ECLI:NL:GHARL:2024:7441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
200.346.185
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beslissing tot ondertoezichtstelling van minderjarigen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren in 2019 en 2021. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had op 21 juni 2024 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden Nederland, met ingang van 21 juni 2024 tot 21 juni 2025. De vader van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep, waarbij hij vroeg om vernietiging van de beschikking van de kinderrechter en afwijzing van het verzoek om ondertoezichtstelling.

Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de kinderrechter terecht tot ondertoezichtstelling is gekomen. Het hof maakte zich zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die opgroeien in een onveilige en instabiele omgeving. De vader had geen contact met de kinderen en er waren zorgen over zijn geestelijke gezondheid, waarbij waandenken was vastgesteld. Het hof concludeerde dat begeleide omgang tussen de vader en de kinderen noodzakelijk was, maar dat eerdere pogingen tot vrijwillige hulpverlening niet succesvol waren.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen en het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof benadrukte de noodzaak van een vaste jeugdbeschermer voor de kinderen en de verantwoordelijkheid van de GI om dit te realiseren. De uitspraak onderstreept het belang van de emotionele veiligheid van de kinderen en de noodzaak van samenwerking tussen de ouders en hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.185
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 575102)
beschikking van 3 december 2024
in het hoger beroep van:
[verzoeker](de vader),
wonende in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. F. Pool,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
gevestigd in Arnhem
Belanghebbenden zijn:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden Nederland(de GI)
,
gevestigd in Utrecht,
en
[de moeder](de moeder),
wonende in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M.M. Hoogerdijk.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2019, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2021.

2.Belangrijke informatie

De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen nemen en allebei het recht en de plicht hebben om hen te verzorgen en op te voeden. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft op 21 juni 2024 op verzoek van de raad een beslissing genomen. De kinderrechter heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 21 juni 2024 tot 21 juni 2025.

