die [slachtoffer 1] (telefonisch) benaderd via WhatsApp-berichten/elektronisch berichtenverkeer, en/of jegens die [slachtoffer 1]
- zich gepresenteerd onder een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als zoon van [slachtoffer 1] , en/of
- aangegeven dat die zoon een (spoedeisend) financieel probleem had of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] om (financiële) hulp verzocht en/of verzocht om (per omgaand) een of meer rekeningen te betalen, en/of
- die [slachtoffer 1] een bankrekeningnummer doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een door de verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 1] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
1. subsidiair
hij in of omstreeks 20-03-2020 t/m 21-03-2020, te [plaats 1] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van € 2.762,32 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2. primair
hij in of omstreeks 21-03-2020 t/m 23-03-2020 te [plaats 1] , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten € 2.831,74 en/of € 2.511,88, in elk geval een hoeveelheid geld, door
- zich gepresenteerd onder een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als zoon van [slachtoffer 2] , en/of
- aangegeven dat die zoon een (spoedeisend) financieel probleem had of een probleem met/storing bij het tele- of internetbankieren en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] om (financiële) hulp verzocht en/of verzocht om (per omgaand) een of meer rekeningen te betalen, en/of
- ( tevens) daarbij aangegeven dat die [slachtoffer 2] dat geld na het voorschieten/betalen direct/op korte termijn terugbetaald/teruggestort zou worden, en/of
- die [slachtoffer 2] een bankrekeningnummer doorgegeven waarop geld zou kunnen worden gestort en/of (nadere) instructies gegeven om geld over te maken naar een door de verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 2] (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
2. subsidiair
hij in of omstreeks 21-03-2020 t/m 23-03-2020 , te [plaats 1] , althans in Nederland, een of meer voorwerpen, te weten een geldbedrag van € 2.831,74 euro, en/of een geldbedrag van € 2.511,88 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemde geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij – kort gezegd– aangevoerd dat het scenario waarin iemand anders de oplichtingen heeft gepleegd en verdachte slechts de katvanger was, even aannemelijk is als het scenario waarin verdachte de aangevers zelf zou hebben benaderd. Bij gebrek aan overtuiging voor het belastende scenario, zou verdachte daarom moeten worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde vrijspraakverweer wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen en overweegt daarbij als volgt.
Uit het dossier volgt dat beide aangevers een Whatsapp-bericht van het [telefoonnummer] hebben ontvangen dat afkomstig leek te zijn van hun zoon en waarin werd verzocht om geld over te maken. Vervolgens is aan hen een rekeningnummer doorgegeven waarnaar het geld moest worden overgemaakt. Uit later politieonderzoek blijkt dat het desbetreffende rekeningnummer op naam van verdachte staat.
Aangever [slachtoffer 1] heeft op 20 maart 2020 om 18:37 uur een bedrag ter hoogte van € 2.762,32 naar het rekeningnummer van verdachte overgemaakt. Daaropvolgend is slechts enkele minuten later, namelijk om 18:44 uur en om 18:45 uur, bij een pinautomaat in [plaats 2] - gevestigd aan het [locatie 1] - in twee transacties een totaalbedrag van € 2.760,00 opgenomen.
Aangever [slachtoffer 2] heeft binnen vierentwintig uur tweemaal geldbedragen naar het rekeningnummer van verdachte overgemaakt; op 21 maart 2020 om 21:35 uur een bedrag van € 2.831,74 en vervolgens op 22 maart 2020 om 16:08 uur een bedrag van € 2.511,88. In verband hiermee stelt het hof vast dat in de nacht van 21 op 22 maart 2020 bij drie verschillende pinautomaten op [locatie 2] tussen 00:51 en 01:00 uur in acht transacties een totaalbedrag van € 2.830,00 is opgenomen. Dat bedrag is nagenoeg gelijk aan het enkele uren eerder door aangever [slachtoffer 2] aan verdachte overgemaakte geldbedrag. De politie heeft verdachte op de beelden van deze pinautomaten herkend als de persoon die geld opnam. Verder is relevant dat op 22 maart 2020 weer bij dezelfde pinautomaat als twee dagen eerder - in [plaats 2] aan de [locatie 1] - om 16:16 uur en om 16:17 uur in twee transacties een totaalbedrag van € 2.500,00 opgenomen. Tussen het door [slachtoffer 2] overgemaakte bedrag van € 2.511,88 en de opname van € 2.500,00 zaten daar slechts 8 tot 9 minuten.
