ECLI:NL:GHARL:2024:7411

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
21-002047-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake witwassen van geldbedragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1971 zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar is in hoger beroep veroordeeld voor het witwassen van verschillende geldbedragen. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een van de tenlastegelegde feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij het verwerven en voorhanden hebben van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De bewijsvoering was gebaseerd op verklaringen van medeverdachten en banktransacties die de betrokkenheid van de verdachte aantoonden. Het hof heeft de verklaringen van de medeverdachten als geloofwaardig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte wist dat de geldbedragen uit misdrijven afkomstig waren. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002047-22
Uitspraak d.d.: 28 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2022 met parketnummer 18-228082-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 6 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

Naast het vrijspreken van verdachte van het onder 6 tenlastegelegde, heeft de politierechter verdachte veroordeeld ten aanzien van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 april 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 799 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 799 Euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te [plaats] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 1223 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 1223 Euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op of omstreeks 9 april 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 920,91 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 920,91 Euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 16 maart 2020 te [plaats] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 1374,20 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meer geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 1374,20) Euro gebruik heeft gemaakt terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te [plaats] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 3707 Euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten één of meerdere geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 3707 Euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het aan verdachte onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde witwassen wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich, middels haar aan het hof overgelegde pleitnota, namens verdachte op het standpunt gesteld dat hij van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Hiertoe heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde aangevoerd, dat de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , inhoudende dat het geld gepind zou zijn voor verdachte en dat hij erachter zit, als onbetrouwbaar en ongeloofwaardig dienen te worden aangemerkt. Verdachte is niet in beeld tijdens het pinnen en er is geen bewijs dat tot verdachte leidt.
Ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde
De raadsvrouw heeft, ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde, aangevoerd dat verdachte heeft verklaard niet degene te zijn geweest die de bankrekening bij de Bunqbank heeft geopend en dat hij niet weet hoe zijn identiteitsbewijs en de video bij de Bunqbank terecht zijn gekomen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn identiteitsbewijs kwijt was ten tijde van het openen van de Bunqrekening. Indien het hof aannemelijk acht dat het verdachte is geweest die de bankrekening bij de Bunqbank heeft geopend, stelt de raadsvrouw dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte over die rekening kon beschikken.
Voor zover het hof tot een bewezenverklaring komt van het onder 2 en 5 tenlastegelegde, meent de raadsvrouw dat de bedragen in de tenlastelegging te hoog zijn en niet tot die hoogte kunnen worden bewezenverklaard. Volgens de raadsvrouw kan ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde een bedrag van € 323,00, en ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde een bedrag van € 2.738,00, worden bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft verdachte verklaard dat de rekening bij de ABN-AMRO inderdaad zijn rekening betrof. Verdachte heeft verklaard dat hij merkte dat er iets niet klopte, doordat hij geen geld meer van deze rekening kon opnemen. De bank had de rekening van verdachte geblokkeerd nadat er bedragen werden gestort. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte doordat zijn rekening was geblokkeerd nooit de beschikking heeft gehad over de gestorte bedragen.

