ECLI:NL:GHARL:2024:7521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
21-002557-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake diefstal en ISD-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van twee tenlastegelegde feiten, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof achtte echter bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal van een auto en brandstof. De verdachte had op 26 februari 2024 een auto weggenomen die toebehoorde aan een ander, en op 27 februari 2024 had zij brandstof gestolen van een tankstation. Het hof legde de verdachte een maatregel op tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de maatschappelijke overlast die zij had veroorzaakt. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002557-24
Uitspraak d.d.: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juni 2024 met parketnummer 18-069695-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1993,
thans verblijvende in [instelling] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 3 en 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Naast het vrijspreken van verdachte van het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft de rechtbank haar veroordeeld ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel), voor de duur van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – vernietigen om proceseconomische redenen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 26 februari 2024 te [plaats] , [gemeente] een auto (kenteken: [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen auto onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een autosleutel, voor welk gebruik zij, verdachte, niet gerechtigd was;
2.
zij op of omstreeks 27 februari 2024 te [plaats] , [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, brandstof, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [bedrijf] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen en waaronder begrepen verdachtes bekennende verklaring ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde als volgt.
Verdachte heeft pas voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij de auto niet had weggenomen met het oogmerk om die zich toe te eigenen, maar dat zij de auto had geleend. Het hof acht verdachtes verklaring in het licht van het gehele dossier, meer in het bijzonder in het licht van de omstandigheden waaronder verdachte de autosleutel en de auto had meegenomen en de verklaring van aangever [benadeelde 2] inhoudende dat verdachte geen toestemming had om gebruik te maken van zijn autosleutel en om zijn auto mee te nemen, ongeloofwaardig.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 26 februari 2024 te [plaats] , [gemeente] een auto (kenteken: [kenteken] ), die aan [benadeelde 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen auto onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een autosleutel, voor welk gebruik zij, verdachte, niet gerechtigd was;
2.
zij op en omstreeks 27 februari 2024 te [plaats] , [gemeente] , meermalen brandstof die aan [bedrijf] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het
onder 1bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Het
onder 2bewezenverklaarde levert op:
diefstal,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde maatregel als door de rechtbank in eerste aanleg is opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat moet worden afgezien van oplegging van de ISD-maatregel. De verdediging voert hiertoe aan dat verdachte vanwege het ontbreken van een verblijfsstatus in Nederland niet of slechts heel beperkt aanspraak kan maken op de voorzieningen in Nederland. De oplegging van de ISD-maatregel zal daarom in haar geval enkel preventie en de terugkeer naar [geboorteland] tot doel hebben en zich niet mede richten op behandeling en resocialisatie, hetgeen volgens de raadsman niet de bedoeling is van een ISD-maatregel. De verdediging stelt zich daarom op het standpunt dat moet worden volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is de hierna op te leggen maatregel in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede met de te melden omstandigheden die betrekking hebben op verdachtes recidive en de door haar veroorzaakte maatschappelijke overlast. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van de auto van aangever [benadeelde 2] middels de autosleutel die zij zonder toestemming uit zijn jaszak had gepakt. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan diefstallen van brandstof van het tankstation van aangever [bedrijf] . Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de aangevers en laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien heeft verdachte door haar handelen gezorgd voor hinder en maatschappelijke overlast.
Het hof heeft acht geslagen op de met betrekking tot verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten van 31 januari 2024, 1 maart 2024, 15 mei 2024 en 6 november 2024, alsmede op de toelichting van reclasseringswerker [reclasseringswerker] ten aanzien van het reclasseringsrapport van 6 november 2024 ter terechtzitting in hoger beroep.
