ECLI:NL:GHARL:2024:751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
200.316.798
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van kwijting in vaststellingsovereenkomst en geheimhoudingsplicht in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van [naam1] tegen CP Tech GmbH. De kern van het geschil betreft de uitleg van een vaststellingsovereenkomst (VSO) die partijen in 2018 hebben gesloten, waarin zij elkaar finale kwijting verleenden. [naam1] stelt dat CP Tech inbreuk heeft gemaakt op geheimhoudingsverplichtingen door bedrijfsgeheimen openbaar te maken, met name door het plaatsen van een filmpje op LinkedIn. Het hof oordeelt dat de VSO niet alle mogelijke inbreuken op de geheimhouding omvatte, en dat de kwestie van de geheimhouding niet volledig was geregeld in de VSO. Het hof beveelt partijen om zich bij akte nader uit te laten over de mogelijke inbreuk door CP Tech op de geheimhoudingsplicht. De zaak is verwezen naar een roldatum voor het nemen van akten door partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.316.798
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 510433
arrest van 30 januari 2024
in de zaak van
[appellant], handelend onder de naam
[naam1]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. A.G.M. Lieshout
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
CP Tech GmbH
die is gevestigd in Büren, Duitsland
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: CP Tech
advocaat: mr. H.M.M. Eland

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Naar aanleiding van het arrest van 9 mei 2023 heeft op 18 september 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Partijen hebben bij brief van 22 augustus 2023 het hof gezamenlijk gevraagd om (i) de reikwijdte van de mondelinge behandeling te beperken tot de vraag of de vorderingen van [naam1] vallen onder “
het geschil” waarover partijen elkaar in een vaststellingsovereenkomst van 19 april 2019 over en weer kwijting hebben verleend, en (ii) als het hof die vraag ontkennend beantwoordt, hierover een tussenarrest te wijzen en partijen in dat geval te bevelen om zich bij nadere akte uit te laten over – kort samengevat – de vraag of CP Tech een geheimhoudingsplicht tegenover [naam1] heeft overtreden. Het hof heeft ingestemd met dit verzoek.
1.2.
Van de mondelinge behandeling van 18 september 2023 is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak en de relevante feiten

2.1.
[naam1] en CP Tech zijn in november 2017 een uitbestedingsovereenkomst aangegaan, op grond waarvan [naam1] 86 halo’s (een beschermingsconstructie voor raceauto’s) voor CP Tech zou lassen. Tussen hen is vervolgens een geschil ontstaan. Zij hebben in april 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij zij de uitbestedingsovereenkomst hebben ontbonden. [naam1] verwijt CP Tech dat zij bedrijfsgeheimen van [naam1] in strijd met een geheimhoudingsovereenkomst en onrechtmatig heeft gebruikt en openbaar gemaakt. CP Tech ontkent dit en beroept zich op de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst.
De feiten
2.2.
Het hof gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze heeft vastgesteld in de onderdelen 3.1. tot en met 3.4. van het vonnis van 4 mei 2022, met dien verstande dat in onderdelen 3.3. en 4.5. van het vonnis (18) april 2019 als datering van de vaststellingsovereenkomst wordt vermeld in plaats van (18) april 2018. Het hof gaat hierna uit van 18 april 2018 als datum van de VSO, omdat die datum in de VSO wordt vermeld en tussen partijen niet in geschil is. De volgende feiten zijn in hoger beroep van belang.
2.3.
De FIA (Federation Internationale de l’Automobile) heeft met ingang van 2018 het gebruik van halo’s verplicht gesteld voor raceauto’s die uitkomen in de Formule 1-, Formule 2- en Formule E-klassen. CP Tech heeft een halo ontworpen die aan de eisen van de FIA voldoet en heeft de opdracht gekregen om een aantal halo’s te leveren.
2.4.
CP Tech heeft in november 2017 [naam1] de opdracht gegeven om halo’s voor haar te lassen. Zij zijn daarvoor een uitbestedingsovereenkomst (hierna de uitbestedings- overeenkomst) aangegaan, met een duur tot eind maart 2018, voor de productie van 86 halo’s. Zij zijn in dat kader ook een aantal geheimhoudingsovereenkomsten en een customer protection agreement aangegaan.
2.5.
CP Tech heeft in december 2017 de uitbestedingsovereenkomst beëindigd. [naam1] had op dat moment 11 halo’s geproduceerd. Over de beëindiging ontstond een geschil. [naam1] heeft bij brief van zijn advocaat, gedateerd 18 januari 2018, op grond van de uitbestedingsovereenkomst aanspraak gemaakt op € 63.700 (exclusief BTW) als resterende aanneemsom en daarnaast op € 50.000 boete op grond van (overtreding van) een geheimhoudingsovereenkomst.
2.6.
Partijen zijn op 19 april 2018 een vaststellingsovereenkomst aangegaan (hierna de VSO).