Oordeel van het hof

Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 april 2021, opgenomen op pagina’s 19 tot en met 21 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-202118012, opgemaakt op ambtsbelofte en afgesloten op 26 augustus 2021 door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent bij de [politie-eenheid] , inhoudende als verklaring van aangever, zakelijk weergegeven, [benadeelde 1] :
Ik had op marktplaats een vaatwasser te koop aangeboden voor € 200,00. Op 9 april 2021 kreeg ik een Whatsappbericht van telefoonnummer [telefoonnummer] met de naam [naam] . Ten behoeve van de betaling kreeg ik van haar een link toegestuurd. Ik heb meerdere keren op de link geklikt en mijn banknummer en pasnummer ingevoerd. De betaling lukte niet. Toen ik zaterdag 10 april op mijn bankrekening keek zag ik dat er geld afgeschreven was. Van mijn eigen bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] is € 99,00 overgeschreven naar ING-rekening [bankrekeningnummer] op naam van [naam] . Van de gezamenlijke bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] is één keer € 300,00 en één keer € 400,00 afgeschreven naar
ING-rekening [bankrekeningnummer] op naam van [naam] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 15 april 2021, opgenomen op pagina’s 143 tot en met 145 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2] :
Op 4 april 2021 heb ik verschillende advertenties op marktplaats gezet. Op vrijdag 9 april kreeg ik een reactie via een Whatsappbericht. Volgens mij van ene [naam] . Ze had interesse in de vaatwasser die ik voor € 175,00 had aangeboden. Ze gaf aan dat ze mij een link zou sturen omdat ze zoals dat heet "gelijk oversteken" wilde doen. Deze link zou me dan connecten met mijn bank. Mijn telefoon is gekoppeld aan mijn bankieren. Ik ontving een link en heb daarop geklikt. Kort hierna zag ik op mijn telefoon dat er een iPhone en nog een telefoontoestel gekoppeld waren aan mijn bankieren. Toen gingen de alarmbellen rinkelen. Ik heb de bank gebeld en mijn rekeningen werden geblokkeerd. Van de bank kreeg ik een mail met daarin een melding dat een fraudeur met mijn gegevens twee nieuwe mobiele telefoons heeft gekoppeld aan mijn internetbankierencontract. Deze telefoons Samsung SM-G960F en Apple iPhone 7 zijn gekoppeld op 09-04-2021 om 13:32:44 en 14:22:56 uur vanaf het IP-adres: [IP-adres] .
In de mail stonden de volgende transacties vermeld die door de fraudeur zijn gedaan:
- 09-04-2021 15:17:25 iDEAL betaling via mobiel ? -68,35 [bankrekeningnummer] [kenmerk] [naam] [bankrekeningnummer]
Referentie: 2021-04-09 15:17 [kenmerk]
- 09-04-2021 15:16:29 iDEAL betaling via mobiel ? -450,00 [bankrekeningnummer] [naam] [bankrekeningnummer]
Referentie: 2021-04-09 15:16 [kenmerk]
- 09-04-2021 15:14:09 iDEAL betaling via mobiel ? -230,78 [bankrekeningnummer] [naam] [bankrekeningnummer] Referentie: 2021-04-09 15:14 [kenmerk]
- 09-04-2021 15:12:47 iDEAL betaling via mobiel ? -171,78 [bankrekeningnummer] [naam] [bankrekeningnummer]
Referentie: 2021-04-09 15:12 [kenmerk]
Er blijken 2 bedragen, zijnde 500 euro en 420 euro van onze spaarrekening [bankrekeningnummer] naar onze betaalrekening [bankrekeningnummer] overgeboekt te zijn. Vervolgens zijn van de betaalrekening bovenstaande transacties gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2021, opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Uit de gevorderde gegevens kwam naar voren dat het bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] toebehoort aan [medeverdachte 1] , [adres] [postcode] , [plaats] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2021, opgenomen op pagina’s 93 tot en met 96 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
De bankgegevens van [bankrekeningnummer] werden gevorderd. Ons werden de volgende gegevens beschikbaar gesteld:
2021 10-apr-2021 800,00
1.019,41 GELDMAAT [adres] [plaats] NLD // Pasvolgnr: 002 09-04-2021
20:36 // Transactie: 8626S4 Term: 913982 // Valutadatum: 10-04-2021 GM
2021 10-apr-2021 920,00
99,41 GELDMAAT [adres] [plaats] NLD // Pasvolgnr: 002 09-04-2021
15:18 // Transactie: 7141 P8 Term: 913982 // Valutadatum: 10-04-2021 GM
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 juni 2021, opgenomen op pagina 74 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 16 juni 2021 bekeek ik de beelden van de pintransacties aan de [adres] te [plaats] . De opname betreft twee camera's in het tijdsbestek van 9-4-2021 15:17:32 tot 15:19:45 uur. Ik zie op de beelden een vrouw. Ik herken de verdachte met volledige zekerheid als zijnde [medeverdachte 1] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 juni 2021, opgenomen op pagina’s 201 tot en met 209 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] :
V: Jij verklaarde eerder dat jij in de middag van 9 april 2021 hebt gepind, klopt dat?
