ECLI:NL:GHARL:2024:7440

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
200.341.499
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en hoofdverblijfplaats van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, zijn in geschil over de zorgverdeling en de hoofdverblijfplaats van de kinderen. De moeder heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2024, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt onder andere om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen bij de moeder wonen en dat er een zorgregeling is vastgesteld die in het verleden is gewijzigd. De moeder heeft aangevoerd dat de kinderen geen contact willen met de vader, terwijl de vader stelt dat hij altijd een goed contact met de kinderen heeft gehad. Het hof heeft de wensen van de kinderen, die inmiddels 17 en 15 jaar oud zijn, zwaar laten wegen in hun beslissing. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen zorgregeling zal zijn voor [de minderjarige1], die geen contact met de vader wil, en dat de huidige zorgregeling voor [de minderjarige2] wordt voortgezet, waarbij het aan hen is om deze regeling in onderling overleg verder uit te breiden.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vader onverschuldigd betaalde dwangsommen aan de moeder moet terugbetalen, inclusief wettelijke rente. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en benadrukt dat dwangmaatregelen contraproductief zijn gebleken. De ouders zijn aangespoord om in het belang van de kinderen samen te werken aan een oplossing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.499
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 546134 en 549367)
beschikking van 3 december 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.P.J. Palazzi-van Bruggen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.H. Fridsma,
en
[de bijzondere curator],
kantoorhoudend te [plaats1] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarigen,
verder ook: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 2 februari 2023, 12 mei 2023 en 16 april 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Laatstgenoemde beschikking wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met ook verzoeken tot schorsing en de benoeming van een bijzondere curator of (andere) deskundige, met producties, ingekomen op 1 mei 2024;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Palazzi-Van Bruggen van 29 mei 2024 met producties:
  • een journaalbericht van mr. Palazzi-Van Bruggen van 21 juni 2024 met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties, en
  • een brief van de bijzondere curator van 16 oktober 2024 met als productie een verslag bijzondere curator van dezelfde datum.
2.2
Op 4 november 2024 hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , buiten aanwezigheid van partijen en afzonderlijk van elkaar, met de voorzitter gesproken (hierna: de kindgesprekken).
2.3
De zitting was op 7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader met zijn advocaat;
  • de bijzondere curator en
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 in [plaats2] (verder: [de minderjarige1] ), en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 in [plaats2] (verder: [de minderjarige2] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen wonen bij de moeder. In de beschikking van 20 april 2021 is een zorgregeling vastgesteld, in het bijzonder ten aanzien van het contact tussen de vader en de kinderen.
3.2
De kinderen hebben de rechtbank op 28 september 2022 een brief gestuurd. Zij hebben een aanvraag ingediend om de zorgregeling te wijzigen, het gezag van de vader over hen te beëindigen en een bijzondere curator te benoemen. Deze aanvraag heeft de rechtbank in behandeling genomen (informele rechtsingang). Vervolgens hebben ook de beide ouders verzoeken bij de rechtbank ingediend. Aan de rechtbank is gevraagd beslissingen te nemen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling), een bijzondere curator te benoemen en te bepalen dat de moeder met de kinderen binnen de provincie Utrecht mag verhuizen.
3.3
In de beschikking van 2 februari 2023 heeft de rechtbank [de bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen en een voorlopige zorgregeling vastgesteld tussen de ouders, op basis waarvan de vader elke zaterdag van 15.00 uur tot uiterlijk 19.00 uur omgang heeft met [de minderjarige2] , waarbij [de minderjarige1] bij deze omgangsmomenten mag aansluiten. Het verhuisverzoek is afgewezen. De rechtbank heeft de overige beslissingen aangehouden.
3.4
In de beschikking van 12 mei 2023 heeft de rechtbank -voor zover hier van belang - als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat [de minderjarige2] elke zaterdag van 15.00 uur tot uiterlijk 19.00 uur omgang met de vader heeft. [de minderjarige1] heeft een keer in de twee weken op zaterdag van 15.00 uur tot uiterlijk 19.00 uur omgang met de vader. De rechtbank heeft iedere verdere regeling over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling pro forma aangehouden.
3.5
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - met ingang van 1 juni 2024 de zorgregeling als volgt gewijzigd:
  • [de minderjarige1] heeft eerst drie keer in de
  • [de minderjarige2] heeft eerst drie keer in de
  • daarna verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] twee keer in de
  • daarna verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vier keer in de
  • daarna verblijven [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de
Daarbij heeft de rechtbank de moeder veroordeeld aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt. De rechtbank heeft ook met ingang van de herfstvakantie 2024 een vakantieregeling vastgesteld.
