ECLI:NL:GHARL:2024:7518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
21-001342-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in hoger beroep wegens noodweer na aanranding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar veroordeeld tot een taakstraf voor het subsidiair tenlastegelegde. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 14 november 2024. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de benadeelde, maar het hof oordeelde dat het beroep op noodweer van de verdachte slaagde. Het hof concludeerde dat de verdachte zich verdedigde tegen een wederrechtelijke aanranding door de benadeelde, die met kracht op de auto van de verdachte sloeg en probeerde de deur te openen. Het hof oordeelde dat de verdachte binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit handelde door weg te rijden. Daarom sprak het hof de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001342-24
Uitspraak d.d.: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 maart 2024 met parketnummer 16-258342-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers 96-103808-23 en 21-001637-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. K. Kok, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en veroordeeld ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96-103808-23 afgewezen, maar de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling in die zaak verlengd met één jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 21-001637-21 heeft de politierechter gedeeltelijk toegewezen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven dagen en deze straf omgezet in een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair zeven dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 3 oktober 2023 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder weg is gereden in de auto en/of door is gereden en/of een stuurbeweging heeft gemaakt, terwijl verdachte wist dat die [benadeelde] de handgreep, althans de deurhendel, in elk geval de auto, vasthield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 3 oktober 2023 te [plaats] , [benadeelde] heeft mishandeld door als bestuurder weg te rijden in de auto en/of door te rijden en/of een stuurbeweging te maken, terwijl verdachte wist dat die [benadeelde] de handgreep, althans de deurhendel, in elk geval de auto, vasthield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de tenlastelegging verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, maar dat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens verdachte op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet vast te stellen is dat hij bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Ook van het subsidiair tenlastegelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat hem een beroep toekomt op noodweer.
Oordeel van het hof
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu het hof uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het dossier niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte dit feit heeft begaan. Het hof spreekt verdachte dan ook vrij van het primair tenlastegelegde.
Hetzelfde geldt naar het oordeel van het hof voor het subsidiair tenlastegelegde, waardoor verdachte ook van dat feit vrijgesproken dient te worden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In hoger beroep staat vast dat verdachte op 3 oktober 2023 op een parkeerplaats in [plaats] wegreed met zijn auto en is blijven rijden, terwijl aangever [benadeelde] deze auto nog vasthield. De vraag is of verdachte hierbij zodanig heeft gehandeld dat hem daarom een beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, toekomt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient ten eerste sprake te zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk is, oftewel van een noodweersituatie. Ten tweede moet deze noodzakelijke verdediging binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit blijven.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep acht het hof de volgende feiten en omstandigheden aannemelijk.
Verdachte heeft op een parkeerplaats in [plaats] zijn auto naast een andere auto geparkeerd. In deze andere auto zaten aangever [benadeelde] en getuige [getuige] . Beide auto’s hadden hun raam open en er ontstond op enig moment vanuit de auto’s een discussie tussen verdachte en getuige [getuige] . Hierbij riepen zij over en weer dingen naar elkaar. Getuige [getuige] is vervolgens uit de auto gestapt om een foto te maken van de auto van verdachte. Het geschreeuw over en weer ging door en verdachte is achteruit het parkeervak uitgereden. Verdachte wilde, naar eigen zeggen, wegrijden. Aangever [benadeelde] stapte daarop ook uit de auto en liep in de richting van verdachtes auto. Vervolgens sloeg aangever [benadeelde] met kracht op de achterkant van verdachtes auto en pakte hij het bijrijdersportier beet om dit te openen, maar dat lukte niet omdat het portier niet open kon.
Naar het oordeel van het hof was er op dat moment sprake van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn auto alsmede tegen een dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Aangever [benadeelde] sloeg immers met kracht op de auto van verdachte, kwam hierdoor agressief over en liet merken dat hij de auto, waarin verdachte zat, wilde openen.
Verdachte heeft zichzelf tegen de (dreigende) aanranding verdedigd door weg te rijden toen aangever [benadeelde] zijn auto(deur) wilde openen en daartoe de deurhendel vastpakte. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat hij er vanuit ging dat aangever [benadeelde] de auto zou loslaten zodra verdachte zou gaan rijden en dat hij zich zo aan de situatie kon onttrekken, zonder dat het verder zou escaleren. Dat aangever [benadeelde] de auto nog enige tijd aan de deurhendel en (daarna) aan de ruitenwisser van de voorruit bleef vasthouden, totdat hij bij het loslaten van de auto op de grond viel en schaafwonden opliep, is naar het oordeel van het hof onder deze omstandigheden niet te wijten aan verdachte. Verdachte is hierbij binnen de grenzen van de proportionaliteit en de subsidiariteit gebleven.
Het hof is derhalve van oordeel dat verdachtes beroep op noodweer slaagt en zal verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.

Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Omdat het hof verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde, zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 22 december 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem van 25 november 2022, parketnummer 21-001637-21, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Midden-Nederland van 4 december 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 juni 2023, parketnummer 96-103808-23, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf maanden.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 28 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.