ECLI:NL:GHARL:2024:7541

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
21-003406-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dodelijk verkeersongeval met doorrijden na ongeval

Op 5 december 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 17 april 2018 in Suriname. De verdachte werd beschuldigd van het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat hij als bestuurder van een auto een voetganger, [slachtoffer], aanreed, waardoor deze overleed. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het verlaten van de plaats van het ongeval, in strijd met artikel 7 van dezelfde wet. Het hof verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de stelling dat niet bewezen kon worden dat de verdachte de bestuurder was. Het hof oordeelde dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend had gereden, met een snelheid die veel hoger lag dan toegestaan, en dat hij niet had gereageerd op de aanwezigheid van de voetganger. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 3 jaar. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, volledig toegewezen. Het hof benadrukte de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer en de verantwoordelijkheid van de verdachte als verkeersdeelnemer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003406-23
Uitspraak d.d.: 5 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2023 met parketnummer
16-102848-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.M.M. Pater, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland heeft verdachte ter zake het onder 1 tenlastegelegde (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood) en het onder 2 tenlastegelegde (het verlaten van de plaats van dat ongeval) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden en heeft verdachte de bevoegdheid ontzegd motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] volledig toegewezen tot een bedrag van
€ 1.958,34 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard. Hiertoe heeft de raadsvrouw allereerst aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden en dat daarmee sprake is van een schending van artikel 6 van het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Er is sprake van een dusdanig groot tijdsverloop dat de verdediging hierdoor is geschaad. Het verhoor vond plaats in 2018 en de dagvaarding pas vijf jaren later.
Verder heeft de raadsvrouw niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit vanwege de omstandigheid dat het mobiele telefoonnummer van de raadsvouw en het telefoonnummer van het kantoor, waar zij werkzaam is, zijn getapt. Er is aldus sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu de termijn pas op 16 januari 2023 is aangevangen met het betekenen van de dagvaarding voor de regiezitting. Subsidiair stemt de advocaat-generaal in met de redenering van de rechtbank, inhoudende dat de termijn is aangevangen met het eerste verhoor van de verdachte op 5 oktober 2020 waardoor er wel een overschrijding van de termijn is, maar die overschrijding leidt volgens de advocaat-generaal echter niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Met betrekking tot het tappen van de twee telefoonnummers van de raadsvrouw is van belang dat per abuis een proces-verbaal in het dossier terecht is gekomen waarop nummers van de raadsvrouw vermeld staan. Na constatering hiervan is dit proces-verbaal direct verwijderd en is een nieuw proces-verbaal met de juiste gegevens toegevoegd. De gesprekken met de raadsvrouw zijn afgeschermd, niet uitgeluisterd en vernietigd. De tap heeft geen relevante informatie opgeleverd. Verdachte heeft geen concreet nadeel geleden, zodat er geen reden is voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Oordeel van het hof
Schending redelijke termijn van berechting
Met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overweegt het hof als volgt. Voor de aanvang van de redelijke termijn is bepalend het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
De bemoeienis van [naam 1] is voor de bepaling van het begin van de redelijke termijn niet relevant, omdat hiermee geen sprake is van een handeling die is uitgegaan van de politie of het openbaar ministerie. Ook het moment van het verzoek tot overname van de vervolging door Suriname is niet relevant, omdat niet is gebleken dat dit toen bij verdachte bekend is geweest. Evenmin is het moment waarop de raadsvrouw informatie heeft verzocht bij het openbaar ministerie of er een strafzaak is gestart, relevant. Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, dient in dit geval de datum van het eerste verhoor van verdachte (dat overigens op 5 oktober 2020 heeft plaatsgevonden en niet in 2018 zoals de raadsvrouw stelt), evenmin als beginpunt van de redelijke termijn te gelden. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat dit verhoor niet heeft te gelden als een handeling waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging ingesteld zou gaan worden.
Uit het dossier volgt dat in december 2020 oorspronkelijk een regiezitting werd gepland voor maart 2021, maar dat de officier van justitie kort na het plannen van deze regiezitting contact heeft gehad met de raadsvrouw en hierbij heeft medegedeeld dat de zitting zou worden ingetrokken in verband met het nadere onderzoek in Suriname. Het plannen van de regiezitting, waarover vervolgens contact met de verdediging heeft plaatsgevonden, heeft naar het oordeel van het hof te gelden als een handeling waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou gaan worden ingesteld. Gelet hierop stelt het hof vast dat december 2020 het moment is geweest waarop de redelijke termijn is aangevangen. Het vonnis van de rechtbank dateert van