4.Het hoger beroep

4.1
De vader is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij is in hoger beroep gegaan. Hij vindt dat het hof de beschikking van 21 juni 2024 moet vernietigen en alsnog het verzoek van de raad om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI moet afwijzen of anders voor een kortere duur moet toewijzen.
4.2
De raad en de GI voeren verweer en vragen het hof de beslissing van de kinderrechter in stand te laten. De moeder voert mondeling verweer en vraagt het hof ook om de beslissing van de kinderrechter in stand te laten.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift ontvangen op 20 september 2024 met bijlage(n);
  • het verweerschrift van de raad en
  • het verweerschrift van de GI.
5.2
De zitting bij het hof was op 12 november 2024.
Aanwezig waren:
  • de vader en zijn advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI en
  • de moeder en haar advocaat.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
6.2
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling terecht heeft uitgesproken. Het hof staat achter de door de kinderrechter omschreven doelen van de ondertoezichtstelling. Niet is gebleken dat die doelen al voldoende zijn opgepakt.
6.3
Het hof maakt zich zorgen over het feit dat de kinderen op dit moment niet opgroeien in een veilige en stabiele opvoedomgeving. Ook vindt het hof het zorgelijk dat de vader en de kinderen al maandenlang geen contact meer hebben met elkaar. De kinderen hebben bij beide ouders een veilige en stabiele basis nodig. Zij moeten niet belast worden met de onrust die tussen de ouders speelt. Om meer zicht te krijgen op de (emotionele) veiligheid van de kinderen is onder meer begeleid contact nodig tussen de vader en de kinderen.
6.4
De vader is er namelijk van overtuigd dat de moeder zwanger is geweest en een baby of baby’s verborgen houdt. Tijdens het contact met de kinderen belast de vader de kinderen daarmee. Uit het raadsrapport van 14 mei 2024 blijkt dat door de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) bij de vader waandenken is vastgesteld. Volgens de GGZ is de inhoud van het denken bij de vader verstoord. Voor de vader is het zijn overtuiging en realiteit dat de moeder wat achterhoudt. Terecht concludeert de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige van de GGZ dat volledig uitsluiten dat sprake is van waandenken niet kan. Maar een baby of baby’s verborgen houden in Nederland is heel lastig. Bovendien ontkent de moeder deze zwangerschap en heeft het betrokken Lokaal Team dit uitgebreid gecheckt bij de moeder, in registers en bij de huisarts. Het Lokaal Team heeft geen bevestiging gevonden van een zwangerschap van de moeder en zij hebben toen zij betrokken waren bij de moeder haar ook niet als zwangere vrouw gezien. Ook op basis van de videobeelden die de vader aan de raad heeft laten zien, kon de raad niet vaststellen dat de moeder zwanger was. Het hof vindt het daarom ook het meest waarschijnlijk dat de diagnose dat bij de vader sprake is van waandenken klopt. Het hof is het daarom ook eens met de gemaakte veiligheidsafspraken dat de vader niet met de kinderen spreekt over de baby(’s) én de oma en opa (vaderszijde) de kinderen niet alleen laten met de vader. Deze afspraken zijn niet nagekomen tijdens het contact tussen de kinderen en de vader in de zomervakantie. De vader is toch alleen geweest met de kinderen en beide kinderen zeggen dat de vader toen ook heeft gesproken over zijn overtuiging dat de moeder zwanger is geweest. Het is niet in het belang van de kinderen dat de vader hen met deze denkbeelden belast en daarom is begeleide omgang door een professionele instantie noodzakelijk in het belang van de kinderen. Anders dan de vader stelt ziet het hof niet dat deze hulp in een vrijwillig kader kan plaatsvinden, omdat eerdere begeleide omgang bij [naam1] in het vrijwillig kader niet is gelukt. De oorzaak daarvan was dat de vader aan de begeleide omgang als voorwaarde stelde dat dit bij hem thuis zou plaatsvinden. [naam1] stemde daar niet mee in en de vader heeft toen deze begeleide omgang stopgezet. Ook nadat nieuwe afspraken waren gemaakt tijdens een ‘her intake’ bij [naam1] met de moeder, de vader en de begeleider van de vader is de begeleide omgang niet hervat.
6.5
Het is ongelukkig dat de GI problemen met de gemeente ervaart om de begeleide omgang te organiseren maar dat is geen reden om de kinderen niet onder toezicht te stellen. Zodra deze hulpverlening is gerealiseerd is het aan de vader om mee te werken met deze hulpverlening. Daarbij moet de vader beseffen dat hij niet in de positie is om voorwaarden te verbinden aan hoe de begeleide omgang vorm wordt gegeven, zoals hij eerder wel heeft gedaan. Als hij niet meewerkt, is het gevolg dat hij de kinderen niet ziet, terwijl alle betrokkenen het erover eens zijn dat contact met de vader in het belang van de kinderen is.
6.6
Naast het moeizame verloop van het weer opstarten van het contact tussen de vader en kinderen, is er een voorval geweest tijdens een tandartsbezoek van [de minderjarige1] . [de minderjarige1] zou alleen met de moeder naar de tandarts gaan, omdat daarbij maar één ouder aanwezig kon zijn. Toch is de vader ook bij de tandartsenpraktijk verschenen. Dit leidde tot zoveel onrust dat de medewerkers van de tandartsenpraktijk moesten ingrijpen met het uiteindelijke gevolg dat [de minderjarige1] niet meer welkom is bij deze tandartsenpraktijk.
6.7
Verder werd ter zitting duidelijk dat de moeder en de kinderen na de beslissing van de kinderrechter (voor een tweede keer) in een “safehouse” hebben moeten verblijven, omdat de
vader geregeld zonder reden bij de woning van de moeder werd gezien. De vader ontkent overigens dat hij bij de woning van de moeder is geweest.
6.8
Alle bovengenoemde gebeurtenissen zijn ingrijpend en belastend voor de kinderen en belemmeren de kinderen in hun eigen ontwikkelingstaken. Het is daarom van belang dat de GI de regie heeft en meekijkt met de opvoedsituatie zowel bij de vader als bij de moeder. De GI dient de belangen van de kinderen te bewaken en ervoor te zorgen dat de hulpverlening die moet worden ingezet ook daadwerkelijk van de grond komt.
6.9
Het hof ziet geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlenen, zoals door de vader is verzocht. Op dit moment is nog onvoldoende duidelijk op welke termijn een ondertoezichtstelling niet meer nodig, want daarvoor zal eerst het begeleide contact tussen de vader en de kinderen moeten plaatsvinden en zullen de ouders tot een samenwerking moeten komen. Daar is nu nog geen sprake van en elk zicht daarop ontbreekt. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
6.1
Tot slot merkt het hof op dat ter zitting duidelijk werd dat de ondertoezichtstelling op dit moment wordt uitgevoerd door het frontteam van de GI en alleen datgene wordt gedaan wat niet kan wachten. Het hof vindt het zorgelijk dat nog onduidelijk is wanneer een regioteam met een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is voor deze ouders en kinderen, zeker in deze situatie waarin het vertrouwen van met name de vader in de hulpverlening niet groot is en het nog niet tot contactherstel met de kinderen is gekomen. Het is de verantwoordelijkheid van de GI om ervoor te zorgen dat zo snel mogelijk een vaste jeugdbeschermer betrokken raakt bij de kinderen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juni 2024;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.B. de Groot en H. Phaff en is op 3 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.