Het hof acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat iemand anders de oplichtingen heeft gepleegd en verdachte slechts de katvanger was niet aannemelijk. Verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en daarmee geen enkel concreet en toetsbaar gegeven voor het alternatieve scenario genoemd. Gelet op de gehanteerde werkwijze met hetzelfde telefoonnummer, het rekeningnummer van verdachte, de herkenning van verdachte op de camerabeelden en het extreem korte tijdverloop tussen de overboekingen door aangevers en de opnames bij de pinautomaat in [plaats 2] , staat naar het oordeel van het hof buiten redelijke twijfel dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Op basis van de wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- alleen wordt gebruikt voor het ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. In die bewijsmiddelen zijn ook vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt. Bewezen wordt verklaard dat:
1. primair
hij in de periode van 20-03-2020 t/m 21-03-2020 te [plaats 1] , althans in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, te weten € 2.762,32 door
- die [slachtoffer 1] telefonisch te benaderen via WhatsApp-berichten en jegens die [slachtoffer 1]
- zich voor te doen als zoon van [slachtoffer 1] en
- aan te geven dat die zoon een probleem had met tele- of internetbankieren en vervolgens die [slachtoffer 1] verzocht rekeningen te betalen en
- die [slachtoffer 1] een bankrekeningnummer door te geven waarop geld zou kunnen worden gestort en nadere instructies te geven om geld over te maken naar een door de verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2. primair
hij in de periode van 21-03-2020 t/m 23-03-2020 te [plaats 1] , althans in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen, te weten €2831,74 en €2511,88, in elk geval een hoeveelheid geld, door
- die [slachtoffer 2] (telefonisch) te benaderen via WhatsApp-berichten en jegens die [slachtoffer 2]
- zich te presenteren onder een valse naam
- zich voor te doen als zoon van [slachtoffer 2] en
- aan te geven dat die zoon een probleem had met het tele- of internetbankieren en vervolgens die [slachtoffer 2] te verzoeken om een of meer rekeningen te betalen en
- tevens daarbij aan te geven dat die [slachtoffer 2] dat geld na het voorschieten/betalen op korte termijn terugbetaald zou worden en
- die [slachtoffer 2] een bankrekeningnummer door te geven waarop geld zou kunnen worden gestort en nadere instructies te geven om geld over te maken naar een door de verdachte opgegeven bankrekeningnummer, waardoor die [slachtoffer 2] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgiften.
Het hof acht niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde levert op:
telkens oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door hen via Whatsapp te benaderen en zich voor te doen als hun zoon. Verdachte heeft hen vervolgens om hulp gevraagd vanwege problemen bij het internetbankieren en hen zo overgehaald om grote geldbedragen over te maken naar zijn rekeningnummer. De slachtoffers hebben vanuit hun rol als ouder hun kind willen helpen. Daarvan is op grove, schaamteloze en ongehoord brutale wijze misbruik gemaakt. Deze vorm van WhatsApp-fraude is een groot en groeiend probleem in onze samenleving en verdachtes handelen draagt bij aan gevoelens van onveiligheid. Het geld werd vervolgens contant door verdachte opgenomen. De slachtoffers bleven met lege handen achter. Verdachte heeft enkel gehandeld ten behoeve van zijn eigen financiële gewin en heeft zich op geen enkele manier bekommerd om de persoonlijke en financiële situatie van de slachtoffers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte van 22 oktober 2024. Daaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten waaronder vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ook heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Aan de andere kant houdt het hof ook rekening met de persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit het e-mailbericht van reclasseringswerker [naam] van 18 november 2024 en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Daaruit volgt dat verdachte na een eerdere langere gevangenisstraf, opgelegd in een andere zaak, nu voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Hij is in afwachting van een begeleid wonen-plek, heeft werk en een relatie en lijkt al met al een andere – positieve- weg te zijn ingeslagen.
Het hof vindt in verband met de ernst van de feiten en verdachtes strafblad in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, maar zal, gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden, een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het hof acht van belang dat verdachte wel de consequenties van het bewezen verklaarde handelen ervaart. Daarnaast legt het hof daarom ook een taakstraf op.
Alhoewel de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden met ruim 13 maanden, wordt de zaak in zijn geheel wel binnen 4 jaar afgedaan. Nu het hof bovendien aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na toe noemen duur zal opleggen, volstaat het met de constatering en verbindt het aan deze termijnoverschrijding geen gevolgen.
Alles afwegende acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in verband met materiële schade. Deze bedraagt € 2.762,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor dit bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof ook de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding in verband met materiële schade. Deze bedraagt € 5.343,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de vordering in eerste aanleg.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof ook de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.762,32 (tweeduizend zevenhonderdtweeënzestig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.762,32 (tweeduizend zevenhonderdtweeënzestig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 maart 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.343,63 (vijfduizend driehonderddrieënveertig euro en drieënzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.343,63 (vijfduizend driehonderddrieënveertig euro en drieënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 maart 2021.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.E. van Zalen, griffier,
en op 5 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.