ECLI:NL:GHARL:2024:7535

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
21-005667-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting en veroordeling voor ontucht met minderjarige

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, meermalen gepleegd, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren en dat er onvoldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde ontucht met een minderjarige, waarbij het hof oordeelde dat de seksuele handelingen, die plaatsvonden tussen maart 2007 en juni 2007, in strijd waren met de sociaal-ethische norm. De verdachte, die zeven jaar ouder was dan de aangeefster, kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van €3.000,- voor immateriële schade, terwijl de materiële schade werd afgewezen. Het hof hield rekening met het tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn huidige gezinsleven en werk.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005667-21
Uitspraak d.d.: 4 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 december 2021 met parketnummer 16-046852-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep met aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf van 28 maanden op te leggen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.E. Leenhouwers, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. L. Noordanus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis ter zake van de primair tenlastegelegde ‘verkrachting, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2007 tot en met 1 november 2007 te [plaats] meermalen, althans eenmaal (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het meermalen, althans eenmaal (telkens) seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers heeft hij verdachte een of meer vinger(s) en/of zijn geslachtsdeel in de mond, anus en/of vagina gebracht en/of gehouden, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte meemalen, althans eenmaal (telkens)
- die [benadeelde] heeft uitgekleed en/of op bed heeft geduwd en/of voorover heeft geduwd en/of op die [benadeelde] (met zijn, verdachtes volle gewicht) is gaan liggen en/of
- die [benadeelde] heeft gedwongen tot het hebben van seks en/of het uitvoeren van seksuele handelingen met drie, althans een of meer andere perso(o)n(en) dan hem, verdachte en/of
- die [benadeelde] heeft gedwongen tot het hebben van seks, terwijl een derde persoon toekeek en/of
- die [benadeelde] heeft geslagen, geknepen en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of
- die [benadeelde] de woorden heeft toegevoegd dat ze er met niemand over mocht praten, althans woorden van dergelijke aard en/of strekking en/of
- zichzelf heeft afgetrokken in de nabijheidvan die [benadeelde] en/of heeft geëjaculeerd over die [benadeelde] en/of
- door zijn, verdachtes psychische en/of fysieke overwicht, misbruik heeft gemaakt van de afhankelijkheidssituatie, door het grote leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en die [benadeelde] en/of door dat die [benadeelde] zo bevreesd was voor de eventuele gevolgen van verzet en/of onvoldoende medewerking, dat zij niet bij machte was weerstand te bieden en/of
- en/of (aldus) voor die [benadeelde] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2007 tot en met 7 oktober 2007 te [plaats] meermalen, althans eenmaal (telkens), met [benadeelde] , geboren [geboortedatum] -1991 die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens),
- zijn geslachtsdeel en/of een of meer vinger(s) in de mond, anus en/of vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of
- die [benadeelde] gedwongen tot het hebben van seks en/of het uitvoeren van seksuele handelingen met drie, althans een of meer andere perso(o)n(en) dan hem, verdachte en/of
- die [benadeelde] gedwongen tot het hebben van seks, terwijl een derde persoon toekeek en/of
- zichzelf afgetrokken in de nabijheid van die [benadeelde] en/of geëjaculeerd over die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

Het hof zal, overeenkomstig het standpunt van de raadsvrouw, de dagvaarding ten aanzien van het subsidiaire feit gedeeltelijk nietig verklaren, namelijk ten aanzien van de handelingen ten laste gelegd onder het tweede en derde gedachtestreepje. De tenlastelegging is ten aanzien van die handelingen tegenstrijdig nu de tenlastelegging voor wat betreft het subsidiaire feit toegesneden is op artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (oud) terwijl de handelingen onder het tweede en derde gedachtestreepje zien op artikel 242 Sr (oud), te weten iemand dwingen tot het ondergaan van seksuele handelingen die mede bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam (verkrachting).

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de primair tenlastegelegde ‘verkrachting, meermalen gepleegd’ en daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode consensueel seksueel contact heeft gehad met de aangeefster. Er is geen objectief ondersteunend bewijs waaruit kan worden afgeleid dat er – zoals de aangeefster heeft verklaard – sprake is geweest van dwang. In het dossier zijn voldoende aanwijzingen te vinden die maken dat de verklaringen van de aangeefster – in de gehele context bezien – onvoldoende betrouwbaar zijn. Indien het hof de verklaringen van de aangeefster wel voldoende betrouwbaar acht, dan dient vrijspraak te volgen vanwege het ontbreken van voldoende steunbewijs.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. De advocaat-generaal heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar dienen te worden aangemerkt omdat deze consistent, authentiek, reëel en kwetsbaar zijn. Er is sprake van steunbewijs in de vorm van medische stukken, verdachtes verklaring en de getuigenverklaringen van de moeder en vader van de aangeefster.