5 juli 2023. Aldus is in eerste aanleg de redelijke termijn overschreden met circa zes maanden.
Het hof overweegt verder dat overschrijding van de redelijke termijn volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging. Het hof ziet in het onderhavige geval geen reden van deze vaste lijn af te wijken. Het hof overweegt hierbij dat niet is gebleken dat verdachte door het grote tijdsverloop in de verdediging is geschaad. Het hof zal overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad de overschrijding van de redelijke termijn betrekken bij het bepalen van de straf.
Rechtmatigheid tapgesprekken
Het hof stelt het volgende voorop. Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg - naar vaste jurisprudentie - slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is in beginsel alleen plaats als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Op basis van het politiedossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep stelt het hof het volgende vast.
De raadsvrouw heeft uit twee processen-verbaal (MD2R023007-13 en PL0900-2020113062-10) afgeleid dat het telefoonnummer van haar kantoor en haar mobiele telefoonnummer zijn getapt, omdat in de processen-verbaal melding wordt gemaakt van telefoongesprekken tussen die nummers en een huisarts.
Het openbaar ministerie heeft gedurende de procedure in eerste aanleg laten weten dat in die processen-verbaal, met betrekking tot het contact met verschoningsgerechtigden, per abuis onjuiste informatie is opgenomen, heeft die processen-verbaal teruggehaald uit het dossier en de rechtbank en verdediging verzocht die processen-verbaal te vernietigen. Ook is door het openbaar ministerie een nieuw proces-verbaal overgelegd van 16 juni 2023 (PL0900-2020113062-11), waarin is vermeld dat alleen een tap heeft gelopen op het telefoonnummer van verdachte, dat is gebleken dat met dit nummer diverse keren contact is gelegd met telefoonnummers van verschoningsgerechtigden, dat deze gesprekken zijn afgeschermd, niet uitgeluisterd en vernietigd, en dat de tap geen zaak gerelateerde informatie heeft opgeleverd.
Aan het dossier zijn alleen stukken toegevoegd betreffende een tap op een telefoonnummer
van verdachte. Op grond hiervan gaat het hof evenals de rechtbank, ervan uit dat alleen sprake is geweest van een tap op het telefoonnummer van verdachte en niet op
telefoonnummers die bij de raadsvrouw in gebruik zijn.
Het voorgaande betekent dat, hoewel sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, verdachte niet als gevolg van dit verzuim concreet nadeel heeft geleden. Het hof zal dan ook volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen consequenties verbinden. Daarom levert ook dit aangevoerde verweer geen grond voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op.
De verweren worden verworpen.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 17 april 2018, te [locatie] , althans in Suriname , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de [weg 1] en/of de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] , komende uit de richting van de [weg 3] en gaande in de richting van de [weg 4] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl het donker was en/of
- met een snelheid van tussen de 77 en 111 kilometer per uur, althans een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of met onverminderde (hoge) snelheid, en/of een te hoge snelheid, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse toegestaan was en/of verantwoord was te rijden en/of
- ( daarbij) geen/onvoldoende vaart te minderen bij het naderen van de kruising van de [weg 1] met de [weg 2] , terwijl dit kruispunt (de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] ) slecht/matig/beperkt verlicht was en/of terwijl zich op en/of rondom dit kruispunt (de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] ) meerdere andere voertuigen en/of voetgangers bevonden en/of
- zich er (daarbij) niet, althans niet tijdig en/of in onvoldoende mate van te vergewissen dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was voornoemde [weg 1] - gezien vanaf verdachtes (rij)richting, van rechts naar links - over te steken, althans dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , zich (daartoe) op die [weg 1] bevond en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of niet voldoende, af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of niet voldoende, uit te wijken (voor voetganger [slachtoffer] ) (die doende was voornoemde [weg 1] over te steken en/of zich (daartoe) op die [weg 1] bevond) en/of
- ( vervolgens) op/tegen voetganger [slachtoffer] te botsen/aan te rijden, waardoor [slachtoffer] is overleden/werd gedood.
2.
hij, op of omstreeks 17 april 2018, te [locatie] , althans in Suriname , als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij en/of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [weg 1] en/of de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] , de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl
- bij dat ongeval, naar hij (verdachte) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood en/of
- bij dat ongeval, naar hij (verdachte) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel en/of schade was toegebracht en/of
- daardoor, naar hij (verdachte) wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Het bewijs