A: Ja.
(…)
V De naam [verdachte] zegt jou niks? Molukse man.
A Heet hij zo? Ik dacht [verdachte] ofzo. Ik wist de voornaam niet. En je zit zo
maar een letter verkeerd.
(…)
V: Heb je instructies gehad wanneer je naar de pinautomaat moest?
A: Via [medeverdachte 2]
(het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ).Dat was buiten. Ik was bij de auto en [medeverdachte 2] zei dat het geld erop stond en dat we konden gaan pinnen.
(…)
V Dus [verdachte] , [medeverdachte 2] zegt juist dat jij met [verdachte] kwam.
A Ja, het was iemand in de familie van [verdachte] die op sterven lag, vader of opa ofzo.
(…)
V: Is [verdachte] de persoon die heeft gezorgd dat het geld op jouw rekening terecht kwam?
A: Ik denk het wel. Hij heeft mij benaderd voor dat handeltje met die huispakjes. (…) Hij vroeg voor dat handeltje naar mijn rekeningnummer. Hij vroeg of dat via mij kon.
(…)
V: Wat werd er verder afgesproken?
A: Ik zou het geld van mijn rekening halen en wat houden om wat bij te verdienen. Dat geef ik wel toe.
(…)
V: Is [verdachte] de persoon die jou bedreigd heeft?
A: Ja, als hij zo heet.
(…)
V: Het gaat uiteindelijk om de volgende overboekingen naar jouw bankrekening: Op 9 april
- € 71,78 via Tikkie omstreeks 15.12 uur
- € 230,78 via Tikkie omstreeks 15.14 uur
- € 450,00 via Tikkie omstreeks 15.16 uur
- € 68,35 via Tikkie omstreeks 15.17 uur
en daarna was de bankrekening van het slachtoffer leeg.
En dan direct daarna haal jij 920 euro uit de geldautomaat aan de [adres] op 9 april om 15.18 uur.
A: Hij had mijn mobiel ook in zijn bezit op dat moment.
V: Wie is hij?
A: Die op die foto. [verdachte] . Ik weet niet hoe Tikkies werken.
V: Dus [verdachte] heeft ook jouw telefoon gebruikt.
A: Ja.
(…)
V: Dan worden er weer bedragen op jouw rekening gestort:
99,00 euro via Tikkie omstreeks 20.31 uur
300,00 euro via Tikkie omstreeks 20.33 uur
400,00 euro via Tikkie omstreeks 20.35 uur
(…)
V: En die dag om 20.36 uur haalt [medeverdachte 2] 800 euro van jouw rekening uit de muur. In beide gevallen dus direct na de overboekingen.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 29 juni 2021, opgenomen op pagina’s 213 tot en met 218 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
V: Naast dat jij te zien bent bij het pinautomaat, is er ook een vrouw te zien op de
beelden. Wie is die vrouw?
A: Dan moet ik een foto van haar zien.
V: Ken jij [medeverdachte 1] ?
A: Dat is dat meisje. Ze woont in [locatie] in [plaats] . Ze is maar twee keer bij mij
geweest.
O: Verbalisant toont foto's aan verdachte
A: Weet je wie hier achter zit? [verdachte] , hij woont bij zijn zus in
[plaats] . Zijn vader is net overleden. Hij heeft mijn vriendin al vaker geld
geprobeerd over te maken.
V: Waar ken jij haar van?
A: Ze is een keer bij mij gekomen samen met die [verdachte] om crack te roken. Toen wilde ze dat ik voor hen naar de pin ging omdat ze helemaal para waren van de Crack.
V: Hoelang ken jij haar al?
A: Ik heb haar maar twee keer gezien
V: Hoe kwam je met haar in contact?
