ECLI:NL:GHARL:2024:7543

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
200.339.984
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en de vaststelling van de ingangsdatum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vaststelling van kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 januari 2024 aangevochten, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen is vastgesteld op € 250,- per kind per maand, met ingang van 22 mei 2023. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft het gezag over de minderjarige kinderen, die bij haar wonen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 oktober 2024 zijn beide partijen aanwezig geweest, waarbij de man zijn grief heeft toegelicht en de vrouw verweer heeft gevoerd.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de bestreden beschikking in overweging genomen. Het hof hanteert de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen voor de berekening van de kinderalimentatie. De man heeft een jaarinkomen van € 46.566,- bruto, terwijl de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt. Het hof heeft de behoefte van de kinderen berekend op basis van het gemiddelde inkomen van beide ouders en heeft de draagkracht van de man beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de man in staat is om de vastgestelde bijdrage te voldoen, ondanks zijn argumenten over bijkomende kosten.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, maar de ingangsdatum van de alimentatie is gewijzigd naar 15 januari 2024. De beschikking is op 5 december 2024 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.339.984
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 562426)
beschikking van 5 december 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.A.H. Boom,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het beroepschrift met producties is bij het hof ingekomen op 15 april 2024.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening over het verzoek kenbaar te maken maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 oktober 2024 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de vrouw.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van de minderjarige:
  • [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008, en
  • [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2015,
over wie de vrouw het gezag uitoefent. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (kinderalimentatie) met ingang van 22 mei 2023 bepaald op € 250,- per kind per maand.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, althans een bijdrage vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw heeft op de mondelinge behandeling verweer gevoerd.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Het hof hanteert de richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen als uitgangspunt.
Aanhechten berekeningen
5.2
Het hof zal bij de bespreking van de behoefte en draagkracht de daarbij behorende berekeningen aan deze beschikking hechten en tot uitgangspunt nemen. Het hof bespreekt hierna alleen die uitgangspunten waarover partijen van mening verschillen (voor zover van toepassing).
Ingangsdatum
5.3
Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij of zij (op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. Het hof zal de datum van de bestreden beschikking, dus 15 januari 2024, hanteren als ingangsdatum. Weliswaar kon de man al eerder (naar eigen zeggen vanaf 26 september 2023) rekening houden met het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , maar bij een eerdere ingangsdatum is de door de man te betalen achterstand zo groot dat hij daardoor licht in betalingsproblemen zou kunnen komen.
Behoefte (Eigen Aandeel) kinderen
5.4
Partijen hebben niet samengeleefd nadat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn geboren. Dit betekent dat het hof voor de berekening van de behoefte van de kinderen zal uitgaan van het gemiddelde bedrag voor de behoefte op basis van het inkomen van beide partijen in 2023, conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie.
De vrouw ontvangt sinds 2007 een bijstandsuitkering (inmiddels: uitkering op basis van de Participatiewet). Haar netto besteedbaar inkomen (NBI) in 2023 bedroeg € 1.196,-, te vermeerderen met het door haar ontvangen Kindgebonden Budget (KGB). Het daarbij behorende zogenoemde Eigen Aandeel (in de kosten van de kinderen) is € 325,- per maand (in 2023).
De man had in 2023 een jaarinkomen van € 46.566,- bruto. Als de kinderen bij hem zouden wonen, zou hij recht hebben op een KGB van € 487,- per maand en op de inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat [de minderjarige2] jonger is dan twaalf jaar. De man heeft dan een NBI van € 3.179,- per maand. Daarbij hoort een Eigen Aandeel van € 830,- per maand.
5.5
Op basis van vorenstaande gegevens bedraagt het gemiddelde van het Eigen Aandeel van de ouders € 578,- per maand in 2023 en geïndexeerd naar het prijspeil van 2024 € 614,- per maand.
Draagkracht
5.6
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn NBI tot uitgangspunt nemen. Gelet op hetgeen onder 5.3 ten aanzien van de ingangsdatum wordt overwogen zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 15 januari 2024.
5.7
De draagkracht van de man is in geschil. Uit de aangehechte berekening volgt dat het NBI van de man € 3.031,- per maand bedraagt.
5.8
Van dat inkomen heeft hij een deel nodig om de eigen noodzakelijke lasten te voldoen: dat is het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bedraagt volgens de in 2024 geldende formule 30% van het NBI – het woonbudget– plus € 1.270,- ter bestrijding van de overige lasten. Van het resterende inkomen is 70 % beschikbaar voor de betaling van kinderalimentatie: de draagkracht.
De man stelt dat hij allerlei kosten betaalt voor de kinderen (zoals schoolgeld, telefoon voor [de minderjarige1] en zakgeld) en ook kosten heeft voor verzekering, ANWB, belasting en benzine.
Het hof is van oordeel dat de kosten van de man voor de telefoon van [de minderjarige1] , zakgeld, verzekering, ANWB en belasting geen voorrang hebben op de betaling van kinderalimentatie en dat de man die kosten uit zijn zogenoemde ‘vrije ruimte’ zou moeten voldoen, zodat het hof daarmee geen rekening houdt. Het hof houdt ook geen rekening met de kosten voor schoolgeld, omdat [de minderjarige1] – die een opleiding volgt op het mbo – recht heeft op studiefinanciering, waaruit hij het schoolgeld kan betalen.
Het hof houdt deels rekening met door de man gestelde – en door de vrouw niet betwiste – kosten voor benzine, omdat dit noodzakelijke kosten zijn ter verwerving van zijn inkomen: de man moet nachtdiensten draaien en kan dan niet met het openbaar vervoer naar zijn werk in [plaats1] reizen. Het hof is van oordeel dat deze kosten niet verwijtbaar en niet vermijdbaar zijn. Het bestaan hiervan staat niet ter discussie. Dit brengt met zich dat het hof het draagkrachtloos inkomen van de man met die last zal verhogen. De man stelt – onbetwist – dat hij ongeveer tien nachtdiensten per maand heeft en dat hij ongeveer 20 kilometer reist naar zijn werk (enkele reis), zodat het hof daarvan uitgaat. Het hof houdt dus rekening met (20 km x € 0,125) x 2 is € 5,- per nachtdienst, dus € 50,- per maand.
5.9
Verder houdt het hof rekening met de werkelijke woonlasten van de man van € 985,- per maand, nu deze hoger zijn dan het woonbudget. Deze hogere lasten zijn niet vermijdbaar en het bestaan en voortduren daarvan kan niet aan de man worden verweten.
De zorgkorting
5.1
De kosten van de omgang worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de omgang. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat de man geen kosten maakt voor de omgang. Het hof houdt dus geen rekening met een bedrag aan zorgkorting.
5.11
Op basis van het vorenstaande berekent het hof de draagkracht van de man op € 508,- per maand. De man is dan ook in staat om de door de rechtbank opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 250,- per kind per maand te voldoen.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, met uitzondering van de ingangsdatum.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de behoefte van de kinderen en van de draagkracht van de man gemaakt.
Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 januari 2024, voor zover het betreft de hoogte van de daarbij vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 januari 2024, voor zover het betreft de daarbij bepaalde ingangsdatum en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op 15 januari 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, E. de Boer en K. Hermsen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 5 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.