De rechtbank heeft deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6
Bij beschikking van 16 juli 2024 heeft dit hof het verzoek van de moeder tot schorsing van de bestreden beschikking gedeeltelijk toegewezen en de werking van die beschikking geschorst voor zover daarbij de moeder is veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen. Daarnaast heeft dit hof (in zaaknummer 200.341.501) het verzoek van de moeder om een andere bijzondere curator en/of een (andere) deskundige te benoemen, afgewezen en bepaald dat de bijzondere curator dient te worden opgeroepen voor de zitting bij het hof in de procedure met zaaknummer 200.341.499/01. Tenslotte heeft het hof iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats en de zorgverdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 april 2024. Deze grieven zien op de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en dwangsommen. De moeder verzoekt (voor zover thans nog aan de orde):
  • onvoorwaardelijk: om te bepalen dat een zorgregeling wordt bepaald die in overeenstemming is met de wens van de kinderen, althans een zorgregeling vast te stellen als het hof juist acht;
  • voorwaardelijk: indien het hof de bestreden beschikking vernietigt voor zover [het hof leest: deze] ziet op de veroordeling van de moeder aan de vader dwangsommen te betalen, te bepalen dat het totale bedrag inclusief nakosten dat zij aan dwangsommen aan de vader heeft betaald onverschuldigd is betaald en hem te veroordelen tot betaling van de onverschuldigd betaalde dwangsommen inclusief wettelijke rente tot aan de dag van algehele betaling.
4.3
De vader is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dat toelaat:
in het principaal beroep:
I. De moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen;
in het incidenteel hoger beroep:
II. Met vernietiging van de bestreden beschikking in die zin dat:
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader wordt vastgesteld met het bevel aan de moeder om binnen 24 uur na afgifte van de onderhavige beschikking de kinderen aan de vader over te dragen;
  • voorts te bepalen dat de moeder binnen 24 uur na afgifte van de onderhavige beschikking medewerking verleent aan het inschrijven van de kinderen bij de vader;
  • voorts te bepalen dat een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder geldt inhoudende dat de kinderen eens in de veertien dagen van donderdagmiddag tot maandagochtend bij de moeder verblijven en voorts de vakantie te delen als in het oorspronkelijke verzoekschrift is verzocht dan wel een regeling als het hof juist acht;
  • op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per kind per dagdeel of dag dat de moeder niet aan de beschikking voldoet dan wel de kinderen bij de moeder verblijven op het moment dat zij conform de beschikking bij de vader horen te verblijven, dan wel een maximum van € 250.000,- dan wel een maximum als het hof juist acht;
in incidenteel hoger beroep (voorwaardelijk):
III. Voor zover het hof de grief van de vader afwijst en een zorgregeling tussen de vader en de kinderen vaststelt of de zorgregeling zoals door de rechtbank is vastgelegd bekrachtigd, verzoekt de vader het hof daaraan het volgende te koppelen:
- veroordeelt de moeder aan de vader een dwangsom te betalen van € 2.500,- per kind per dagdeel of dag dat zij nalaat haar medewerking te verlenen aan de afgegeven beschikking dan wel nalaat te voldoen aan de in de beschikking gegeven beslissingen, zonder een maximum vast te stellen, dan wel tot een maximum van € 250.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen maximum.
4.4
De moeder voert verweer en zij vraagt de bestreden beschikking, voor zover die betrekking heeft op het incidenteel hoger beroep, te bekrachtigen met inachtneming van het door de moeder in het principaal hoger beroep gestelde.

5.De motivering van de beslissing

Zorgregeling en hoofdverblijfplaats
5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.2
Niet in geschil is dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de ouders in hun verzoeken tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling konden worden ontvangen.
5.3
De moeder zegt onder andere dat de kinderen al langere tijd authentiek zijn in hun wensen ten aanzien van het contact met de vader. [de minderjarige1] wil al twee jaar geen enkel contact met de vader. [de minderjarige2] wil niet meer contact dan de huidige zorgverdeling waarbij hij de vader eens in de twee weken een paar uur ziet op vrijdag of op zaterdag. De gedachte dat de moeder de omgang niet ondersteunt is onjuist. Het is de vader geweest die het traject met de kindbehartiger heeft beëindigd. De moeder geeft wel degelijk praktische en emotionele toestemming voor contact met de vader. Het opleggen van een verplichte omgangsregeling werkt contraproductief. Het vaststellen van een vakantieregeling is niet in het belang van de kinderen. Ten onrechte is een dwangsom verbonden aan de omgang en gebleken is dat deze maatregel niet goed heeft uitgepakt. [de minderjarige2] heeft het contact met de vader weer hersteld toen de dwangsommen werden geschorst. Gelet op de leeftijd van de kinderen is een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet passend, aldus de moeder.
