In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is vrijgesproken van de diefstal van een boot, maar is veroordeeld voor opzetheling. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf van twee maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een andere strafoplegging bepaald.
De verdachte had op 29 april 2023 een boot verworven, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van opzetheling, omdat er voldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de illegale herkomst van de boot. De verdachte had verklaard dat hij op de boot van een medeverdachte was wakker geworden en dat hij handelingen had gezien die duidden op diefstal. De omstandigheden rondom de aanhouding en de staat van de boot gaven het hof voldoende aanleiding om te concluderen dat de verdachte wist dat hij een gestolen goed in zijn bezit had.
De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, omdat de schade een rechtstreeks gevolg was van de diefstal waarvan de verdachte was vrijgesproken. Het hof heeft de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht toegepast en de beslissing is op 4 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.