ECLI:NL:GHARL:2024:7513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
200.347.179
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van een alleenstaande moeder met psychische klachten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van een alleenstaande moeder tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellante, een 38-jarige vrouw met een zoon van 14 jaar, had eerder bij de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een verzoek ingediend tot schuldsanering, welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen, mede vanwege haar psychische klachten en gokgedrag. De appellante, die onder beschermingsbewind staat, ontkent een gokverslaving te hebben en stelt dat haar schulden voornamelijk zijn ontstaan door omstandigheden na de beëindiging van haar relatie en haar gezondheidsproblemen.

In hoger beroep heeft het hof de argumenten van de appellante opnieuw beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat de appellante voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de stappen die de appellante heeft ondernomen om haar situatie te verbeteren, zoals het volgen van therapieën en het sparen van geld. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante niet meer gokt en dat zij zich inspant om weer arbeidsgeschikt te worden.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de appellante toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de schuldenaar en de mogelijkheden tot herstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.179
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 318036)
arrest van 4 december 2024
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoekster
hierna: [appellante]
advocaat: mr. H.C. van der Weide

1.De procedure bij de rechtbank

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank), heeft bij vonnis van 14 oktober 2024 het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij op 21 oktober 2024 bij het hof ingekomen beroepschrift heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 oktober 2024. De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat zij alsnog tot de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt toegelaten.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepsschrift met zes bijlagen kennisgenomen van de door mr. Van der Weide op 18 november 2024 en 21 november 2024 ingediende aanvullende stukken.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2024. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door haar advocaat mr. Van der Weide. Ook is de beschermingsbewindvoerder van [appellante] , de heer [naam1] (hierna: de beschermingsbewindvoerder), verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Feiten en omstandigheden en het oordeel van de rechtbank
3.1.
[appellante] , 38 jaar oud, is een alleenstaande vrouw en vormt samen met haar zoon van 14 jaar een gezin in een huurwoning. Op dit moment is [appellante] niet in staat om te werken vanwege psychische klachten. Voor deze klachten is zij in behandeling bij Mediant. [appellante] ontvangt een PW-uitkering. Sinds 28 juli 2022 staat [appellante] onder beschermingsbewind.
3.2.
[appellante] heeft volgens de crediteurenlijst ruim € 53.000,- aan schulden, waaronder twee schulden aan de Belastingdienst van € 6.395,- en € 21.884,-, een schuld aan CZ Zorgverzekering van € 5.297,28 en een schuld van € 3.129,93 aan Odido Netherlands B.V. Daarnaast heeft zij een studieschuld bij DUO van ongeveer € 30.000.
3.3.
De rechtbank heeft het verzoek van [appellante] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven (artikel 288 lid 1, aanhef en onder c Fw). Volgens de rechtbank staat [appellante] aan het begin van een langdurig behandeltraject van haar psychische problematiek en is zij gedurende dat traject niet in staat (betaalde) arbeid te verrichten. Dat maakt dat [appellante] tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling haar inspanningsplicht wat betreft het verrichten van betaalde arbeid niet kan nakomen, aldus de rechtbank. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet meer (online) gokt. Tijdens de toelatingszitting zou [appellante] hierover tegenstrijdig hebben verklaard. Gokgedrag verhoudt zich bovendien niet tot de beginselen van de schuldsaneringsregeling. Als sprake is van een gokverslaving is het niet aannemelijk dat de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zullen worden nagekomen. Voor zowel de inspanningsplicht als het gokgedrag oordeelt de rechtbank dat niet kan worden gesproken over de schuldsaneringsregeling als sluitstuk van een traject waarin de situatie op orde is gekregen.
Het standpunt van [appellante]
3.4.
[appellante] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen en dat daardoor haar verzoek is afgewezen. [appellante] stelt dat de rechtbank miskent dat artikel 288 lid 1, aanhef en onder c Fw niet alleen op de inspanning ziet om betaalde arbeid te verrichten. Volgens [appellante] bestaat in het geval dat sprake is van arbeidsbeperkingen, de inspanning om weer arbeidsgeschikt te worden. Daar voldoet zij aan, aldus [appellante] . [appellante] volgt namelijk de benodigde therapieën, behandelingen en begeleiding om zodanige vooruitgang te boeken dat zij op termijn weer in staat is aan het arbeidsproces deel te nemen. Bovendien is [appellante] vrijwillig onder bewind gesteld. Inmiddels heeft zij zelfs € 1.400 gespaard. Daarmee toont [appellante] aan dat zij alles in het werk stelt om stabiel te blijven, haar verplichtingen na te komen en haar maatschappelijke positie te herstellen. Volgens [appellante] kan en mag het niet aan haar worden tegengeworpen dat zij – gelet op haar problematiek – eerst aan zichzelf dient te werken om een blijvende terugkeer op de arbeidsmarkt te kunnen maken. Verder is [appellante] het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet meer gokt en dat sprake zou zijn van een gokverslaving. Volgens haar is van een verslaving nooit sprake geweest en als dat door het hof wel zo wordt gezien, is die problematiek al geruime tijd onder controle. Bovendien ging het enkel om een gezelschapsspel dat zij samen met een vriend speelde en ging het om (relatief) lage bedragen, die zij vervolgens contant terugkreeg van de hiervoor genoemde vriend. Daarnaast is, met de komst van haar beschermingsbewindvoerder, een beperking gesteld aan het leefgeld van [appellante] . Ook kan zijn geen onlinebetalingen meer doen en heeft ze zich voor de zekerheid sinds 2024 geregistreerd bij het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS). Tot slot benadrukt [appellante] dat haar schulden niet zijn ontstaan door het gokken. De schulden, die volgens [appellante] (ongeveer) tien jaar oud zijn, komen primair voort uit de omstandigheden na de beëindiging van haar relatie met de vader van haar zoon en de daaruit voortvloeiende inkomensbeperkingen, gecombineerd met de zorg voor haar zoon en haar eigen gezondheid, aldus [appellante] .