A: Via [verdachte]
(…)
(…)
V: Heb jij het idee dat [verdachte] hier achter zit?
A: Hij zit altijd met meerdere telefoons, hij blijft ook dingen naar zich zelf sturen en laat mij dat dan zien. Berichten van meisjes en zo.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2021, opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 2 juli 2021 had ik telefonisch contact met [medeverdachte 1] via haar begeleidster [naam] . Ik vertelde haar dat ze in haar eerste verklaring had verklaard dat ze het geld aan "hun" had gegeven en dat we in haar tweede verklaring hadden uitgezocht dat het om [medeverdachte 2] en [verdachte] ging. Ik vroeg haar aan wie ze het geld nu daadwerkelijk had gegeven die middag van 9 april. Ze vertelde mij dat ze het geld op de parkeerplaats achter de [winkel] aan [verdachte] had gegeven terwijl [medeverdachte 2] bij hen was.
Ten aanzien van het onder 2, 4 en 5 tenlastegelegde
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 september 2020, opgenomen op pagina’s 173 tot en met 174 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 3] :
Op 1 augustus 2020 kreeg ik een bericht via Marktplaats van iemand met de accountnaam [naam] . Ik zag in dit bericht staan dat [naam] interesse had in het stoeltje dat ik aanbood en hem graag zou willen ophalen. Ik stuurde vervolgens een bericht naar het genoemde nummer via de applicatie “WhatsApp”. In dit bericht benaderde ik de man van [naam] en vroeg ik hem of ik hem een betaalverzoek kon sturen. De volgende dag kreeg ik een bericht terug. Ik zag dat in dit bericht een link werd gedeeld van ‘Payconiq’. Omdat alles er heel plausibel uitzag, heb ik mijn gegevens ingevuld bij de app Payconiq. Omdat het op enig moment toch niet goed voelde, heb ik mijn bankgegevens bekeken. Ik zag dat er € 323,00 van mijn rekening was afgeschreven. Ik zag dat dit bedrag van mijn rekening [bankrekeningnummer] naar rekening [bankrekeningnummer] was overgeschreven. Ik zag dat deze transactie plaats had gevonden op 2 augustus 2020. Ook zag ik dat er op 2 augustus 2020 een bedrag van € 900,00 van mijn spaarrekening was overgeboekt naar mijn betaalrekening.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 7 september 2020, opgenomen op pagina’s 180 tot en met 182 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 4] :
Op 1 augustus 2020 kreeg ik een bericht via Markplaats van [naam] die 7 jaar actief is op Markplaats. [naam] was geïnteresseerd in de goederen die ik aanbood. Via Whatsapp kreeg ik van [naam] een Payconiq-betaalverzoek om zelf het bedrag in te voeren en als betaalverzoek terug te sturen. Op 2 augustus 2020 heb ik [naam] het Payconiq-betaalverzoek van € 200,00 verstuurd. Vervolgens zag mijn man via internetbankieren dat er geld van onze spaarrekening [bankrekeningnummer] was afgeschreven en op onze lopende rekening [bankrekeningnummer] was gezet en dat vanuit onze lopende rekening het geld naar Bunq BV [bankrekeningnummer] en [naam] [bankrekeningnummer] was overgemaakt.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 april 2020, opgenomen op pagina’s 183 tot en met 185 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 5] :