Uit de rapportages van de reclassering volgt dat er bij verdachte sinds enkele jaren sprake is van een maatschappelijke teloorgang die vlak na haar echtscheiding begon. Ondanks verschillende (forensische) hulpverleningstrajecten is het niet gelukt om verdachtes leefsituatie te stabiliseren. Verdachte stelt door haar sterk zelfbepalende gedrag eigen, niet altijd realistische, voorwaarden. Het psychosociaal functioneren van verdachte lijkt tot nu toe elke vorm van samenwerking met haar te frustreren. Sinds 8 mei 2024 heeft verdachte geen verblijfstitel meer in Nederland. Dit maakt dat zij minder toekomstperspectief heeft in Nederland, omdat zij geen of zeer minimaal aanspraak kan maken op hulpverlening en voorzieningen. De kans op herhaling wordt door de reclassering ingeschat op hoog en de kans op letselschade op gemiddeld. Aangezien er geen alternatieven worden gezien om risico’s in te perken, adviseert de reclassering om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Uit het meest recente reclasseringsrapport van 6 november 2024 en de (telefonische) toelichting daarbij ter terechtzitting in hoger beroep van reclasseringswerker [reclasseringswerker] volgt dat de reclassering nog steeds geen andere mogelijkheden ziet voor de afdoening van de zaak, dan de oplegging van de ISD-maatregel, nu hetgeen in de voorgaande rapportages werd gerapporteerd nog actueel is. De reclassering komt tot de conclusie dat reclasseringsinterventies ook nu niet tot de mogelijkheden behoren om de risico’s terug te dringen.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr) voor de oplegging van de ISD-maatregel stelt. Hierbij overweegt het hof dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 15 oktober 2024 blijkt dat zij gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavig feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het onderhavig feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er moet, zoals blijkt uit de adviezen van de reclassering en de eerdere veroordelingen van verdachte, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Het hof is daarom van oordeel dat de veiligheid van goederen oplegging van de ISD-maatregel eist. Gelet op de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers was de officier van justitie en is de advocaat-generaal nu in hoger beroep ook bevoegd tot het vorderen van oplegging van de ISD-maatregel.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat verdachte blijft vervallen in crimineel gedrag en binnen relatief korte tijd veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten. Deze eerdere veroordelingen en hulpverleningstrajecten hebben er niet toe geleid dat verdachte geen strafbare feiten meer pleegt. Tekenend hiervoor is dat verdachte de onderhavige feiten drie dagen nadat zij uit detentie kwam, heeft gepleegd. Verdachte kan bovendien door het ontbreken van een verblijfsstatus in Nederland vrijwel geen aanspraak maken op structurele sociale voorzieningen, waardoor momenteel aan een hulpverleningstraject onvoldoende inhoud kan worden gegeven. Vanwege de situatie in [geboorteland] is er ook geen zicht op dat verdachte binnen afzienbare tijd terug zal kunnen keren naar haar land van herkomst. Verdachte bevindt zich hierdoor in Nederland in een situatie waarin de kans op recidive groot blijft. Gelet op de overlast en schade die herhaaldelijk door verdachte wordt veroorzaakt, dient het belang van de samenleving naar het oordeel van het hof voorop te staan. Het opleggen van een ISD-maatregel is daarmee naar het oordeel van het hof noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Het hof volgt de stelling van de raadsman, inhoudende dat de ISD-maatregel primair ter resocialisatie moet dienen, niet. Artikel 38m, tweede lid, Sr vermeldt immers expliciet dat de maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij. Bestrijding van de overlast is daarmee hoofddoelstelling van de ISD-maatregel.
Op grond van bovenstaande acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel passend en geboden. Om de bescherming van de samenleving te optimaliseren zal het hof de maximale duur van twee jaren bepalen voor de op te leggen ISD-maatregel. Het hof ziet gelet op het hiervoor overwogene, net als de rechtbank, geen aanleiding om bij het bepalen van de duur van de maatregel rekening te houden met de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof ziet onvoldoende redenen om op voorhand te bepalen dat er een tussentijdse beoordeling moet plaatsvinden van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Mocht dit in een later stadium toch noodzakelijk blijken, dan kan daartoe op dat moment alsnog een verzoek worden gedaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 63, 310 en 311 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaartde verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt opde maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 28 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.