ECLI:NL:GHARL:2024:7436

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
21-002025-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en vernieling door gevolmachtigde van bankrekening van moeder

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1957, heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van zijn moeder, terwijl hij als gevolmachtigde van haar bankrekening haar financiële belangen diende te behartigen. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van een bungalow en huisvredebreuk door in deze bungalow te overnachten zonder geldige huurovereenkomst. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en had de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan en legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 44.265,00, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf is afgewezen. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de verbeterde woonsituatie van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002025-22
Uitspraak d.d.: 4 december 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-205694-20 en 18-110489-21,
en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-190738-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de advocaat-generaal,
en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P.L.E.M. Krauth, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 16 mei 2022 verdachte veroordeeld ter zake van hetgeen hem in de zaak met parketnummer 18-205694-20 en in de zaak met parketnummer 18-110489-21 onder 1 en 2 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] volledig toegewezen, te weten tot een bedrag van € 44.265,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de politierechter de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 08-190738-20.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-205694-20:
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 02 januari 2020 tot en met 27 juli 2020 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, opzettelijk een of meer geldbedragen (in totaal E 74.900,-), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan mw. [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevolmachtigde van de bankrekening van mw. [benadeelde] , (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Zaak met parketnummer 18-110489-21 (gevoegd):1.
hij op of omstreeks 22 april 2021 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt of weggemaakt.
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 tot en met 23 april 2021 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , in een bungalow op of aan het vakantiepark [locatie] bij een ander, te weten bij [bedrijf] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij zonder toestemming van zijn moeder geldbedragen van haar bankrekening heeft overgemaakt naar zijn eigen bankrekening voor eigen gebruik. Verder heeft verdachte erkend dat hij op het vakantiepark [locatie] een ruit van een bungalow heeft vernield, waarna hij daar een nacht heeft doorgebracht. Door de raadsman zijn in hoger beroep geen inhoudelijke bezwaren tegen de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten naar voren gebracht.
Het hof is van oordeel dat verdachte hetgeen hem is tenlastegelegd heeft begaan op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 en in de zaak met parketnummer 18-110489-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 18-205694-20:
hij meermalen in de periode van juni 2020 en juli 2020 te [plaats] , opzettelijk geldbedragen, geheel toebehorende aan mw. [benadeelde] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gevolmachtigde van de bankrekening van mw. [benadeelde] , (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Zaak met parketnummer 18-110489-21):
1.
hij op 22 april 2021 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit dat aan [bedrijf] toebehoorde, heeft vernield.
2.
hij van 22 tot en met 23 april 2021 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , in een bungalow op het vakantiepark [locatie] bij een ander, te weten bij [bedrijf] ,
in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 bewezenverklaarde levert op:
verduistering, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-110489-21 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 18-110489-21 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren gevorderd, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit om geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet langer in zijn huidige woning kan blijven wonen indien hij gedetineerd raakt.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van zijn moeder, terwijl hij als gevolmachtigde van de bankrekening van zijn moeder haar financiële belangen diende te behartigen. Verdachte heeft hierdoor het vertrouwen dat zijn moeder in hem stelde in ernstige matige geschonden en daarnaast gezorgd voor financiële schade. Verdachte neemt inmiddels verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en wil het geldbedrag dat hij heeft verduisterd terugbetalen aan zijn moeder. Verder heeft verdachte zich op 22 april 2021 schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit van een bungalow die toebehoorde aan [bedrijf] . Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk door in de bungalow te overnachten, terwijl geen sprake (meer) was van een huurovereenkomst. Door het handelen van verdachte heeft hij geen respect getoond voor andermans eigendommen en heeft hij voor [bedrijf] schade en overlast veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat de door de politierechter opgelegde straf in beginsel passend en geboden is.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 oktober 2024. Het hof heeft geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Alle contacten van verdachte met politie en justitie hebben plaatsgevonden in 2020 en 2021, nadien niet meer. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de onderhavige strafzaak en een andere gelijktijdig behandelde strafzaak van verdachte de laatste twee openstaande strafzaken betreffen.
Het hof houdt ten voordele van verdachte rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de wijze waarop verdachte zijn leven inmiddels heeft gestabiliseerd. De redelijke termijn in hoger beroep is met ongeveer zeven maanden overschreden. Verdachte heeft gedurende een langere periode in een stacaravan op een camping geleefd en woont nu in een appartementencomplex. Hierdoor is de woonsituatie van verdachte naar eigen zeggen sterk verbeterd. Verder is verdachte bezig met het aflossen van zijn schulden. Het lijkt er aldus op dat verdachte zijn leven in de afgelopen tijd op orde heeft gekregen. Daarnaast neemt het hof ten voordele van verdachte in overweging dat hij inzicht heeft getoond in het strafwaardige van zijn handelen.
Het hof acht het thans passend en geboden om aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden op te leggen, met een proeftijd van drie jaren. Een voorwaardelijke straf en een proeftijd van drie jaren dienen ook als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nog een keer de fout in te gaan.
Het hof zal daarnaast, ook rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 44.265,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig dient te worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. Verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard om de schade van de benadeelde partij zo snel mogelijk te vergoeden.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 44.265,00 voor materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van te Noord-Nederland van opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, parketnummer 08-190738-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de tenuitvoerlegging van deze straf inmiddels heeft plaatsgevonden. Derhalve zal het hof de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Beslag

Op 14 augustus 2020 heeft de politie een voertuig van verdachte in beslag genomen,
te weten een personenauto, merk Lexus, [type auto] , voorzien van het kenteken [kenteken] .
Het hof stelt vast dat sprake is van conservatoir beslag ter bewaring van het recht op verhaal bij een eventueel op te leggen ontnemingsmaatregel dan wel schadevergoeding van de benadeelde partij. Van een mogelijke teruggave van het voertuig van verdachte kan slechts sprake zijn in de executiefase. Het hof zal daarom geen beslissing nemen op het in beslag genomen voorwerp.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 138, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 en in de zaak met parketnummer 18-110489-21 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 en in de zaak met parketnummer 18-110489-21 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 44.265,00 (vierenveertigduizend tweehonderdvijfenzestig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-205694-20 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 44.265,00 (vierenveertigduizend tweehonderdvijfenzestig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2020.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Wijst af de vordering van de officier van justitie, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van Noord-Nederland voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, in de zaak met parketnummer 08-190738-20.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 4 december 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.