Op Marktplaats heb ik twee nieuwe Rope chairs te koop aangeboden. Op 15 maart 2020 kreeg ik via Marktplaats een bericht van iemand die zich voordeed als [naam] Hij vroeg of ik de stoelen nog had en hoeveel ik er minimaal voor wilde hebben. Ik gaf aan dat ik er € 80,00 voor wilde hebben en hij ging hiermee akkoord. Op 16 maart kreeg ik een link met een betaalverzoek van € 0,01. Gezien het vertrouwen in het gesprek en de profielfoto, heb ik op 17 maart 2020 een betaling van € 0,01 naar hem overgemaakt. Vervolgens kreeg ik bankafschriften van een mij onbekend rekeningnummer met nummer [bankrekeningnummer] ten name van [benadeelde 5] wonend aan de [adres] ; [postcode] te [plaats] . Ik zag dat mijn persoonsgegevens gebruikt zijn om een rekening bij de Rabobank te openen. Vervolgens zag ik dat er diverse overschrijvingen ten bedrage van € 1.520,00 euro van mijn spaarrekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] overgeboekt waren naar de mij onbekende bankrekeningnummer met rekeningnummer [bankrekeningnummer] . Tevens zag ik dat er van een mij onbekende rekening bij de ABN-AMRO met rekeningnummer [bankrekeningnummer] op 17 maart 2020, vier overschrijvingen ten bedrage van € 343,55, in totaal € 1.374,20 euro naar de op mijn naam geopende rekening nummer bij de Rabobank met rekeningnummer [bankrekeningnummer] zijn overgeschreven. De bedragen zijn van een mij onbekende rekeningnummer ten name van [verdachte] overgeschreven.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 16 juli 2021, opgenomen op pagina’s 121 tot en met 122 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 13 juli 2021 bekeek ik, verbalisant, de inkomsten op rekeningnummer [bankrekeningnummer] tnv
[verdachte]
[adres] , [postcode]
Geboren op [geboortedatum] 1971
[e-mailadres]
Aangeefster [benadeelde 3] zag dat er € 323,00 van haar rekening was afgeschreven. Zij zag dat dit bedrag van haar rekening [bankrekeningnummer] naar rekening [bankrekeningnummer] was overgeschreven. Zij zag dat deze transactie plaats had gevonden op 2 augustus 2020 om 17:25 uur en dat het kenmerk van de transactie was [kenmerk] . Het genoemde BUNQ rekeningnummer is een tussenrekening van BUNQ voor iDEAL-betalingen. Het bedrag komt vervolgens binnen op de rekening van [verdachte] .
Aangeefster [benadeelde 4] deed ook aangifte. Zij had meubelen op Marktplaats te koop
aangeboden. Ze kreeg linkjes gestuurd om een Payconic betaalverzoek aan te maken.
Op diezelfde dag bleek dat via internetbankieren geld van de spaarrekening was afgeschreven en op de lopende rekening [bankrekeningnummer] was gezet. Vanuit de lopende rekening werd het geld naar Bunq BV [bankrekeningnummer] en [bankrekeningnummer] overgemaakt.

PLO600-2020381323

2020-08-02 17:51:30 uur 323 euro [benadeelde 4] iDEAL
2020-08-02 17:52:08 uur 323 euro [benadeelde 4] iDEAL
2020-08-02 17:52:47 uur 323 euro [benadeelde 4] iDEAL
2020-08-02 17:55:37 uur 323 euro [benadeelde 4] iDEAL
2020-08-02 17:56:27 uur 323 euro [benadeelde 4] iDEAL
2020-08-02 18:02:20 uur 323 euro [benadeelde 4] iDEAL
2020-08-03 10:13:32 uur 800 euro [benadeelde 4] EBA_SCT
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2021, opgenomen op pagina 113 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 7 juli 2021 werden door ICOV aan de politie de financiële gegevens verstrekt van
verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] . Uit deze gegevens blijkt het volgende.
De verdachte heeft tot en met 2020 inkomen uit loondienst gehad, het netto loon was in het jaar 2017 € 6.298,00, in 2018 € 19.462,00, in 2019 € 16.643,00 en in 2020 € 5.957,00.