5.4
De vader zegt onder andere dat hij altijd een goed en fijn contact heeft gehad met de kinderen wanneer zij in het kader van de zorgregeling bij hem waren. Er was een ongedwongen sfeer en zij voelden zich bij hem thuis. Toen duidelijk werd dat de kinderen en de moeder de voormalige gezinswoning (“het miljoenenhuis”) moesten gaan verlaten, heeft de moeder de zorgregeling stopgezet. De moeder is vanaf toen verhard in de strijd tegen de vader en zij geeft geen emotionele toestemming aan de kinderen om de band met de vader te behouden. Deskundigen hebben geconstateerd dat er geen enkele aanleiding is voor minder contact. Ook zijn er geen contra-indicaties voor een vakantieregeling.
De vader heeft op de zitting naar voren gebracht dat hij heeft geworsteld met de vraag of hij moest doorgaan met de rechtszaak of dat hij de - in zijn ogen: noodzakelijke - strijd moest stoppen door zijn verzoeken in incidenteel appel in te trekken. In die afweging speelde een belangrijke rol dat hij ongerust is dat de kinderen later niet begrijpen waarom hij is gestopt en zich dan afvragen waarom hij niet voor hen heeft gevochten.
5.5
De bijzondere curator heeft in het kader van het hoger beroep niet met de kinderen kunnen spreken. In de in haar verslag opgenomen e-mailwisseling tussen haar en de moeder schrijft de moeder dat de kinderen niet opnieuw met de bijzondere curator in gesprek willen. De bijzondere curator concludeert op basis van het dossier dat zij (meer) drang en dwang ten aanzien van de zorgregeling niet kan onderbouwen. Om de autonomie en persoonsontwikkeling van de kinderen te versterken, lijkt het de bijzondere curator dat het aansluiten bij hun wensen het enig overgebleven uitgangspunt is.
Zorgregeling
5.6
Op grond van de stukken en wat op de zitting aan de orde is gekomen is het hof van oordeel dat bij [de minderjarige1] al lange tijd geen enkel draagvlak bestaat voor contact met de vader. Bij [de minderjarige2] is nog wel draagvlak, maar dat is beperkt. [de minderjarige1] , die inmiddels 17 jaar is, wil al ruim twee jaar geen contact meer zijn vader. Ook tijdens de gesprekken die het hof met hem heeft gevoerd (in het kader van de schorsingszaak en de onderhavige zaak), heeft [de minderjarige1] steeds kenbaar gemaakt dat hij op dit moment absoluut geen contact met zijn vader wil. [de minderjarige1] is consequent in die mening en hij lijkt daarin niet te verzachten. [de minderjarige2] is inmiddels ruim 15 jaar en hij heeft een paar uur per twee weken contact met de vader. Hij staat op dit moment niet open voor uitbreiding van dat contact en wil niet bij de vader slapen. Ook [de minderjarige2] was tijdens de gesprekken die het hof met hem heeft gevoerd consequent en stellig in zijn mening.
Het hof benadrukt dat het in het algemeen voor de ontwikkeling en het welzijn van een kind van groot belang is dat het met beide ouders omgang heeft. Het uitblijven van dat contact is op de lange termijn schadelijk. Het hof gunt dan ook zowel de kinderen als de vader (meer) contact. Voor het hof is onduidelijk waarom [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zo stellig zijn in het afwijzen van (een uitbreiding van) contact. Niet is gebleken van contra-indicaties voor contact met de vader. Het hof sluit niet uit dat de moeder, die zegt dat zij contact met de vader stimuleert, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niettemin onbewust niet de benodigde ‘emotionele toestemming’ voor dat contact geeft. De mening van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] lijkt te zijn gekleurd door die van de moeder. Zo neemt [de minderjarige1] het de vader nog steeds kwalijk dat hij na het uiteengaan van zijn ouders niet langer kon blijven wonen in “het miljoenenhuis” en dat hij die woning in zijn toetsweek moest verlaten. Het hof merkt daarbij op dat de vader aan de moeder, na het uiteengaan van partijen, op dat moment al vier jaar de tijd had gegeven om de woning, die verkocht moest worden, (met de kinderen) te verlaten. Dat is bij eerste waarneming bepaald coulant te noemen.