De advocaat-generaal heeft verder opgemerkt dat het tweede incident met [medeverdachte] en een andere persoon mogelijk buiten de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. Deze handeling dient niet te worden meegenomen maar dat leidt niet tot een andere bewezenverklaring.
Oordeel van het hof
De verdachte en de aangeefster hebben vanaf het voorjaar van 2007 tot en met juni 2007 een relatie gehad. De aangeefster was toen vijftien jaren oud en de verdachte tweeëntwintig. In juni 2007 werd hij drieëntwintig. De aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat het seksuele contact tussen haar en de verdachte onvrijwillig was. De verdachte heeft telkens verklaard dat de seksuele handelingen met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden.
Voor een veroordeling ter zake van verkrachting is vereist dat het seksueel binnendringen van het lichaam onder dwang is gebeurd.
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefster als voldoende betrouwbaar kunnen worden aangemerkt. Op de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en de mate waarin de rechter zijn oordeel daarop kan gronden, kunnen vele factoren van invloed zijn, zoals een bewuste of onbewuste vooringenomenheid tegenover bepaalde personen en de emotionele toestand waarin de getuige zich bevond tijdens de waarneming of het afleggen van de verklaring. Ook kan het tijdsverloop tussen het moment waarop de waarnemingen zijn gedaan en het moment waarop de getuige daarover voor het eerst een verklaring aflegt van invloed zijn en of (en in welke mate) de herinnering van de getuige is vervaagd of is beïnvloed door informatie waarvan de getuige in de tussenliggende periode kennis heeft genomen. Een als onbetrouwbaar beoordeelde verklaring betekent niet dat de aangeefster als onbetrouwbaar beschouwd moet worden of dat aangenomen wordt dat zij bewust onjuist zou hebben verklaard.
De aangeefster heeft op 4 juli 2019 aangifte gedaan. Op dat moment was sprake van een tijdsverloop van twaalf jaren sinds de primair tenlastegelegde feiten zouden hebben plaatsgevonden. Daarnaast heeft zij EMDR-therapie ondergaan, hetgeen eveneens van invloed kan zijn geweest op de herinneringen van de aangeefster. Het hof stelt vast dat de aangeefster op hoofdlijnen wel consistent heeft verklaard, maar dat op detailniveau sprake is van verschillende inconsistenties, bijvoorbeeld ten aanzien van de dagboeken en de haarkleur van [medeverdachte] . Zo heeft zij bij de politie verklaard dat zij haar dagboeken uit die tijd heeft gezocht maar niet heeft kunnen vinden, terwijl zij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij deze ritueel heeft verbrand. Ten aanzien van [medeverdachte] heeft aangeefster verklaard dat hij blond haar had, terwijl hij in werkelijkheid donker haar had. In beginsel hoeven inconsistenties op detailniveau niet in de weg te staan aan het als voldoende betrouwbaar beoordelen van een getuigenverklaring. Echter, gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de door aangeefster gevolgde EMDR-therapie, maken deze inconsistenties dat zeer behoedzaam met de verklaringen van de aangeefster moet worden omgegaan en deze niet zonder meer als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of er bruikbare bewijsmiddelen zijn uit een andere bron die de verklaringen van de aangeefster in voldoende mate ondersteunen. Het hof is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
Door de advocaat-generaal is gewezen op de brief van de huisarts van 16 december 2019. Daaruit zou blijken dat het bij de aangeefster vastgestelde prikkelbare darmsyndroom en de anale fissuren zijn geassocieerd met seksueel misbruik. Het hof heeft bij het meedelen van de beslissing op de onderzoekswensen op de zitting van 20 september 2022 daarover al overwogen dat uit de bijlagen bij de brief van de huisarts kan worden afgeleid dat de associatie met seksueel misbruik afkomstig is van de aangeefster zelf. Immers is achter “S” (Subjectief) vermeld dat de aangeefster in het verleden anaal is verkracht waardoor anale fissuren en aambeien zouden zijn ontstaan. Dit betreffen gevoelens en waarnemingen van aangeefster die zij heeft meegedeeld aan haar huisarts. Het betreffen geen objectieve resultaten van eigen (lichamelijk) onderzoek door de huisarts. Gelet daarop kan de brief van de huisarts niet dienen als steunbewijs nu een professioneel medisch oordeel ter zake ontbreekt. Het enkele gegeven dat de aangeefster anale fissuren heeft, is onvoldoende om te dienen als steunbewijs voor anale verkrachting, nu deze aandoening niet uitsluitend door anale seks wordt veroorzaakt en bovendien ook door vrijwillige anale seks kan zijn ontstaan. Ten slotte zijn deze fissuren blijkens de medische stukken pas jaren later bij de aangeefster geconstateerd, waardoor niet zonder meer een relatie tussen de ten laste gelegde feiten en deze fissuren is vast te stellen.