3.De vorderingen bij – en de beslissing van de rechtbank

3.1.
[naam1] heeft bij de rechtbank gevorderd:
  • betaling door CP Tech van een boete van € 50.000;
  • afgifte van (kopieën van) de volledige administratie van CP Tech betreffende alle omzet en handel in titanium vanaf 15 december 2017;
  • schadevergoeding door CP Tech op te maken bij staat;
  • staken van de inbreuk op de lastechniek van [naam1] ;
  • verwijderen van online content over de titanium lastechniek in een couveuse;
  • plaatsen/versturen van een rectificatie;
  • een dwangsom van € 10.000 per dag(-deel) dat CP Tech in strijd handelt met (een of meer van) de drie hiervoor opgesomde vorderingen;
  • vergoeding van de kosten van rechtsbijstand.
3.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van [naam1] bij vonnis van 4 mei 2022 (hierna het vonnis) afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [naam1] is dat zijn afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

4.Het oordeel van het hof

4.1.
[naam1] voert als bezwaar (grief) tegen het vonnis aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het geschil in deze procedure onder de finale kwijting van de VSO valt en dat de rechtbank daarom ten onrechte de vorderingen van [naam1] heeft afgewezen.
4.2.
Het hof beantwoordt in dit arrest – zoals gezamenlijk door partijen gevraagd - de vraag of de vorderingen van [naam1] vallen onder “
het geschil” waarover partijen in de vaststellingsovereenkomst van 19 april 2018 over en weer kwijting hebben verleend. Het hof zal oordelen dat dit voor een deel wel – en voor een deel niet het geval is. Het hof zal daarom partijen bevelen om zich bij nadere akte uit te laten over mogelijke inbreuk door CP Tech op een geheimhoudingsplicht door plaatsing van een filmpje op LinkedIn. Het hof licht die beslissing hierna toe.
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijkheid Nederlands recht
4.3.
Deze procedure heeft een internationaal karakter omdat CP Tech een rechtspersoon naar Duits recht is. Het hof sluit zich aan bij de overweging van de rechtbank in het tussenvonnis van 3 december 2019 dat gezien de forumkeuze in de VSO de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 25 Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012). Partijen hebben daartegen geen bezwaar geformuleerd. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter volgt overigens ook uit de geheimhoudingsovereenkomst tussen partijen waarop de vorderingen van [naam1] zijn gebaseerd.
4.4.
Partijen hebben in de uitbestedingsovereenkomst, de VSO en de geheimhoudingsovereenkomsten van 21 en 22 november 2017 (getiteld confidentiality agreements) opgenomen dat Nederlands recht van toepassing is. De rechtbank is blijkens het eindvonnis voor de beoordeling van dit geschil (impliciet) uitgegaan van toepasselijkheid van Nederlands recht. Partijen hebben daartegen geen bezwaar geformuleerd. Het hof gaat om deze redenen, en met verwijzing naar artikel 3 van Verordening (EG) nr. 593/2008 (Rome I), voor de beoordeling van dit geschil uit van toepasselijkheid van Nederlands recht.
Omvat de VSO ook kwijting inzake de geheimhoudingsovereenkomst?
4.5.
CP Tech stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [naam1] vallen onder de werking van de VSO waarin partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit verweer slaagt en heeft de vorderingen van [naam1] daarom afgewezen.
4.6.
[naam1] voert in hoger beroep daartegen ten eerste aan dat in de VSO (louter) een regeling is getroffen over de niet-nakoming door CP Tech van de uitbestedingsovereenkomst. De vorderingen die [naam1] in deze procedure heeft ingesteld baseert zij niet op een geschil over de uitbestedingsovereenkomst maar op een geschil over de geheimhoudingsovereenkomst van 21 november 2017 (hierna de geheimhoudingsovereenkomst). De finale kwijting in de VSO heeft geen betrekking op de door haar gestelde niet-nakoming door CP Tech van de geheimhoudingsovereenkomst, aldus [naam1] .
4.7.
Voor de uitleg van bepalingen in een contract komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. [1] Bij de uitleg van een beding in een vaststellingsovereenkomst tussen twee professionele partijen, zoals in dit geval, komt in beginsel veel betekenis toe aan de taalkundige uitleg van de betrokken bepalingen. [2]
4.8.
Naar het oordeel van het hof komt een redelijke uitleg van de VSO erop neer dat [naam1] en CP Tech hebben beoogd om, naast ontbinding van de uitbestedingsovereenkomst, een einde te maken aan alle op dat moment bestaande geschilpunten die voortkwamen uit de uitbestedingsovereenkomst en de daarmee samenhangende overeenkomsten. Een van die samenhangende overeenkomsten was de geheimhoudingsovereenkomst. Het hof neemt daarbij het volgende in overweging.
4.9.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank dat de considerans onder (A) en artikel 1.1. van de VSO zich weliswaar toespitsten op ontbinding van de uitbestedingsovereenkomst, maar dat [naam1] en CP Tech in de VSO ook vastlegden dat [naam1] haar vordering van 18 januari 2018, die was gebaseerd op de geheimhoudingsovereenkomst, onherroepelijk introk. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen wederzijds bevestigd dat artikel 1.2., waarin dit is geregeld, vanaf de eerste concept-versie in de VSO was opgenomen.
4.10.
Partijen legden in de VSO vast dat zij in geval van nakoming van de VSO niets meer van elkaar te vorderen hadden en dat zij elkaar algehele en finale kwijting verleenden “
met betrekking tot dit geschil”. Gezien de intrekking door [naam1] van haar vordering op grond van de geheimhoudingsovereenkomst in artikel 1.2. van de VSO mocht CP Tech er redelijkerwijs vanuit gaan dat met het “
geschil”, waarvoor wederzijds kwijting werd verleend, ook werd bedoeld de vordering van [naam1] zoals vermeld in de brief van 18 januari 2018 die was gebaseerd op (overtreding van) de geheimhoudingsovereenkomst.
4.11.
[naam1] heeft de vordering in die brief in algemene termen geformuleerd. Hij onderbouwde de vordering tot betaling van de contractuele boete in die brief als volgt:

Daarnaast hebben partijen ook een geheimhoudingsovereenkomst gesloten op grond waarvan u verplicht bent om alle van [naam1] verkregen informatie geheim te houden, een en ander op straffe van een boete van € 50.000,- per overtreding. [naam1] heeft vastgesteld dat u in 2017 niet in staat was om de producten zelf (lees: in eigen bedrijf) te lassen, hetgeen ook specialistisch werk is en een specialistische werkplaats, kennis en gereedschappen vereist. Daarom heeft u ook [naam1] ingeschakeld. [naam1] heeft u in dat kader allerhande informatie verstrekt over c.q. inzage verschaft in de wijze waarop hij de producten last. Nadat [naam1] de eerste producten had gelast, was u
ineens wel in staat om de producten zelf te lassen. Het kan niet anders dan dat u hiervoor, al dan niet met voorbedachten rade, gebruik heeft gemaakt van informatie die u van [naam1] heeft verkregen. [naam1] stelt zich dan ook op het standpunt dat u uw geheimhoudingsverplichting heeft geschonden en dat u de hiervoor vermelde boete aan hem verschuldigd bent”.
4.12.
CP Tech mocht daarom redelijkerwijs aannemen dat [naam1] door het aangaan van de VSO haar, naast kwijting in het kader van de ontbonden uitbestedingsovereenkomst, ook kwijting verleende met betrekking tot alle mogelijke overtredingen van de geheimhoudingsovereenkomst vanwege het gestelde gebruik van informatie die CP Tech van [naam1] had verkregen over de manier waarop [naam1] de producten last. Als [naam1] destijds meende dat de kwijting zich niet over zulke mogelijke overtredingen van de geheimhoudingsovereenkomst uitstrekte, zoals hij nu stelt, dan had het op zijn weg gelegen om dat in het kader van het aangaan van de VSO tegenover CP Tech te benoemen en om dit op te (laten) nemen in de VSO. Dat is gesteld noch gebleken. Voor zover de huidige vorderingen van [naam1] zijn gebaseerd op deze overtredingen, stuiten deze dan ook op de verleende kwijting af.
4.13.
Het hof passeert het algemeen geformuleerde bewijsaanbod van [naam1] voor zover dat betrekking heeft op hierboven beantwoorde vraag over kwijting in de VSO, omdat geen bewijs is aangeboden van stellingen die, wanneer zij zouden worden bewezen, tot een andere uitkomst over dit onderwerp zouden leiden.
Omvat de VSO kwijting inzake openbaarmaking van een filmpje?
4.14.
[naam1] voert ten tweede aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen (i) dat [naam1] de plaatsing door CP Tech van een filmpje op LinkedIn niet als een zelfstandige en nieuwe schending van de geheimhoudingsovereenkomst heeft aangevoerd en (ii) dat [naam1] deze plaatsing onvoldoende handen en voeten heeft gegeven om tot toewijzing van de vorderingen te komen.
4.15.
Het hof vindt het onder (i) genoemde bezwaar van [naam1] gegrond. [naam1] heeft in zijn procesinleiding aangevoerd dat CP Tech en haar moederbedrijf Nedschroef (onder meer) via LinkedIn een video openbaar hebben gemaakt waarin “
de aanpassingen die [naam1] heeft genoemd in het ontwikkel- en productietraject duidelijk zichtbaar zijn doorgevoerd in op de video getoonde couveuse van CP” en dat daarmee de lastechniek van [naam1] voor de gehele wereld zichtbaar is. [naam1] heeft in eerste aanleg omschreven welke aanpassingen hij naar zijn stellingen in het ontwikkel- en productietraject heeft gedeeld met CP Tech, waaronder afmetingen, kijkhoek, handschoenen, meetpunten en verbetering van de vacuümsluis.
4.16.
[naam1] heeft in zijn procesinleiding daarover als conclusie opgenomen:

[naam1] verwijt CP in deze aldus zowel het gebruiken van bedrijfsgeheimen van [naam1] als het schenden van de tussen partijen overeengekomen geheimhouding, onder meer door het openbaar maken van de lastechniek en -middelen doormiddel van de video”.
4.17.
Naar het oordeel van het hof heeft [naam1] daarmee voldoende duidelijk plaatsing van het filmpje door CP Tech als een (zelfstandige) schending van de geheimhoudingsplicht van CP Tech aangevoerd en heeft [naam1] daarvoor voldoende gesteld.
4.18.
De door [naam1] gestelde schending door CP Tech van de geheimhoudingsovereenkomst door plaatsing van het filmpje valt naar het oordeel van het hof niet onder de kwijting die partijen in de VSO zijn overeengekomen. Zoals hiervoor (rov. 4.12.) overwogen, mocht CP Tech redelijkerwijs aannemen dat [naam1] haar door het aangaan van de VSO kwijting verleende in het kader van de ontbonden uitbestedingsovereenkomst en met betrekking tot mogelijke overtredingen van de geheimhoudingsovereenkomst vanwege het gestelde gebruik door CP Tech van lastechniek van [naam1] . Mogelijke schending door openbaarmaking, zoals door plaatsing van het filmpje, valt niet onder die kwijting. Het hof merkt daarbij nog op dat CP Tech niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat ten tijde van het sluiten van de VSO de hier bedoelde (mogelijke) overtreding van de geheimhoudingsovereenkomst al bij [naam1] bekend was. [naam1] en CP Tech zijn in de VSO overeengekomen dat alle op dat moment bestaande overeenkomsten, met uitzondering van de uitbestedingsovereenkomst, onverminderd van kracht bleven. Zij hebben daarbij de geheimhoudingsovereenkomst benoemd als een van de overeenkomsten die van kracht bleven. CP Tech bleef dus ook na het aangaan van de VSO gebonden aan de overeengekomen geheimhouding.
4.19.
Op [naam1] rust, gezien de gemotiveerde betwisting door CP Tech, de stelplicht en bewijslast dat plaatsing van het filmpje een inbreuk vormt op een geheimhoudingsplicht door CP Tech.
De conclusie
4.20.
Het hoger beroep slaagt deels. Het hof zal daarom – zoals gezamenlijk door partijen gevraagd - partijen bevelen om zich bij nadere akte uit te laten over mogelijke inbreuk door CP Tech op een geheimhoudingsplicht door plaatsing van een filmpje op LinkedIn.

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
verwijst de zaak naar de roldatum van dinsdag 12 maart 2024 voor het gelijktijdig nemen van een akte door partijen met betrekking tot hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.20.;
5.2.
Uiterlijk twee weken voorafgaande aan de hiervoor in 5.1 genoemde roldatum waarop de gelijktijdige akten zullen worden overgelegd zenden de advocaten elkaar de akten toe, zodat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door in de eigen akte een beknopte reactie op te nemen. Zonder instemming van de wederpartij staat het de advocaten niet vrij de tekst van hun akte te wijzigen (met uitzondering van de reactie) nadat deze is toegezonden aan de advocaat van de wederpartij;
5.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J. van der Korst, H.L. Wattel en H.M.L. Dings, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex) en HR 20 februari 2004, NJ 2005/493.
2.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909.