In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, zijn in geschil over de zorgverdeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De moeder heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2024, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt onder andere om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen bij de moeder wonen en dat er een zorgregeling is vastgesteld die in het verleden is gewijzigd. De moeder heeft aangevoerd dat de kinderen geen contact willen met de vader, terwijl de vader stelt dat hij altijd een goed contact met de kinderen heeft gehad. Het hof heeft de wensen van de kinderen, die inmiddels 17 en 15 jaar oud zijn, zwaar laten wegen in hun beslissing. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen zorgregeling zal zijn voor [de minderjarige1], die geen contact met de vader wil, en dat de huidige zorgregeling voor [de minderjarige2] wordt voortgezet, waarbij het aan hen is om deze regeling in onderling overleg verder uit te breiden.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vader onverschuldigd betaalde dwangsommen aan de moeder moet terugbetalen, inclusief wettelijke rente. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat dwangmaatregelen contraproductief zijn gebleken. De ouders zijn aangespoord om in het belang van de kinderen samen te werken aan een oplossing.