ECLI:NL:GHARL:2024:7444

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
200.346.460
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de zorg en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 28 juni 2024 had besloten de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] met een jaar te verlengen. De moeder stelde dat er geen gronden waren voor deze verlenging en dat zij zelf in staat was om de zorg voor haar kind te dragen zonder ondertoezichtstelling.

De GI, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, voerde verweer en stelde dat de ontwikkeling van [de minderjarige1] nog steeds ernstig werd bedreigd, ondanks positieve ontwikkelingen in haar schoolgang. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de afwerende houding van de moeder tegenover de GI en de noodzaak van professionele hulp voor de minderjarige. Het hof concludeerde dat de positieve ontwikkelingen te pril waren om de ondertoezichtstelling te beëindigen en dat de gronden voor verlenging nog steeds aanwezig waren.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] voor een jaar werd verlengd. De uitspraak benadrukt het belang van professionele begeleiding en toezicht in situaties waar de ontwikkeling van minderjarigen in het geding is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.460
(zaaknummer rechtbank Overijssel 313800)
beschikking van 3 december 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. Brouwer,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (O),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 28 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 27 september 2024;
- een verweerschrift van de GI met bijlagen;
- een journaalbericht van mr. Brouwer van 28 oktober 2024 met productie;
- een journaalbericht van mr. Brouwer van 30 oktober 2024 met producties.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft per email op 28 oktober 2024 aan het hof haar mening gegeven met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is niet verschenen. Ook de Raad voor de Kinderbescherming was, met kennisgeving vooraf, niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 te [woonplaats1] en van [de minderjarige2] , geboren [in] 2004 te [plaats1] . De ouders zijn in 2011 gescheiden en zijn samen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van
9 juli 2020 zijn beide kinderen voor de termijn van een jaar onder toezicht gesteld, met benoeming van de GI tot gezinsvoogdes.
3.3
[de minderjarige1] woont bij de moeder, [de minderjarige2] bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter (de termijn van) de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd voor de duur van een jaar, tot 9 juli 2025, nadat bij beschikking van 8 januari 2024 de termijn was verlengd met zes maanden, tot 9 juli 2024.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, primair, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI (tot verlenging van de ondertoezichtstelling) af te wijzen en, subsidiair, (zo begrijpt het hof) de ondertoezichtstelling in duur te bekorten.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens artikel 1:260 lid 1 BW in verband met artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een kind verlengen met ten hoogste een jaar indien het kind zodanig opgroeit, dat het in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de beslissing van de kinderrechter niet verenigen. Zij stelt – samengevat – dat er geen gronden zijn voor (verlenging van) de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en dat hulpverlening voor haar ook in een vrijwillig kader kan. De moeder schakelt zelf hulpverlening in wanneer dat nodig is. Zij heeft contact met de onderwijsconsulente, heeft [naam1] aangedragen en deze hulpverlening geaccepteerd, heeft contact met de directeur van [naam2] ( [naam2] ), werkt goed samen met de directrice van [de school] in [plaats2] en heeft [naam3] erbij betrokken. Volgens de moeder is ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] niet noodzakelijk voor het continueren van de huidige, beter lopende, schoolgang en ook contraproductief, gezien de leeftijd van [de minderjarige1] en haar verzet tegen de ondertoezichtstelling.
5.3
De GI verwijst naar de lange voorgeschiedenis met inschakeling van vele hulpverlenende instanties en is van mening dat [de minderjarige1] , hoewel het momenteel beter met haar gaat, nog steeds in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Niet alleen de schoolgang is een zorgelijk punt, maar ook haar sociaal-emotionele ontwikkeling en de ontwikkeling van haar identiteit. Ingezette hulpverlening door de Gl wordt telkens niet aanvaard en ter discussie gesteld door de moeder, aldus de GI.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.5
Weliswaar is gebleken dat het nu beter gaat met [de minderjarige1] – zij gaat naar school, heeft contact met andere leerlingen, behaalt goede resultaten en er is geen sprake meer van ongeoorloofd schoolverzuim – maar het hof is met de GI van oordeel dat deze positieve ontwikkelingen te pril zijn om beëindiging van de ondertoezichtstelling op dit moment te rechtvaardigen.
Uit de stukken en hetgeen besproken is ter zitting, is gebleken dat de moeder een afwerende houding heeft tegenover de GI en dat de GI daardoor nog onvoldoende zicht heeft op de gezondheid van [de minderjarige1] en haar ontwikkeling. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het schooljaar (ten tijde van de mondelinge behandeling) pas enkele maanden loopt en dat – hoewel het goed gaat met [de minderjarige1] op school – de moeder van mening is dat [de minderjarige1] (meer) op haar plaats zou zijn op [naam4] in [woonplaats1] en eventueel het onderwijs op beide scholen zou kunnen combineren. Het hof volgt de GI in haar stelling dat dit niet in het belang van [de minderjarige1] is.
5.6
Verder neemt het hof in aanmerking dat de GI op 28 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven, inhoudende dat de moeder ervoor dient te zorgen dat [de minderjarige1] vanaf 26 februari 2024 fysiek op school aanwezig is en onderwijs gaat volgen. Bij beschikking van 8 mei 2024 heeft de kinderrechter deze schriftelijke aanwijzing bekrachtigd en de moeder een dwangsom opgelegd van € 50,- voor iedere dag dat zij de schriftelijke aanwijzing niet nakomt (tot een maximum van € 5.000,-). Aannemelijk is dat nakoming van de schriftelijke aanwijzing en de in dat kader opgelegde dwangsom bijdragen aan de gesignaleerde positieve ontwikkelingen. Het hof is er niet van overtuigd dat hulpverlening in een vrijwillig kader voldoende effect zal hebben en acht professionele en deskundige hulp voor [de minderjarige1] nog steeds noodzakelijk.
5.7
Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

6.De motivering van de beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 28 juni 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.L. van der Bel en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 3 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.