ECLI:NL:GHARL:2024:7512

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
200.346.622
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens schending van de informatieplicht en benadeling van schuldeisers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Overijssel had op 30 september 2024 de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds beëindigd, omdat de appellant zijn inlichtingenplicht in ernstige mate had geschonden. De appellant had stelselmatig leugenachtige verklaringen afgelegd over zijn schuldenlast en had niet gemeld dat hij had meegewerkt aan het onttrekken van verpande zaken aan het pandrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende had geïnformeerd over zijn financiële situatie en dat hij zijn schuldeisers had benadeeld door geen aangifte te doen van verduistering door zijn ex-partner en door geen civielrechtelijke stappen te ondernemen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en bepaald dat de appellant in staat van faillissement zal komen zodra het arrest in kracht van gewijsde gaat. Het hof heeft ook opgemerkt dat een beschermingsbewindvoerder mogelijk kan helpen bij de financiële uitdagingen die de appellant zal ondervinden na de beëindiging van de schuldsanering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.346.622
insolventienummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo C 08/23/154 R
arrest van 4 december 2024
inzake
[appellant],
die woont in [woonplaats]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [appellant]
advocaat: mr. S. van Beers

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Bij vonnis van 27 november 2023 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo (hierna: de rechtbank) [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Hierbij is mevrouw [naam1] benoemd tot bewindvoerder. Op 12 juli 2024 is mevrouw [naam1] ontslagen als bewindvoerder en is de heer [naam2] benoemd tot bewindvoerder.
1.2.
Bij vonnis van 30 september 2024 heeft de rechtbank, op voordracht van de rechter-commissaris en in vervolg op het tussenvonnis van 17 juni 2024, de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd en is bepaald dat [appellant] in staat van faillissement zal komen te verkeren zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof verwijst naar beide vonnissen.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Bij ter griffie van het hof op 8 oktober 2024 ingekomen beroepschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 30 september 2024. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling voortduurt dan wel wordt verlengd met een door het hof te bepalen periode.
2.2.
Het hof heeft naast het beroepschrift met bijlagen kennisgenomen van:
- de brief van de bewindvoerder van 31 oktober 2024 met bijlagen;
- de aanvullende stukken van mr. Van Beers van 4 oktober 2024;
- de aanvullende stukken van mr. Van Beers van 21 november 2024;
- de aanvullende stukken van mr. Van Beers van 25 november 2024.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2024. Verschenen zijn [appellant] , bijgestaan door mr. Van Beers, en de bewindvoerder.

3.De beslissing in hoger beroep

3.1.
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat [appellant] zijn inlichtingenplicht in ernstige mate heeft geschonden doordat hij voorafgaand aan maar ook na de toepassing van de schuldsaneringsregeling stelstelmatig leugenachtige verklaringen heeft afgelegd.
Voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft [appellant] slechts melding gemaakt van een beperkt deel van zijn schuldenlast en heeft hij in strijd met de waarheid verklaard dat er aangifte van verduistering was gedaan tegen zijn ex-partner en dat zijn ex-partner buiten zijn medeweten om auto’s op haar naam heeft gezet.
Tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling is [appellant] doorgegaan met het afleggen van leugenachtige verklaringen.
Ook zou [appellant] naar het oordeel van de rechtbank niet tot de schuldsaneringsregeling zijn toegelaten als de rechtbank er ten tijde van de beoordeling van het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling mee bekend zou zijn geweest dat [appellant] heeft meegewerkt aan het onttrekken aan het pandrecht van in ieder geval één van de auto’s die [appellant] bij Rabo Lease had geleased en van gereedschap dat aan BridgeFund B.V. was verpand.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat [appellant] zijn schuldeisers heeft benadeeld, onder meer, omdat hij de kans heeft laten liggen de (waarde van de) auto’s terug te krijgen door geen aangifte te doen of een civielrechtelijke procedure te starten tegen zijn ex-partner en omdat hij (tenminste) een maand salaris en een transitievergoeding is misgelopen door geen serieuze actie te ondernemen tegen het ontslag op staande voet door zijn vader.