Wat de oorzaak van de weerstand bij de kinderen ook is, gedwongen (uitbreiding van het) contact met de vader acht het hof in de gegeven omstandigheden op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat dwangmaatregelen tot nu toe ineffectief zijn gebleken. Zo hebben de dwangsommen die in de bestreden beschikking aan de zorgregeling waren gekoppeld ertoe geleid dat ook het enige contact dat er nog tussen [de minderjarige2] en de vader was, stopte. Nadat de dwangsommen bij beschikking van 16 juli 2024 werden geschorst, heeft [de minderjarige2] het contact met de vader (enkele uren per twee weken) weer opgepakt. Daarnaast neemt het hof de leeftijd van de kinderen in aanmerking: contact onder dwang is (vrijwel) onmogelijk op deze leeftijd. De raad heeft op de zitting geadviseerd om, gelet op de hun leeftijd en ontwikkelingsfase, het tempo van de kinderen aan te houden, hen ruimte te bieden en aan te sluiten bij wat zij willen. Aandringen op contact zal alleen maar contraproductief werken, aldus de raad. Het hof volgt dat advies.
Hoewel het hof het in het belang van [de minderjarige1] vindt dat hij contact heeft met de vader, zal het hof bepalen dat er geen zorgregeling zal zijn tussen de vader en [de minderjarige1] . Ten aanzien van [de minderjarige2] zal het hof de huidige zorgregeling vastleggen en bepalen dat het aan [de minderjarige2] en de vader is om deze regeling, in onderling overleg, verder uit te breiden. Het hof zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen vakantieregeling vastleggen.
Hoofdverblijfplaats
5.7
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de zorgregeling zal het hof het incidenteel verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen, afwijzen. Vanwege de leeftijd van de kinderen en nu gebleken is dat dwang en drang tot nu toe een contraproductief effect hebben gehad op het contact met de vader, ziet het hof onvoldoende aanleiding voor het toewijzen van een nog verderstrekkende maatregel als het wijzigen van de hoofdverblijfplaats. Daarmee behoeven de overige verzoeken in het incidenteel verzoek geen bespreking.
Dwangsom
5.8
De vader verzoekt in zijn (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep om een dwangsom te koppelen aan de zorgregeling. Nu het hof ten aanzien van [de minderjarige1] zal vaststellen dat er geen zorgregeling zal zijn, behoeft het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep van de vader in zoverre geen bespreking meer. Ten aanzien van de zorgregeling met [de minderjarige2] overweegt het hof nogmaals dat is gebleken dat dwang een contraproductief effect heeft gehad op de zorgregeling. Bovendien heeft [de minderjarige2] gezegd dat hij de huidige zorgregeling wil voortzetten zodat ook onvoldoende noodzaak bestaat voor het opleggen van een dwangsom. Het hof zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.
Onverschuldigde betaling
5.9
In haar voorwaardelijk verzoek vraagt de moeder om te bepalen dat de onverschuldigd betaalde dwangsommen inclusief wettelijke rente door de vader moeten worden terugbetaald.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Een dwangsomveroordeling heeft geen definitief karakter als een uitspraak waarbij een dwangsom is opgelegd na aanwending van een rechtsmiddel wordt vernietigd. Vernietiging van een uitspraak heeft namelijk tot gevolg dat de uitspraak met terugwerkende kracht geacht moet worden niet te hebben bestaan. Op grond van de uitspraak verrichte handelingen of betalingen – zoals betaling van aanvankelijk verbeurde dwangsommen – moeten worden teruggedraaid als onverschuldigd verricht (artikel 6:210 lid 2 BW en artikel 6:203 lid 3 BW). Door de vernietiging van de uitspraak komt de titel aan de betreffende dwangsommen te ontvallen. Daardoor zijn de dwangsommen niet langer verbeurd waardoor deze, voor zover al geëxecuteerd, moeten worden terugbetaald.
Nu het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het de zorgregeling betreft, is de betaling door de moeder van de verbeurde dwangsommen aan de vader onverschuldigd geweest en moet de betaling worden teruggedraaid. Het hof zal daarom het verzoek van de moeder toewijzen. De wettelijke rente over de geïncasseerde dwangsommen is verschuldigd vanaf het moment dat zij werden geïnd nu de vader willens en wetens het risico heeft genomen dat de titel voor de dwangsommen kon komen te ontvallen. Niet vereist is dat de vrouw onmiddellijk hoger beroep instelde tegen de bestreden beschikking met de daarin begrepen dwangsomveroordeling.