De hierna te noemen wettige bewijsmiddelen betreffen - tenzij anders vermeld - bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Midden-Nederland, genummerd PL0900-2020113062, opgemaakt door [naam 2] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, opgemaakt en afgesloten op 14 december 2022, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 102.
Het hof bezigt de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen:

1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van onderzoek naar de oorzaak van een aanrijding, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina's 50 tot en met 52, zakelijk weergegeven inhoudende:

Plaats van het ongeval: Op de [weg 1] , ter hoogte van de kruising gevormd door [weg 1] en de [weg 2] in het [locatie] .
Tijdstip van het ongeval: 17 april 2018, omstreeks 22.08 uur.
Bebouwing ter plaatse: De [weg 1] is eenbanig, opengesteld voor het verkeer in beide richtingen.
Voorrang: Het verkeer op de [weg 1] geniet voorrang boven dat van haar zijwegen, althans is de [weg 1] een voorrangskruisingsweg.
Aard van de openbare verlichting: Ter plaatse is er openbare straatverlichting geplaatst en ook ontstoken en straalde verder geel licht uit.
Nacht: Op het tijdstip waarop het ongeval geschiedde was het nacht.
Aard van het ongeval: Aanrijding tussen een voertuig en een voetganger, waarbij betrokken waren: een grijs gelakt voertuig van het merk Toyota Opa gekentekend [kenteken] en de voetganger [slachtoffer] .
Aard van het letsel: Ten gevolge van de aanrijding heeft de voetganger [slachtoffer] dusdanige letsels opgelopen als gevolg waarvan hij ter plaatse is komen te overlijden.
Materiele schade: Op het confrontatiepunt zijn er glaspartikels, afgebroken delen vermoedelijk afkomstig van de linker koplamp, voorruit, voorstootbalk en de linker fender van het voertuig met het merk Toyota Opa en de rechterslipper en hoofddeksel vermoedelijk van het slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen.
Ter plaatse geldende verkeersbeperkingen: Ter plaatse is er een snelheidsbeperkingsbord aangebracht tot 50 km per uur.

2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot het

bekijken van de camerabeelden, opgemaakt op 18 april 2018 door de verbalisant
[verbalisant 3] , pagina's 55 en 56, zakelijk weergegeven inhoudende:
De camera is gericht naar de kruising van de [weg 1] , de [weg 2] en de
verlengde [weg 2] . Uit de beelden blijkt dat [slachtoffer] zich bevindt bij de [bar] aan de [weg 1] . Volgens de beelden is [slachtoffer] bezig de weg over te steken. Op de beelden is verder te zien dat een voertuig met een vrij hoge snelheid komt aanrijden, [slachtoffer] vervolgens aanrijdt. Het betreft een grijs gelakt voertuig vermoedelijk van het merk Toyota, type Opa. De bestuurder van bedoeld voertuig rijdt na het ongeval door, zonder zich te ontfermen over het slachtoffer.

3. De camerabeelden - die deel uitmaken van het dossier - zijn ter terechtzitting in eerste aanleg bekeken in aanwezigheid van verdachte, zijn raadsvrouw en de officier van justitie. De officier van justitie en de raadsvrouw alsof de rechtbank hebben zich omtrent de waarneming van de beelden uitgelaten. Ook verdachte heeft hiertoe de gelegenheid gehad. De rechtbank heeft de volgende waarneming gedaan:

Het is donker op straat doordat het avond is. Er is een kruising zichtbaar die matig
verlicht is. Nabij de kruising steekt een persoon de weg over. Er komt een auto met
een veel hogere snelheid dan waarmee andere auto's over die weg rijden,
aangereden. De auto mindert geen vaart bij het naderen van de kruising. De auto
remt niet af voor de voetganger en wijkt slechts in zeer beperkte mate uit. Het
uitwijken is niet tijdig en niet voldoende. De auto rijdt de voetganger aan en rijdt,
zonder te stoppen, door. Er komen vervolgens meerdere personen het kruispunt op
en lopen in de richting van de voetganger.
(Opmerking hof: De camerabeelden maken eveneens deel uit van het dossier van het hof. Het hof heeft ook kennis genomen van deze camerabeelden, en ook de verdediging heeft te kennen gegeven van die beelden kennis te hebben genomen.)