De verdachte had de volgende bankrekeningen:
- ABN-AMRO B.V. Privérekening [bankrekeningnummer]
- Bunq B.V. travel account [bankrekeningnummer]
14. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 12 juli 2021, opgenomen op pagina 116 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Uit een ICOV IRVI-scan blijkt dat verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1971, een bankrekening heeft geopend bij de Bunq bank. Uit vordering van de gegevens bij de Bunq bank blijkt, dat de verdachte deze rekening heeft geopend op 28-07-2020. Tevens is er een video bijgevoegd waarop ik de persoon 100% herken als de verdachte [verdachte] . Ik zag dat er op zijn bankrekening tal van betalingen worden ontvangen van verschillende afzenders. In de periode van 29-07-2020 tot 17-09-2020 is er een totaalbedrag van € 10.960,31 bijgeschreven op de rekening met rekeningnummer [bankrekeningnummer] op naam van de verdachte [verdachte] . In de hierboven genoemde periode is er een totaalbedrag van € 9.725,31 van de rekening afgeschreven.
15. De afbeeldingen van het identiteitsbewijs en de stills van de video van verdachte ten behoeve van het openen van de Bunq-rekening met bijbehorend onderschrift, zoals opgenomen op pagina’s 232 en 234 van voornoemd dossier:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
16. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 14 november 2024, inhoudende zakelijk weergegeven:
De identiteitskaart in het dossier is van mij en ik ben ook degene die op de video te zien is. Ik herken mijzelf en ga dat niet ontkennen.
17. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 30 juli 2021, opgenomen op pagina’s 138 tot en met 140 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 13 juli 2021 bekeek ik, verbalisant, de transacties op rekeningnummer [bankrekeningnummer] tnv [verdachte] , [adres] , [postcode] [plaats] , geboren op [geboortedatum] 1971. Ik zag dat de rekening is geopend op 02-10-2017 en opgeheven is op 30-04-2020.
Er wordt ruim € 62.000,00 contant opgenomen bij geldautomaten.
Overwegingen van het hof
Het hof is van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1 tot en met 5 ten laste is gelegd wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hierboven zijn opgenomen en uitgewerkt. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder op de navolgende wijze.
Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Het hof acht de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in tegenstelling tot het standpunt van de verdediging, wel geloofwaardig. De verklaringen zijn concreet, authentiek en komen op essentiële punten met elkaar overeen. Bovendien passen beide verklaringen binnen de overige inhoud van het dossier en de bewijsmiddelen zoals deze hierboven zijn uitgewerkt. Voor de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] geldt in het bijzonder dat hij verklaarde dat hij moest pinnen voor medeverdachte [medeverdachte 1] , maar dat hij vrijwel direct daarna uit zichzelf aanvullend verklaarde dat verdachte hier eigenlijk achter zat.
Ten aanzien van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] geldt verder in het bijzonder dat zij heeft verklaard, op de vraag of de naam [verdachte] haar iets zei, dat zij dacht dat verdachte [verdachte] heette en dat zij wist dat iemand in zijn familie op sterven lag. Hetgeen de betrouwbaarheid van haar verklaring ten goede komt, omdat de naam [verdachte] sterk lijkt op verdachtes achternaam. Verdachte heeft bovendien verklaard dat zijn vader inderdaad in die periode ernstig ziek was en op sterven lag.
Het verweer van de verdediging dat de aangever van de oplichting waarop het onder 3 tenlastegelegde feit betrekking heeft, is benaderd via het IP-adres van medeverdachte [medeverdachte 1] , wordt door het hof verworpen. Uit het dossier blijkt niet dat aangever [benadeelde 2] is benaderd via het IP-adres [IP-adres] behorende bij de woning waar [medeverdachte 1] destijds verbleef; hij kan juist niet die gegevens aanleveren, omdat het Whatsappgesprek met [naam] is verwijderd.
Het hof merkt aanvullend het volgende op.