3.2.
[appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij stelselmatig leugenachtige verklaringen heeft afgelegd. Daarnaast brengt [appellant] naar voren dat het grootste gedeelte van wat hem wordt verweten buiten zijn macht lag en hem door externe factoren is overkomen zodat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen. Tenslotte komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij zijn schuldeisers heeft benadeeld. [appellant] brengt daarbij onder meer naar voren dat hij direct na het ontslag op staande voet een nieuw dienstverband heeft gevonden waarmee hij meer verdient en een hogere boedelafdracht kan doen. Ook is hij is bereid om onder beschermingsbewind te worden gesteld.
3.3.
Het hof gaat op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling van 26 november 2024 aan de orde is gekomen uit van de volgende gegevens.
Totale schuldenlast
3.4.
[appellant] heeft in zijn verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling een totale schuldenlast vermeld van € 231.918,39. Uit de opgave van de bewindvoerder van 31 oktober 2024 blijkt dat er inmiddels voor een bedrag van € 331.235,41 aan vorderingen is ingediend.
Auto’s
3.5.
In het verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van 2 november 2023 staat onder meer vermeld:
“(…)Twee leasevervoermiddelen werden, zonder medeweten, door de ex- partner verkocht. Van de opbrengst heeft de heer [appellant] niets ontvangen. Hij heeft aangifte gedaan tegen diefstal/verduistering. Deze aangifte is nog in behandeling(…) De auto’s waarop de lease betrekking heeft zijn er niet meer, deze zijn door de ex-partner verkocht (…)”.
3.6.
Uit het proces-verbaal van 13 november 2023 blijkt dat de heer [appellant] tijdens de toelatingszitting onder meer heeft verklaard:
“(…) De leasecontracten staan op mijn naam. Mijn vriendin heeft stiekem het kentekenbewijs gestolen en de voertuigen en de verzekeringen op haar naam gezet. Ik heb hiervan aangifte gedaan (…) De zaak loopt nog steeds (…)”.
Op de vraag van de rechter of [appellant] aangifte tegen zijn ex-vriendin heeft gedaan en of hij benadeelde partij is, heeft [appellant] geantwoord:
“(…) Ja. De rechtszitting moet nog komen. Dat geld moet mijn kant op komen(…)”.
3.7.
Uit het proces-verbaal van 5 februari 2024 volgt dat [appellant] tijdens het verhoor door de rechter-commissaris op de vraag wat de stand van zaken met de Rabobank is, heeft geantwoord:
“ Ze accepteerden eerst de verklaring dat mijn ex zonder mijn medeweten de auto’s heeft verkocht, maar nu is ineens de rekening geblokkeerd, ik zou fraude hebben gepleegd (…) Er waren twee leasecontracten van over een ton aan de auto’s verbonden. Mijn advocaat heeft aangifte gedaan van de diefstal van de auto’s (…) Hij gaat een kort geding aanspannen tegen de ex (…) Er is een brief naar mijn ex gestuurd waarin ze aansprakelijk is gesteld. Er is nog geen datum voor het kort geding(…)”.
3.8.
In het proces-verbaal van de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van 3 juni 2024 is opgenomen dat de rechter heeft gevraagd naar twee van de door Rabobank gefinancierde leaseauto’s en dat hierop, onder meer, het navolgende is verklaard door [appellant] en zijn toenmalige advocaat:
“ (…) Ja er is aangifte gedaan van verduistering (…) Ze zijn allebei verkocht. (…) De laatste stond op naam van mevrouw (…), de eerste stond niet op haar naam (…) Ik ben gebeld door de garage dat de auto was verkocht. Ik heb gezegd dat de auto op mijn naam stond en dat ik hem terug wou (…) Over de tweede auto heb ik gebeld met mevrouw (…) volgens de politie was het een civiele zaak. Mevrouw (…) heeft de auto meegenomen (…) We woonden onder één dak, de sleutels lagen in de keuken. Ze heeft eerst de Vito verkocht, de E-klasse stond op haar naam (…).”
