In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2024 uitspraak gedaan over de voortzetting van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel). Het hof heeft de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 september 2024 vernietigd, waarin de rechtbank had geoordeeld dat de ISD-maatregel beëindigd kon worden. Het hof oordeelt dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is om te voorkomen dat de veroordeelde opnieuw strafbare feiten pleegt, gezien het nog aanwezige recidivegevaar. De rechtbank had volgens het hof een onjuist toetsingskader toegepast en onvoldoende rekening gehouden met het hoge recidiverisico van de veroordeelde, die in het verleden meerdere keren is teruggevallen in delictgedrag en middelengebruik.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1974, momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting en dat er geen omstandigheden zijn die de voortzetting van de maatregel onnodig maken. De veroordeelde heeft weliswaar een traject doorlopen, maar de hulp en behandeling zijn nog niet afdoende geweest om het recidivegevaar te verminderen. Het hof heeft ook overwogen dat de veroordeelde aangemeld is bij een forensische verslavingskliniek en dat het wenselijk is dat hij aansluitend aan de ISD-maatregel daar wordt opgenomen. De advocaat-generaal heeft gepleit voor voortzetting van de ISD-maatregel, terwijl de raadsman van de veroordeelde de beslissing van de rechtbank wilde bevestigen. Uiteindelijk heeft het hof besloten dat de ISD-maatregel moet worden voortgezet, om de veiligheid van de maatschappij te waarborgen.