Ten aanzien van de verklaringen van de moeder en vader van aangeefster overweegt het hof dat zij hebben verklaard over gedragsveranderingen van de aangeefster in de tenlastegelegde periode. Verklaringen over gedragsveranderingen kunnen echter niet zonder meer als steunbewijs voor verkrachting dienen. Daarnaast is de puberteit als mogelijk alternatieve oorzaak van de gedragsveranderingen aan te wijzen.
Ook de verklaring van de verdachte inhoudende dat hij in de tenlastegelegde periode met wederzijdse toestemming seksuele handelingen bij de aangeefster heeft verricht, kan niet dienen als steunbewijs voor de tenlastegelegde verkrachting.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

Overweging met betrekking tot het bewijs van het subsidiair tenlastegelegde

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het subsidiair tenlastegelegde en daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte erkent dat er consensuele seksuele handelingen hebben plaatsgevonden zoals omschreven onder het eerste gedachtestreepje. Het aftrekken in de nabijheid van de aangeefster en over haar ejaculeren, zoals ten laste gelegd onder het vierde gedachtestreepje, wordt door de verdachte nadrukkelijk ontkend en hiervoor is geen steunbewijs voorhanden. Bovendien zou dit volgens de aangeefster hebben plaatsgevonden buiten de ten laste gelegde periode.
De seksuele handelingen hadden echter geen ontuchtig karakter omdat deze niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Er is tussen de verdachte en de aangeefster sprake van een leeftijdsverschil van zeven jaren, waarbij gekeken moet worden naar de in 2007 geldende normen. Van belang is dat de ouders van de aangeefster geen bezwaar hebben gezien tegen de relatie. De aangeefster was ook volgens haar eigen verklaring al voor haar relatie met de verdachte seksueel actief en is op haar zeventiende gaan samenwonen. Dit toont een bepaalde mate van volwassenheid aan. De verdachte was op zijn beurt destijds een verlegen en timide jongen. Gelet op deze feitelijke informatie kan niet gezegd worden dat de relatie naar de destijds geldende maatstaven in strijd werd geacht met de sociaal-ethische norm.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat de leeftijd een geobjectiveerd bestanddeel is en dat het dus niet uitmaakt dat de verdachte niet wist dat de aangeefster vijftien jaren oud was. Dat hij niet wist hoe oud ze was, wordt overigens weersproken door de verklaringen van de aangeefster en de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [getuige] (de moeder van de aangeefster).
Daarnaast heeft de advocaat-generaal betoogd dat in dit geval sprake is van schending van de sociaal-ethische norm en er dus sprake is van ontucht.
Oordeel van het hof
De verdachte erkent dat hij in de periode van maart 2007 tot en met juni 2007 consensueel seksueel contact heeft gehad met de aangeefster, waarbij sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam met de penis in de mond, vagina en de anus van de aangeefster. Zoals al overwogen, was de aangeefster toen vijftien jaren oud en de verdachte tweeëntwintig. In juni dat jaar werd hij drieëntwintig.
Het hof stelt voorop dat artikel 245 Sr (oud) strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Hier moet naar het oordeel van het hof onverkort aan worden vastgehouden. Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
Het hof stelt vast dat in deze zaak sprake is van een leeftijdsverschil van zeven jaren. Naar het oordeel van het hof is dit niet aan te merken als een gering leeftijdsverschil. Bovendien zaten de verdachte en de aangeefster in andere levensfases. De aangeefster ging nog naar de middelbare school, had een bijbaantje in de supermarkt en woonde nog bij haar ouders. De verdachte woonde daarentegen zelfstandig op kamers, ging niet meer naar school en werkte volledig. Daarnaast is sprake van vergaande seksuele handelingen, onder meer het seksueel binnendringen met de penis in de anus van de aangeefster. Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat, ook afgezet tegen de in 2007 geldende normen, de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handdelingen die sociaal-ethisch niet aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van de seksuele handelingen zoals weergeven onder het vierde gedachtestreepje nu deze handelingen volgens de aangeefster hebben plaatsgevonden buiten de tenlastegelegde periode. Het hof zal de verdachte ook vrijspreken van het seksueel binnendringen van het lichaam met de vinger nu dit niet volgt uit de verklaringen van de aangeefster, de verdachte dat niet heeft erkend en zich daarvoor geen bewijs in het dossier bevindt.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij in de periode gelegen tussen maart 2007 tot en met juni 2007 te [plaats] meermalen met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 1991 , die de leeftijd van twaalf, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen, telkens zijn geslachtsdeel in de mond, anus en vagina van die [benadeelde] gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat het hof bij het bepalen van de op te leggen straf rekening zal houden met de schending van de redelijke termijn, de omstandigheid dat de verdachte gedurende een lange periode in onzekerheid heeft verkeerd en heeft geleefd met spanning vanwege de lopende strafvervolging, de omstandigheid dat de verweten gedragingen in 2007 hebben plaatsgevonden en de verdachte sindsdien niet met politie of justitie in aanraking is gekomen en de huidige financiële en persoonlijke situatie van de verdachte en de impact van een eventuele vrijheidsstraf hierop.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een aantal maanden ontucht gepleegd met een meisje dat toen vijftien jaren oud was, waarbij de ontuchtige handelingen bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De verdachte was zeven jaren ouder dan de aangeefster.