Het oordeel van het hof
3.5.
Op grond van artikel 288 lid 1 Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen toegewezen als voldoende aannemelijk is geworden dat hij (onder b) ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de afgelopen drie jaar te goeder trouw is geweest en dat (onder c) aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen.
3.6.
[appellante] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in verband met het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden (in de hiervoor genoemde periode van drie jaar) te goeder trouw is geweest. De schulden van [appellante] bestaan voornamelijk uit meer dan drie jaar oude schulden. De schulden die wel binnen de driejaarstermijn zijn ontstaan zijn (mede gelet op de aard en beperkte omvang van deze schulden) niet zodanig verwijtbaar dat deze aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Verder is voldoende aannemelijk dat [appellante] te goeder trouw is ten aanzien van het onbetaald laten van de schulden. Kortheidshalve wordt daarvoor verwezen naar rov. 3.7.
3.7.
Het hof is verder, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] niet (meer) online gokt. Daarbij gaat het hof onder andere uit van hetgeen [appellante] en haar beschermingsbewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling bij het hof naar voren hebben gebracht. Allereerst betwist [appellante] dat zij een gokverslaving heeft. Ook de beschermingsbewindvoerder geeft aan dat hij [appellante] , gelet op zijn ervaring met gokverslaafde cliënten, niet als een gokverslaafde ziet. [appellante] heeft verder toegelicht dat zij samen met een vriend bij elkaar thuis gokten. Deze vriend vroeg aan [appellante] of zij via haar bankrekeningnummer geld op de goksites wilde storten. Vervolgens gaf de betreffende vriend al het geld in contanten aan [appellante] terug. Van dat geld kon [appellante] vervolgens haar dagelijkse uitgaven, zoals de boodschappen, bekostigen. Het hof acht het betoog van [appellante] aannemelijk en heeft geen redenen daaraan te twijfelen, te meer omdat, als zij geen contanten gekregen zou hebben van deze vriend, zij geen geld over zou houden voor haar dagelijkse uitgaven. Gemiddeld werd namelijk maandelijks € 600,- aan gokactiviteiten van de rekening van [appellante] afgeschreven. Dit is ook het bedrag dat [appellante] (ongeveer) per maand als huishoudgeld binnen krijgt. Voor [appellante] spreekt bovendien dat, toen het gokken boven water kwam bij de beschermingsbewindvoerder, zij maatregelen heeft genomen en is gestopt met gokken. Zo kan [appellante] (wat ook werd bevestigd door de beschermingsbewindvoerder) online geen uitgaven meer doen aan derden en heeft zij zich ingeschreven bij het CRUKS. Niet is gebleken dat [appellante] nog gokt.
3.8.
Voldoende aannemelijk is verder dat [appellante] (overigens) zal kunnen voldoen aan de uit het wettelijke schuldsaneringstraject voortvloeiende verplichtingen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (het toelatingsvereiste van artikel 288 lid 1 onder c Fw). [appellante] stelt terecht dat de enkele omstandigheid dat zij nog niet in staat is om te werken – zij is door de gemeente vrijgesteld van de sollicitatieplicht – niet betekent dat zij zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen. Als degene die tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten niet kan werken (arbeidsongeschikt is) houdt de inspanningsplicht in dat de schuldenaar zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden. [1] Naar het oordeel van het hof komt [appellante] deze inspanningsplicht na. [appellante] ziet in dat zij hulp nodig heeft voor haar psychische klachten en is zelf actief op zoek gegaan naar een passende behandeling. Inmiddels heeft [appellante] meerdere gesprekken gehad bij Mediant. Aan de hand van deze gesprekken zal een passend behandelplan worden opgesteld. Naar eigen zeggen verloopt het hulpverleningstraject tot nu toe succesvol. Het hof gaat ervan uit dat [appellante] , mocht zij (gedeeltelijk) arbeidsgeschikt zijn, zich in de schuldsaneringsregeling zal inspannen om betaald werk te vinden. Daarnaast heeft [appellante] hulp gezocht bij het oplossen van haar financiële problemen door beschermingsbewind aan te vragen en heeft zij een bedrag van € 1.400,- weten te sparen. Volgens haar beschermingsbewindvoerder kan op dit moment al worden gesproken van een financieel stabiele situatie. Dit wordt naar mede bevestigd door het feit dat sinds het inschakelen van beschermingsbewind geen nieuwe schulden zijn ontstaan. Hiermee staat voor het hof voldoende vast dat [appellante] in staat is de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen na te komen.
3.9.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat [appellante] kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
3.10.
Het vonnis van de rechtbank van 21 oktober 2024 zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 21 oktober 2024 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van [appellante] .
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, H.L. Wattel, en H. Wammes, en is op 4 december 2024 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8708.