Op de vraag van de rechter of [appellant] bij de eerste auto nog een relatie had met zijn ex-partner is door [appellant] en zijn toenmalige advocaat, onder meer, verklaard:
“Ja, ik heb tegen haar gezegd dat ze de auto terug moest halen. Er zat hooguit een halfjaar tussen de eerste en de tweede auto. Bij de tweede auto was de relatie beëindigd, maar we hadden samen een koopwoning waar zij ook in mocht. Over de tweede auto heb ik contact met mevrouw (…) gehad en is er aangifte gedaan (…)”.
Op de vraag van de rechter of er ook voor de eerste auto aangifte is gedaan is, onder meer, het volgende verklaard door [appellant] en zijn toenmalig advocaat:
“Ja (…) Ik heb een proces-verbaal ontvangen (…) Er is ook een procedure conservatoir beslag gestart, maar de auto was al verkocht dus die procedure is beëindigd (…)”.
3.9.
Uit het proces-verbaal van de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van 16 september 2024 blijkt dat de rechter [appellant] heeft voorgehouden dat hij tijdens de vorige zitting heeft verteld dat de auto’s door zijn ex zijn verkocht terwijl volgens de Rabobank één auto met medeweten van [appellant] op naam van zijn ex-partner is gezet. De rechter heeft aangegeven dat de Rabobank daar de conclusie aan verbindt dat [appellant] heeft toegestaan dat de verkoop heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft hier onder meer op geantwoord
: “(…) De auto’s zijn nooit bewust op haar naam gezet. Ik heb met de Rabobank gebeld en gezegd dat de auto’s zijn gestolen. Ik moest de politie bellen en aangifte doen. De politie zei dat ze er niets mee konden doen omdat de auto’s op naam van mevrouw (…) stonden (…) Bij de eerste auto woonden we nog samen. Het papier met de tenaamstellingscode zat in een kluisje. Zij kon bij het sleuteltje van het kluisje.”
Op nadere vragen van de rechter naar de tenaamstelling van één auto op naam van de ex-partner heeft [appellant] geantwoord:
“Dat is onder druk gebeurd. Ze had de auto’s al gestolen, ik dacht dat ik ze anders niet terug zou krijgen”.
Op de vraag van de rechter of [appellant] er aan heeft meegewerkt om de auto’s op haar naam te zetten om geld te krijgen heeft [appellant] geantwoord:
“Ik wou de auto’s terug hebben (…) Ze heeft mij ook onder druk gezet in verband met mijn dochter (…) Ik heb gekozen voor mijn dochter”.
Op de vraag van de rechter naar de aangifte tegen zijn ex-partner heeft [appellant] geantwoord:
“(…)Ze hebben er twee keer een melding van gemaakt. Ik heb geprobeerd aangifte te doen (...)”.
Op de vraag naar het proces-verbaal van aangifte heeft [appellant] geantwoord:
“(…) Nee, dat heb ik niet (…)”.
Op de vraag naar de civielrechtelijke procedure heeft [appellant] geantwoord:
“(…) Dat mag niet in de Wsnp (…)”.
3.10.
In het vonnis van 30 september 2024 verwijst de rechtbank naar hetgeen de Rabobank in de door [appellant] aangespannen Kifid-procedure heeft aangevoerd.
Volgens de Rabobank heeft [appellant] op 20 mei 2021 een leasecontract met een looptijd van vier jaar afgesloten met Rabo Lease voor de financiering van een Mercedes-Benz S 450. Deze Mercedes was verpand aan Rabo Lease. De Mercedes is op of omstreeks 18 augustus 2022 verkocht. Op die datum is [appellant] eigenaar geworden van een Mercedes Benz E-Klasse Estate 300. Op 25 juli 2022 heeft [appellant] een leasecontract met een looptijd van zeven jaar afgesloten met Rabo Lease voor de financiering van een Mercedes Vito. De Mercedes Vito was verpand aan Rabo Lease. De Mercedes Vito is op 31 januari 2023 verkocht.