Het verbod op ontuchtige handelingen met iemand die twaalf jaren of ouder is maar jonger dan zestien jaren strekt ertoe jeugdige personen te beschermen tegen de schadelijke gevolgen die seksuele handelingen op een jonge leeftijd kunnen hebben voor hun (seksuele) ontwikkeling en geestelijk welzijn. Deze bescherming strekt zich uit tot seksuele contacten die plaatsvinden met instemming van de jeugdige, om jeugdigen ook bescherming te bieden tegen onverstandige keuzes die zij zelf maken. Gegeven de leeftijd van de aangeefster en het onderlinge leeftijdsverschil had de verdachte zich moeten onthouden van seksueel contact met haar. Door toch de bewezenverklaarde seksuele handelingen te verrichten, heeft de verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van de aangeefster.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
22 oktober 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft verder gelet op hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw op de zitting van het hof naar voren is gebracht met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede op zijn persoonlijke omstandigheden zoals die blijken uit het rapport psychologisch onderzoek Pro Justitia van 31 mei 2023, opgemaakt door [GZ-psycholoog] , en het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 15 november 2024.
Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt het hof in strafmatigende zin rekening met het volgende. Ten eerste is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde, namelijk zeventien jaren. Ten tweede neemt het hof in aanmerking dat verdachte zijn leven op orde heeft. Hij heeft een eigen bedrijf in de bouw en een gezin met drie jonge kinderen. Een onvoorwaardelijke detentie zou niet alleen voor de verdachte zelf maar ook voor zijn vrouw en kinderen grote gevolgen hebben. Tot slot is sprake van overschrijding van de redelijke termijn in de fase van hoger beroep met ongeveer een jaar en is sprake van zeer gedateerde gedragingen.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de omstandigheid dat verdachte is gediagnosticeerd met een ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline- en afhankelijke trekken’. [GZ-psycholoog] heeft geen relatie kunnen vastleggen tussen deze stoornis en het bewezenverklaarde. Dit brengt met zich dat de aanwezigheid van de stoornis niet als strafmatigend is betrokken bij de strafbepaling.
Alles overziende zal het hof de verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, in combinatie met de maximale taakstraf van 240 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis. Het hof merkt hierbij op dat het taakstrafverbod ten tijde van het bewezenverklaarde nog geen geldend recht was.
Naar het oordeel van het hof wordt met deze combinatie van straffen zowel recht gedaan aan de ernst van het bewezenverklaarde als aan het tijdverloop sinds het bewezenverklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.080,96, bestaande uit € 80,96 aan materiële schade wegens reiskosten ten behoeve van bezoeken aan de politie, gesprekken met de officier van justitie en de advocaat, en het bijwonen van de zitting in eerste aanleg, en € 10.000 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 10.000,00, een bedrag van € 8,16 toegekend aan proceskosten en de rest van de vordering afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat de gevorderde materiële schade dient te worden afgewezen en de immateriële schade aanzienlijk dient te worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Gelet op hetgeen het hof in de strafmotivering heeft overwogen over de aard en ernst van het bewezenverklaarde en gelet op de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken zijn toegekend, is het hof van oordeel dat op dit moment een bedrag van € 3.000,- voldoende is onderbouwd voor de immateriële schade die de benadeelde partij door het bewezenverklaarde heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de overige gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat die op dit moment onvoldoende onderbouwd is en een verdere (latere) behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Voor dat deel kan de benadeelde partij daarom nu in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de gevorderde materiële schade afwijzen. De opgevoerde reiskosten voor de bezoeken aan de politie en voor de gesprekken met de officier van justitie en de advocaat zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde reiskosten die gemaakt zijn om de zitting in eerste aanleg bij te wonen, eveneens niet toewijsbaar zijn, omdat de benadeelde partij heeft geprocedeerd met bijstand van een advocaat en dus niet in persoon. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering zou moeten worden gemaakt, zijn niet gebleken. Deze reiskosten worden daarom eveneens afgewezen.
De verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde partieel nietig, te weten met betrekking tot het tweede en derde gedachtestreepje.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 80,96 (tachtig euro en zesennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
30 juni 2007.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 4 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.