In het proces-verbaal van bevindingen van 29 juni 2021 is een overzicht van alle transacties op de bankrekening van [medeverdachte 1] opgenomen. In dit overzicht wordt vermeld dat op 9 april 2021 tussen 15:13:08 en 15:17:30 uur bedragen van de bankrekening van [benadeelde 2] worden ontvangen. Tussen 20:31:31 en 20:35:13 uur worden bedragen van de bankrekeningen van [benadeelde 1] en zijn partner [naam] ontvangen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 30 juni 2021, waarin een overzicht van de inloggegevens en de online transacties van de bankrekening van [medeverdachte 1] staan weergegeven, komt naar voren dat op 9 april 2021 tussen 13:53:56 en 20:39:20 uur via een ander IP-adres, dan het IP-adres van de woning waar [medeverdachte 1] destijds verbleef, meerdere keren wordt ingelogd rond de momenten dat de transacties, die op de aangiften van [benadeelde 2] en [benadeelde 1] zien, plaatsvinden. Dit andere IP-adres betreft een KPN-adres en is niet opvraagbaar. Bij de transacties van de bankrekening van [benadeelde 2] is overigens gebruikgemaakt van weer twee andere IP-adressen, die beide een dynamisch IP-adres betreffen en evenmin opvraagbaar zijn. Eén van deze IP-adressen is gebruikt om de bankrekening van [benadeelde 2] te koppelen aan een iPhone- en een Samsungtelefoon.
Het hof leidt hieruit af dat gedurende de tijden dat bedragen op de bankrekening van [medeverdachte 1] worden ontvangen, regelmatig op haar bankrekening wordt ingelogd. Na de ontvangst van het laatste bedrag van de rekening van [benadeelde 2] om 15:17:30 uur wordt om 15:18 uur door [medeverdachte 1] aan de [adres] in [plaats] een contant geldbedrag gepind. Op dit moment staat [medeverdachte 2] te telefoneren. Tijdens zijn verhoor verklaart [medeverdachte 2] dat hij op dat moment misschien wel met [verdachte] aan het bellen is en dat verdachte altijd met meerdere telefoons zit.
Na de ontvangst van het laatste bedrag van de rekeningen van [benadeelde 1] en [naam] om 20:35:13 uur wordt om 20:36 uur door [medeverdachte 2] een contant geldbedrag gepind.
Wat hier ook van zij, in het kader van het tenlastegelegde witwassen stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] ‘s middags binnen zeer korte tijd na het ontvangen van de naar haar bankrekening overgemaakte bedragen deze gepind heeft in het bijzijn van medeverdachte [medeverdachte 2] . ’s Avonds heeft [medeverdachte 2] eveneens binnen een minuut na ontvangst van de gelden van [benadeelde 1] en [naam] deze gelden gepind. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben verklaard dat het gepinde geld uiteindelijk was bedoeld voor verdachte en ook aan hem is afgegeven.
Gelet op deze constructie is het hof van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking in de zin van medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 en 5 tenlastegelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij niet degene is geweest die de Bunq bankrekening heeft geopend. Wel herkent hij zijn identiteitsbewijs en zichzelf op de video, maar hij heeft verklaard niet te weten hoe deze bij de Bunq bank terecht zijn gekomen. Verder heeft hij verklaard dat hij zijn identiteitsbewijs kwijt zou zijn geraakt.
Het hof acht verdachtes verklaring, dat hij niet degene is geweest die de Bunq bankrekening heeft geopend, ongeloofwaardig in het licht van de bewijsmiddelen zoals deze hierboven zijn opgenomen en uitgewerkt. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er met de persoonsgegevens, identiteitskaart en e-mailadres van verdachte een Bunq rekening is geopend. Ter verificatie is ook een video ge-upload waarop verdachte te zien is. Dit is een specifieke video waarin verdachte zijn hoofd in verschillende richtingen beweegt en een verificatiecode opnoemt. Verdachte herkent zichzelf ook op deze video, alsmede zijn identiteitsbewijs. Bovendien biedt het dossier geen steun voor verdachtes stelling dat hij zijn identiteitsbewijs ten tijde van het openen van de Bunq rekening kwijt zou zijn geweest. Verdachte is niet duidelijk over de periode waarin hij deze precies kwijt moet zijn geweest en heeft de stelling niet verder onderbouwd door bijvoorbeeld een afschrift van een melding bij de politie van het kwijt zijn van het identiteitsbewijs over te leggen.