In beide gevallen was er volgens de Rabobank ten tijde van de verkoop nog sprake van lopende, dus niet (volledig) afbetaalde leasecontracten op naam van [appellant] . Naar aanleiding van de contacten van [appellant] met de Rabobank ging de Rabobank ervan uit dat [appellant] in een juridische procedure met zijn ex-partner was verwikkeld in verband met de door [appellant] gestelde verduistering. Toen bleek dat er geen sprake was van een juridische procedure en/of een aangifte tegen de ex-partner heeft de Rabobank de leasecontracten op 13 oktober 2023 opgezegd en heeft zij op 22 december 2023 strafrechtelijk aangifte gedaan tegen [appellant] wegens het onttrekken van onderpanden aan het pandrecht.
3.11.
De hiervoor onder 3.10 opgenomen feiten zijn door [appellant] niet weersproken, zodat deze als vaststaand worden aangenomen. Rabobank heeft aangevoerd dat Rabo Lease niet op de hoogte is gesteld van en geen toestemming heeft verleend voor de verkoop van de Mercedes Benz S 450 en de Mercedes Vito. Tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof heeft [appellant] weliswaar verklaard dat de Rabobank/Rabo Lease telefonisch toestemming heeft verleend voor de verkoop van de Mercedes-Benz S 450 en de Mercedes Vito, maar deze verklaring is door [appellant] niet nader onderbouwd. Door [appellant] is dan ook onvoldoende onderbouwd dat hij de noodzakelijk toestemming van Rabo Lease heeft gekregen, zodat als vaststaand wordt aangenomen dat Rabo Lease niet heeft ingestemd met de verkoop van de Mercedes Benz S 450 en de Mercedes Vito.
3.12.
In zijn beroepschrift en de daarbij overgelegde correspondentie van 1 juli 2024 in de Kifid-procedure heeft [appellant] de gang van zaken ten aanzien van de auto’s nader toegelicht. Ten aanzien van de Mercedes-Benz S 450 heeft hij verklaard dat hij deze auto onder druk op naam van zijn ex-partner heeft gezet. Zijn ex-partner heeft deze auto op 27 augustus 2022 ingeruild tegen een Mercedes E 300 e Estate. De Mercedes E 300 e Estate is ook op naam van zijn ex-partner gesteld en vervolgens door haar verkocht waarbij de opbrengst onbereikbaar is gebleven voor [appellant] .
Ten aanzien van de Mercedes Vito heeft [appellant] toegelicht dat zijn ex-partner deze auto, zonder dat [appellant] daarmee heeft ingestemd, op haar naam heeft gesteld waarna zij de auto rond 30 januari 2023 heeft verkocht en de opbrengst voor zichzelf heeft behouden. [appellant] geeft aan dat hij in juli 2023 en op 21 september 2023 telefonisch contact heeft gehad met de Rabobank over de door zijn ex-partner weggenomen vervoersmiddelen.
3.13.
In zijn beroepschrift heeft [appellant] aangevoerd dat hij geen aangifte van verduistering door zijn ex-partner heeft kunnen doen omdat de politie alleen bereid was een melding op te nemen in het systeem. Uit een door [appellant] overgelegd e-mailbericht blijkt dat hij op 2 juli 2024 een melding bij de politie heeft gedaan van een strafbaar feit. Volgens [appellant] is hij geen civielrechtelijke procedure tegen zijn ex-partner gestart omdat zijn toenmalige advocaat heeft aangegeven dat dat niet mogelijk was gedurende de schuldsaneringsregeling.
Gereedschap
3.14.
In het verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling van 2 november 2023 heeft [appellant] als concurrente vordering een in oktober 2021 ontstane vordering van BridgeFund B.V. vermeld.
In het verzoekschrift en tijdens de toelatingszitting heeft [appellant] niets verklaard omtrent een ten gunste van BridgeFund B.V. gevestigd pandrecht.
3.15.