6.Brief [de minderjarige1] en [de minderjarige2]

Het hof heeft aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een brief geschreven waarin hen de beslissing wordt verteld. Het hof citeert:
“(…) We hadden afgesproken dat jullie de beslissing van het hof over de zorgregeling via de advocaat van jullie moeder zouden horen. Bij nader inzien wil ik jullie toch persoonlijk informeren over de beslissing van het hof in hoger beroep.
Het hof heeft besloten om geen zorgregeling vast te stellen voor [de minderjarige1] . Dat betekent dat [de minderjarige1] niet naar jullie vader toe móet gaan, maar wel naar hem toe mág gaan. Voor [de minderjarige2] heeft het hof besloten de zorgregeling zo te laten zoals deze nu is: eens in de twee weken een aantal uur op vrijdag of in het weekend.
Het hof heeft goed naar iedereen geluisterd en dus ook naar jullie. [de minderjarige1] vertelde in ons gesprek dat hij nu geen contact met jullie vader wil. [de minderjarige2] zei dat hij niet meer contact wil dan hij nu heeft. Jullie zijn heel duidelijk in die mening en dat zijn jullie al lang. Dat telt zwaar voor het hof.
Jullie vader zou graag weer contact hebben, [de minderjarige1] . Hij zou ook graag meer contact hebben met [de minderjarige2] dan hij nu heeft. Hij mist jullie en het contact dat jullie hadden. Hij heeft ook verteld dat hij heeft getwijfeld of hij deze rechtszaak moest stoppen en zich erbij neer moest leggen dat hij geen contact zou hebben met [de minderjarige1] en maar weinig contact met [de minderjarige2] . Dat heeft hij uiteindelijk niet gedaan, omdat hij ongerust is dat jullie later niet zouden begrijpen waarom hij is gestopt en je dan zouden afvragen waarom hij niet voor jullie heeft gevochten.
Jullie moeder kijkt daar anders tegenaan. De raad voor de kinderbescherming en de bijzondere curator hebben ook advies gegeven en zij vinden dat het beter is om jullie niet te dwingen tot (meer) contact met jullie vader.
Het hof is het eens met de raad voor de kinderbescherming en de bijzondere curator. Het hof vindt dat jullie niet gedwongen kunnen worden om contact met jullie vader te hebben, ook omdat jullie al 17 en 15 jaar zijn. Het hof vindt het wel heel belangrijk voor jullie eigen ontwikkeling dat jullie contact hebben met jullie vader. Het hof hoopt dan ook dat jij, [de minderjarige1] , zelf contact met je vader zal opnemen als je daaraan toe bent. Zijn deur staat in elk geval altijd open voor jou. Het hof hoopt dat jij, [de minderjarige2] , de ruimte zult gaan voelen om vaker en langer bij je vader te zijn.
De beslissing van het hof in hoger beroep is anders dan die van de rechtbank. Er wordt voor [de minderjarige1] geen regeling voor omgang opgelegd, maar het wordt ook niet onmogelijk gemaakt om over en weer contact te leggen. Voor [de minderjarige2] wordt een regeling vastgelegd zoals deze nu al wordt uitgevoerd. In overleg met je vader kun je die regeling gaan uitbreiden als je dat wil. Er zijn geen dwangsommen meer.
We wensen jullie veel plezier en succes met school, de bijbaantjes die [de minderjarige1] heeft en de hond van [de minderjarige2] . We hopen dat deze beslissing voor iedereen de nodige rust brengt. (…)”

6.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt een deel van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en de daaraan gekoppelde dwangsommen en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van 20 april 2021 en verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de moeder en de vader als volgt:
[de minderjarige2] verblijft bij de vader één keer in de twee weken op vrijdag of in het weekend, gedurende een aantal uren, in onderling overleg tussen [de minderjarige2] en de vader af te spreken, waarbij het aan [de minderjarige2] en de vader is om deze regeling in onderling overleg verder uit te breiden;
bepaalt dat er geen contactregeling zal zijn tussen de vader en [de minderjarige1] ;
veroordeelt de vader tot terugbetaling van de op grond van deze beschikking onverschuldigd betaalde dwangsommen, inclusief wettelijke rente vanaf de dag dat deze door de moeder aan hem zijn betaald tot aan de dag van algehele terugbetaling door de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K.A.M. van Os-ten Have en E.H. Schijven-Bours en is op 3 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.