4. Een schriftelijk bescheid, te weten een obductieverslag, opgemaakt op 29 mei 2019 door drs. [naam 3] van het pathologisch-anatomisch laboratorium van het [ziekenhuis] , pagina's 78 t/m 80, zakelijk weergegeven inhoudende:

Bij obductie d.d. 19 april 2018 in het [ziekenhuis]
op het lijk van [slachtoffer] vond ik de volgende bijzonderheden.
Samenvattend:
Het overlijden is t.g.v. shock door bloedverlies t.g.v. multitrauma (uitgebreide tweede halswervel (C2) fractuur, 2x aorta ruptuur, rechter hartkamer ruptuur, linker long perforatie, multipele leverrupteren en miltruptuur) a.g.v. hoogenergetisch trauma veroorzaakt door een aanrijding.

5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt op 19 april 2018 door verbalisant [verbalisant 4] , pagina 57, zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 19 april 2018 begaf ik mij naar [adres 2] in het [locatie] . Voor de woning stond een grijs gelakte personenauto van het merk Toyota Opa, gekentekend [kenteken] . Bedoeld voertuig had schade aan de linker voorzijde en de voorruit. De auto bleek niet op slot te zijn en de contactsleutel is in het voertuig aangetroffen. Diverse bescheiden in het voertuig zijn onderzocht en stonden op naam van [verdachte] .

6. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal, opgemaakt op 19 april 2018 door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 59, zakelijk weergegeven inhoudende:

Op 19 april 2018 begaf ik mij samen met [verbalisant 4] naar de [adres 2] in het [locatie] , alwaar volgens verklaring van de getuige, tevens werkgever van de vermoedelijke [verdachte] genaamd [getuige 1] de verdachte voornoemd woonachtig moet zijn. Bij komst [adres 2] is de echtgenote van de verdachte genaamd [naam 4] aangetroffen. Zij verklaarde dat [verdachte] met spoed naar Nederland is vertrokken op woensdag 18 april 2018.

7. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot een souche-onderzoek, opgemaakt op 31 mei 2018 door verbalisant [verbalisant 5] , pagina's 97 tot en met 102, zakelijk weergegeven inhoudende:

Bij dit onderzoek zijn twee koplampdelen gevonden op de plaats delict en twee afkomstig van de koplamp van het voertuig [kenteken] die in aanmerking komen voor een souche vergelijking.
Uit dit technisch vergelijkingsonderzoek is het volgende gebleken te weten:
- dat zowel bij de micaplaten en de verkastingen de breukranden aan elkaar passen;
- dat hierdoor de twee delen micaplaten en de twee delen verkasting eerder een geheel met elkaar hebben gevormd en hier sprake is van een souche;
- dat met aan een grote zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden gesteld dat de op de plaats delict aangetroffen gebroken delen van een koplamp een onderdeel vormt van de linker koplamp van het voertuig [kenteken] .

8. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot het horen van een getuige, opgemaakt op 19 april 2018 door verbalisant [verbalisant 6] , pagina's 65 en 66, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

Gistermorgen omstreeks 10.00 uur belde mijn uitvoerder [verdachte] mij op en vertelde mij dat hij bij een aanrijding was betrokken aan de [weg 2] . Vanmorgen kreeg ik bezoek van mijn compagnon [naam 5] . Tijdens het gesprek zei [naam 5] dat [verdachte] betrokken was bij een aanrijding en dat het voertuig waarmee hij betrokken is geweest bij die aanrijding bij [verdachte] thuis is. Het voertuig heeft als volgnummer [kenteken] en is van het merk Toyota Opa, grijs gelakt en staat op naam van [bouwbedrijf] . Het voertuig is al een jaar bij [verdachte] . Hij gebruikt de auto om werkzaamheden voor het bedrijf te doen en de auto is ook na werktijd bij hem.

9. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot het horen van een getuige, opgemaakt op 19 april 2018 door verbalisant [verbalisant 1] , pagina's 67 en 68, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [naam 4] :

[verdachte] , bestuurt een grijs gelakt voertuig van het merk Toyota Opa, welke aan zijn werkgever behoort. Op 17 april 2018 begaf ik mij omstreeks 22.00 uur te ruste, echter was [verdachte] nog niet thuis. Toen ik rond middernacht wakker werd zag ik hem op bed liggen.

10. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal met betrekking tot het horen van een getuige, opgemaakt op 17 april 2018 door verbalisant [verbalisant 1] , pagina 63, zakelijk weergegeven inhoudende als verklaring van [getuige 2] :

Terwijl [slachtoffer] overstak en zich reeds aan de andere zijde van de weg bevond, zag ik dat een voertuig vanuit de richting van het zuiden met een vrij hoge snelheid kwam kwam aanrijden. Ik zag hoe het voertuig hem aanreed als gevolg waarvan [slachtoffer] slingerde en bellande in de [weg 2] lopende goot. De bestuurder van het grijs gelakte voertuig reed zonder te stoppen door zonder zich druk te maken met degene, die hij had aangereden.

11. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal onderzoek videobeelden, opgemaakt op 1 juli 2022 door verbalisant [verbalisant 7] , niet als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal met nummer PL0900-2020113 maar als aanvulling op dit proces-verbaal, zakelijk weergegeven inhoudende:

Op basis van het beschikbare materiaal, heb ik een grove schatting van de gemiddelde snelheid van het ongevalsvoertuig gemaakt. Uit dit onderzoek bleek dat de bestuurder van het ongevalsvoertuig had gereden met een minimale gemiddelde snelheid van 77 km/h en een maximale gemiddelde snelheid van 111 km/h. De betrouwbaarheid van deze grenswaarden is echter onduidelijk.

12. De verklaring van verdachte, zoals ter terechtzitting afgelegd bij de rechtbank op

21 juni 2023, zakelijk weergegeven inhoudende:

Ik ben bekend met deze weg. Het is normaal een drukke weg. Het is geen weg waar je stevig door kunt rijden. Met het naderen van het kruispunt moest je afremmen. Er lopen daar altijd mensen op de weg.