Uit het proces-verbaal van het verhoor van 5 februari 2024 blijkt dat de rechter-commissaris heeft gevraagd:
“ (…) Uw vader heeft € 700,- betaald voor gereedschappen die hij van u heeft overgenomen? Hoe is de waarde daarvan bepaald? (…)”[appellant] heeft hierop geantwoord:
“(…) Ja dat is contant betaald, er is geen waardebepaling gedaan (…) We hebben op marktplaats gekeken wat er voor wordt betaald (…).”.
3.16.
Uit het proces-verbaal van de behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling van 3 juni 2024 volgt dat [appellant] en zijn toenmalige advocaat hebben verklaard:
“(…) Op 20 juli 2022 heeft BridgeFund bevestigd dat de lening was afgerond. Die overeenkomst was in oktober 2021 ingegaan. Er is een nieuwe lening gekomen op 18 augustus 2022 voor een bedrag van € 31.075,-- waar een pandakte achterhangt. Op 17 mei 2023 is de heer [appellant] opnieuw een leningovereenkomst met BridgeFund aangegaan voor een bedrag van € 49.120,-- waarbij het nog openstaande bedrag van de lening van 18 augustus 2022 is afgelost. Er is sprake van drie overeenkomsten waarbij alle drie sprake was van een pandakte. In het verzoekschrift is niet bewust verkeerd geïnformeerd over de ingangsdatum van de lening. De roerende zaken die zijn verpand, zijn naar vader [appellant] gegaan. Er is aan vader gecommuniceerd dat BridgeFund de zaken opeist (…)”.
Op de vraag van de rechter of de opbrengst van de verpande zaken naar BridgeFund is gegaan, is door [appellant] en zijn toenmalige advocaat geantwoord:
“(…) Er is € 700,-- voor betaald door vader [appellant] (…) Het is contant aan mij betaald, ik heb er leveranciers van betaald (…) het is niet naar BridgeFund gegaan(…).”
3.17.
In zijn beroepschrift heeft [appellant] de gang van zaken ten aanzien van het aan BridgeFund B.V. verpande gereedschap toegelicht. Volgens [appellant] had zijn vader het gereedschap in bruikleen en heeft zijn vader deze zaken onrechtmatig toegeëigend en is hij niet bereid de zaken terug te geven aan [appellant] . Omdat het gereedschap niet in zijn bezit is en ook niet door hem is verkocht, kan het hem niet worden verweten dat hij de opbrengst niet heeft aangewend ter aflossing van BridgeFund, aldus [appellant] .
3.18.
Tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof op 26 november 2024 heeft [appellant] herhaald dat hij het gereedschap niet heeft verkocht en dat hij hiervoor geen contante vergoeding heeft gehad. Daarnaast heeft [appellant] weersproken dat de door de bewindvoerder op 31 oktober 2024 overgelegde verkoopfactuur van 6 oktober 2023 voor de verkoop van gereedschap voor een bedrag van € 700,- van hem afkomstig is. Hierop heeft de bewindvoerder, eveneens tijdens de mondelinge behandeling, een afschrift overgelegd van een e-mailbericht van 11 januari 2024 van [appellant] aan de voormalig bewindvoerder waarbij hij de betreffende factuur zelf aan de bewindvoerder heeft gemaild. Daarnaast heeft de bewindvoerder tijdens de mondelinge behandeling een afschrift overgelegd van een e-mailbericht van 21 januari 2024 van [appellant] aan de voormalig bewindvoerder waarin hij heeft geschreven:
“(…) Over het gereedschap ik heb daar geen waardebepaling van of wat anders (…) ik heb het contant verkocht voor € 700,- wat ook op de factuur is aangegeven (…)”.
Toelatingsrechter voldoende geïnformeerd (f-grond)?
3.19.
Het hof stelt voorop dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder f faillissementswet (Fw) indien feiten en omstandigheden bekend worden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating van die regeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288 lid 1 en lid 2 Fw.
3.20.