Onder deze omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dat dan het verdachte is geweest die de betreffende Bunq rekening heeft geopend en die over deze rekening, als rekeninghouder, kon beschikken. Het hof volgt daarmee de raadsvrouw niet in haar stelling dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte over de rekening beschikte.
Het hof volgt de raadsvrouw wel in haar stelling dat de in de tenlastelegging onder 2 en 5 genoemde bedragen te hoog zijn. Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van meerdere overboekingen van geldbedragen, onder meer van de spaarrekening naar de lopende rekening van aangevers, maar van die bedragen is ‘slechts’, ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, een bedrag van € 323,00 op de Bunq-rekening van verdachte terechtgekomen en, ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde, een bedrag van € 2.738,00.
Niet is gebleken dat ten aanzien van de op de Bunq-rekening ontvangen bedragen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het hof verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde geldt dat het hof verdachtes verklaring, inhoudende dat hij van niets wist en er pas achter kwam dat er iets niet klopte toen zijn rekening bij de ABN-AMRO werd geblokkeerd, in het licht van de bewijsmiddelen zoals deze hierboven zijn opgenomen en uitgewerkt, alsmede gelet op het hiervoor overwogene, ongeloofwaardig vindt.
Niet is gebleken dat ten aanzien van de op de ABN-AMRO rekening ontvangen bedragen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het hof verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen.
Opzet ten aanzien van het 1 tot en met 5 tenlastegelegde
Het hof komt, gelet op vorengenoemde uitgewerkte bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene ten aanzien van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde in samenhang met elkaar bezien, waaronder met name begrepen de wijze waarop de verschillende geldbedragen bij verdachte op zijn bankrekeningnummers bij de Bunq bank en de ABN-AMRO Bank terechtkwamen, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] die verklaarde dat zij door verdachte werd geïnformeerd zodra het geld op haar rekening stond zodat zij het kon pinnen en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] die de verklaring van [medeverdachte 1] ondersteunt, tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte (en zijn mededaders) ten tijde van het verwerven en voorhanden hebben (alsmede het overdragen, omzetten en gebruiken) van de verschillende geldbedragen wist(en) dat deze uit enig misdrijf afkomstig waren.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 april 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 799 Euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en van een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 799 Euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op 2 augustus 2020 te [plaats] een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 323 Euro, heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij op 9 april 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 920,91 Euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, en van een voorwerp, te weten een geldbedrag van in totaal ongeveer 920,91 Euro gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op 16 maart 2020 te [plaats] een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 1374,20 Euro, heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij op 2 augustus 2020 te [plaats] een voorwerp, te weten meerdere geldbedragen van in totaal ongeveer 2738 Euro, heeft verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Het onder 2, 4 en 5 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) witwassen van verschillende geldbedragen. Door witwassen wordt bewerkstelligd dat opbrengsten van misdrijven van welke aard dan ook aan het zicht van politie en justitie worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Hierdoor worden criminele activiteiten in meerdere opzichten lucratief. Witwassen tast voorts de integriteit aan van het financiële en economische verkeer. Door het bewezenverklaarde handelen van verdachte heeft hij daaraan een bijdrage geleverd.
Het hof weegt bij de strafoplegging mee het uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 oktober 2024 van verdachte. Hieruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof heeft ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gekomen ter terechtzitting in hoger beroep. Verdachte heeft verklaard dat hij momenteel geen inkomen heeft. Hij heeft vroeger gewerkt als kippenvanger, maar is op dit moment mantelzorger voor zijn moeder. Verdachte ontvangt geen bijstandsuitkering, omdat hij geen woonadres heeft. Hij verblijft bij vrienden en familie. Daar eet hij ook. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zijn leven wil beteren, zich wil inschrijven bij zijn neef om een bijstandsuitkering te kunnen ontvangen en dat hij niet meer in aanraking wil komen met justitie.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, passend en geboden de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaartde verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 6 tenlastegelegde.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Bepaaltdat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 28 november 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.