Bewijsoverwegingen feiten 1 en 2

Op 17 april 2018 heeft op de kruising van de [weg 1] met de [weg 2] omstreeks 21:45 uur een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de bestuurder van een personenauto tegen een voetganger, te weten het slachtoffer [slachtoffer] , is aangereden. Het slachtoffer raakte hierbij ernstig gewond en overleed ter plaatse. De bestuurder van het voertuig is na het ongeval doorgereden zonder dat zijn identiteit of dat van het voertuig behoorlijk is kunnen worden vastgesteld.
Verdachte wordt overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) verweten, alsmede overtreding van artikel 7 van de WVW 1994.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van beide tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte ten tijde van het ongeval als bestuurder heeft opgetreden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Het hof verenigt zich wat betreft de vaststelling van de feiten en omstandigheden met de - hieronder cursief weergegeven - overwegingen van de rechtbank:
'Is verdachte de bestuurder?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de bestuurder van de
auto is geweest ten tijde van de aanrijding.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend gelet op de hiervoor genoemde
bewijsmiddelen.
Bij de woning van verdachte in Suriname is een auto aangetroffen met schade aan de
linker voorkant. De auto komt qua merk en type overeen met de auto van de aanrijding die op camerabeelden is waargenomen, te weten een Toyota Opa. Door een souchevergelijking met de op de plaats van de aanrijding aangetroffen koplampdelen, is vastgesteld dat dit de auto is die betrokken is geweest bij de aanrijding. In de auto zijn diverse bescheiden op naam van verdachte aangetroffen en de werkgever van verdachte heeft verklaard dat verdachte deze auto al een jaar gebruikt en de auto ook na werktijd bij zich heeft.
Op het moment van de aanrijding, rond 21:45 uur, was verdachte niet thuis, zoals uit de
verklaring van zijn vriendin blijkt.
Bovendien heeft de werkgever van verdachte verklaard dat verdachte hem op 18 april 2018
om 10.00 uur heeft gebeld met de mededeling dat hij bij een aanrijding op de [weg 2]
betrokken is geweest.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte de auto heeft bestuurd ten tijde van de aanrijding.
Opvallend is bovendien dat verdachte de volgende ochtend vroeg op slag naar Nederland is
vertrokken zonder zijn vriendin gedag te zeggen. Verdachte is op de boot gestapt naar Frans-Guyana. En is van daaruit naar [plaats] gevlogen. Zijn verklaring dat hij met spoed naar Nederland moest omdat zijn vader erg ziek was, is overigens niet nader onderbouwd en blijkt ook verder niet uit het dossier.
Mate van schuld
Voor schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 is een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vereist. Bij de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het hof verenigt zich wat betreft de vaststaande feiten en omstandigheden met de - hieronder cursief weergegeven - overwegingen van de rechtbank:
'Zoals hiervoor aangegeven is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bestuurder was van de Toyota Opa op 17 april 2018 rond 21:45 uur. Verdachte reed op dat moment op de
[weg 1] in [locatie] in Suriname. Hij naderde de kruising met de [weg 2] .
Omdat het avond was, was het donker en het kruispunt was matig verlicht. Rondom dit
kruispunt, waar zich ook een bar en supermarkt bevond, was volop bedrijvigheid door de
aanwezigheid van meerdere personen.
Rond 21:45 uur stak [slachtoffer] nabij dit kruispunt de weg over.
Verdachte kwam op dat moment aanrijden met een snelheid die veel hoger lag dan de
snelheid waarmee de andere auto's het kruispunt eerder hadden gepasseerd en bovendien te
snel was voor het naderen van een kruispunt waarvan verdachte zelf heeft verklaard dat dit
een drukke weg is en dat in Suriname altijd veel mensen oversteken. Uit de camerabeelden
blijkt dat verdachte zijn snelheid niet heeft geminderd bij het naderen van dit kruispunt.
Verdachte is vervolgens zonder te remmen en door niet tijdig en niet voldoende uit te wijken in aanrijding gekomen met [slachtoffer] . [slachtoffer] is aan zijn verwondingen overleden.'
De hiervoor genoemde omstandigheden, in samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat de verdachte in aanmerkelijke mate onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft vertoond. Daarmee is sprake van schuld als bedoeld in artikel 6 van de WVW 1994, zoals onder 1 ten laste gelegd. Hiermee komt het hof, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat het handelen van verdachte de kwalificatie 'aanmerkelijke mate van schuld' niet overstijgt en dat verdachte niet kan worden verweten dat hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld.
De rechtbank heeft verder het volgende overwogen:
'Causaal verband verkeersongeval en overlijden
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of het overlijden van [slachtoffer] in redelijkheid aan de gedragingen van verdachte kan worden toegerekend. Zoals hierboven
uiteen is gezet, is door het handelen van verdachte het verkeersongeval veroorzaakt. De
conclusie in het obductieverslag, zoals in de bewijsmiddelen is aangehaald, luidt samengevat dat [slachtoffer] een niet natuurlijke dood is gestorven als gevolg van het verkeersongeval. Daarmee is voldaan aan het vereiste van de dubbele causaliteit.'
Het hof sluit zich aan bij deze overweging van de rechtbank.
Gelet op het bovenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - acht het hof het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
'Nu de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat het de verdachte is geweest die de
bestuurder van de auto is geweest die in aanrijding is gekomen met slachtoffer
[slachtoffer] , en uit het dossier blijkt dat verdachte na het ongeval is doorgereden, dient voor het onder 2 tenlastegelegde de vraag te worden beantwoord of de verdachte op het moment van doorrijden wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander is gedood of daarbij letsel en/of schade was toegebracht.
Verdachte is met een aanzienlijke snelheid met de linker voorzijde van de auto tegen het
overstekende slachtoffer gereden. Gelet op de plek en omvang van de schade aan de auto en