Uit het voorgaande blijkt dat [appellant] de rechtbank voorafgaand aan de toelating tot de wettelijke schuldsanering onjuist heeft geïnformeerd over de aangifte van verduistering van de lease auto’s door zijn ex-partner. Daarnaast heeft [appellant] de rechtbank voorafgaand aan de toelating tot de wettelijke schuldsanering niet geïnformeerd over zijn medewerking aan het op naam van zijn ex-partner stellen van ten minste één van de lease auto’s. Evenmin heeft [appellant] de rechtbank geïnformeerd over de verkoop van aan BridgeFund B.V. verpand gereedschap. Dat van verkoop sprake is blijkt uit de verklaringen van [appellant] zelf, de overgelegde facturen en de op de zitting door de bewindvoerder overgelegde e-mails (3.15, 3.16 en 3.18). Dit betekent dat de rechtbank bij het beoordelen van het verzoek tot toelating van de wettelijke schuldsanering niet wist dat [appellant] verpande zaken aan het pandrecht van Rabo Lease en BridgeFund B.V. heeft onttrokken. Indien de rechtbank hiervan op dat moment wel op de hoogte was geweest en zij eveneens had geweten dat [appellant] geen aangifte van verduistering tegen zijn ex-partner had gedaan, zou dat reden zijn geweest het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af te wijzen. Het voorgaande brengt mee dat grief 2 uit het beroepschrift faalt en de schuldsaneringsregeling zal worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder f Fw.
Informatieplicht (c-grond)
3.21.
Toepassing van de schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. In het kader van de schuldsaneringsregeling hebben schuldenaren onder meer een actieve, spontane inlichtingenplicht, die bestaat uit het geven van inlichtingen waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat deze van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling, zowel in het algemeen als met betrekking tot specifieke schulden.
3.22.
[appellant] heeft zowel voorafgaand aan zijn toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling als tijdens de toepassing van de regeling zijn informatieplicht geschonden. Dit volgt reeds uit het feit dat [appellant] niet eerder dan tijdens de beëindigingszitting van 16 september 2024 ten aanzien van één van de auto’s heeft erkend dat hij heeft meegewerkt aan het op naamstellen van zijn ex-partner. Ook heeft hij op de beëindigingszitting van 16 september 2024 pas toegegeven dat hij geen aangifte van verduistering tegen zijn ex-partner heeft gedaan, dat hij niet beschikt over een proces-verbaal van aangifte en dat er geen civiele procedure tegen zijn ex-partner is gestart in verband met het verduisteren van de auto’s, zoals hij eerder wel had gesuggereerd. Voor wat betreft het gereedschap is [appellant] zelfs tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof onjuiste informatie blijven verstrekken door in strijd met zijn eerdere verklaringen te ontkennen dat deze zaken door hem zijn verkocht aan zijn vader, dat hij hiervoor € 700,- in contanten heeft ontvangen en dat de ter zake eerder door hem zelf aan de voormalig bewindvoerder verstrekte verkoopfactuur niet van hem afkomstig is. [appellant] heeft namelijk niet toegelicht waarom zijn eerdere verklaringen alsook de overgelegde e-mail onjuist – 3.15, 3.16 en 3.18 – (in strijd met de waarheid) zouden zijn en de factuur (dus) vals. Het voorgaande brengt mee dat grief 1 uit het beroepschrift faalt en de schuldsaneringsregeling eveneens zal worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en onder e Fw.
3.23.
Aangezien de wettelijke schuldsanering zal worden beëindigd op grond van de zogenaamde c-grond en f-grond, kan grief 3, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke schuldsaneringsregeling eveneens dient te worden beëindigd omdat [appellant] zijn schuldeisers heeft benadeeld, onbesproken blijven. Gelet op de ernst en de omvang waarmee [appellant] zijn verplichtingen onder de wettelijke schuldsanering heeft geschonden, is er geen aanleiding de wettelijke schuldsanering met een verlenging van de looptijd te continueren. Dit betekent dat [appellant] op grond van artikel art. 350 lid 5 Fw in staat van faillissement komt te verkeren zodra dit arrest in kracht van gewijsde gaat. Mogelijk kan een beschermingsbewindvoerder [appellant] helpen de (financiële) uitdagingen waarmee hij na deze tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsanering zal worden geconfronteerd het hoofd te bieden.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 30 september 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, B.J. Engberts en H. Wammes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 december 2024.