de aanzienlijke snelheid waarmee verdachte reed, kan het niet anders dan dat verdachte de
klap van de aanrijding moet hebben gehoord dan wel gevoeld én gezien. Gelet op de impact
van de klap is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten minste redelijkerwijs moet hebben
vermoed dat een ander is gedood of daarbij letsel en/of schade was toegebracht. De
rechtbank acht daarom ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen.'
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank.
Gelet op het bovenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - acht het hof het onder 2 tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij, op 17 april 2018, te [locatie] , in Suriname, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de [weg 1] en de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] , komende uit de richting van de [weg 3] en gaande in de richting van de [weg 4] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl het donker was en
- met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en met onverminderde te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse toegestaan was en verantwoord was te rijden en
- ( daarbij) geen vaart te minderen bij het naderen van de kruising van de [weg 1] met de [weg 2] , terwijl dit kruispunt (de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] ) matig verlicht was en
- zich er (daarbij) niet tijdig en in onvoldoende mate van te vergewissen dat een voetganger, te weten [slachtoffer] , doende was voornoemde [weg 1] - gezien vanaf verdachtes (rij)richting, van rechts naar links - over te steken, en
- ( vervolgens) niet af te remmen en niet voldoende, uit te wijken (voor voetganger
[slachtoffer] ) (die doende was voornoemde [weg 1] over te steken en zich (daartoe) op die [weg 1] bevond) en
- ( vervolgens) tegen voetganger [slachtoffer] aan te rijden, waardoor [slachtoffer] is overleden.
2.
hij, op 17 april 2018, te [locatie] , in Suriname, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij en door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [weg 1] en de kruising van die [weg 1] met de [weg 2] , de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl
- bij dat ongeval, naar hij (verdachte) redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood en
- bij dat ongeval, naar hij (verdachte) redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer] ) letsel was toegebracht en
- daardoor, naar hij (verdachte) redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten
[slachtoffer] ) aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 17 april 2018 door onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een zeer ernstig verkeersongeval veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft bovendien de plaats van het ongeval verlaten, terwijl verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander letsel en schade was toegebracht. Verdachte heeft de verkeersveiligheid, daaronder begrepen de veiligheid van zijn medeweggebruikers, in gevaar gebracht, zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd en zich niet bekommerd om het slachtoffer.
Verdachtes verkeersgedrag en de gevolgen daarvan hebben diepe sporen nagelaten in de levens van de dierbaren van [slachtoffer] . Met het overlijden van [slachtoffer] is aan de nabestaanden een groot en onherstelbaar leed berokkend. Dit volgt onder meer uit de in hoger beroep ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de broer van
[slachtoffer] . Hij, en de rest van de familieleden, moeten leven met het gegeven dat
[slachtoffer] er niet meer is.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 oktober 2024 blijkt dat verdachte
niet eerder onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook gelet op de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor het veroorzaken van een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in aanmerking. Hieruit volgt dat voor het onder 1 bewezenverklaarde feit voor de categorie 'aanmerkelijke schuld' een werkstraf voor de duur van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar als uitgangspunt wordt gehanteerd.
Echter, juist in zaken als deze, de overtreding van artikel 6 van de WVW 1994 betreffende, moeten bij de strafoplegging diverse aspecten worden betrokken, niet alleen de (in de oriëntatiepunten genoemde) ernst van het verwijt en de gevolgen van het feit. Evenzeer zijn onder andere van belang de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van de verdachte, zijn houding ten opzichte van de overtreding en de impact van een op te leggen straf op de persoon van de verdachte. Het hof weegt in dit verband mee dat verdachte de bewezenverklaarde feiten blijft ontkennen, hetgeen impliceert dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en het leed dat hij aan de nabestaanden van [slachtoffer] heeft berokkend. Ook is van belang dat het hof naast een bewezenverklaring voor de overtreding van artikel 6 van de WVW 1994, ook nog tot een bewezenverklaring komt van overtreding van artikel 7 van de WVW 1994.
Hoewel het hof, voor wat betreft het onder 1 bewezenverklaarde, tot een lichtere schuldvariant komt dan de rechtbank, is het hof alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, passend en geboden is. Met deze omvang van de strafmodaliteit is de overschrijding van de redelijke termijn voldoende verdisconteerd. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof daarnaast voor de duur van drie jaren aan verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.958,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voldoende gespecificeerd, onderbouwd en geconcretiseerd is. Hieraan doet niet af dat een aantal kostenposten niet door [benadeelde] , maar door andere familieleden zijn betaald. Verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.958,34 (duizend negenhonderdachtenvijftig euro en vierendertig cent) ter zake van materiële schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.958,34 (duizend negenhonderdachtenvijftig euro en vierendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 29 (negenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 april 2018.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 5 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.