ECLI:NL:GHARL:2024:7381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.345.258
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met betrekking tot de ouders en de rol van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2014. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 31 mei 2024, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] werd opgelegd op verzoek van de raad voor de kinderbescherming. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H.L. van Lookeren Campagne, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen. De vader, verweerder in hoger beroep, was ook vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S. van Buuren en voerde verweer tegen het verzoek van de moeder.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 31 oktober 2024 plaatsvond. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat de ouders van [de minderjarige] beiden onvoldoende beschikbaar zijn voor hem, met de vader die lijdt aan Alzheimer en de moeder die kampt met psychiatrische problemen. De raad voor de kinderbescherming heeft in zijn rapport van 2 mei 2024 aangegeven dat de moeder overbeschermend is en dat er aanwijzingen zijn voor een onveilige hechting tussen de moeder en [de minderjarige]. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen.

Na zorgvuldige overweging van de grieven van de moeder, heeft het hof geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is en dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigde inmenging in het privéleven van de moeder en [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.258
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 574662)
beschikking van 28 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.L. van Lookeren Campagne,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Buuren.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 augustus 2024;
- het verweerschrift van de raad;
- het verweerschrift van de vader met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- de vader bijgestaan door zijn advocaat.
2.3
Op verzoek van het hof is na de mondelinge behandeling ontvangen:
- een bericht van de moeder van 1 november 2023 met een productie;
- een bericht van de moeder van 11 november 2024 met producties.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats1] . De ouders oefenen samen het gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
[de minderjarige] is in maart 2021 door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI. Ook is in 2021 een machtiging uithuisplaatsing verleend waarna [de minderjarige] in een pleeggezin is geplaatst. In 2022 is [de minderjarige] weer bij zijn ouders thuis geplaatst. De periode van ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is in maart 2023 geëindigd.
3.3
Bij beschikking van 31 mei 2024 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, bepaald dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder is en een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld (op maandag en vrijdag na school/of vanaf 14.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de vader [de minderjarige] haalt en terugbrengt, als ook een deel van de vakanties en feestdagen in onderling overleg door de ouders te bepalen).

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 31 mei 2024 tot 31 mei 2025. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en komt daarom in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader voert eveneens verweer en vraagt het hof het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Procedurele gang van zaken
5.1
Het hof moet om het verzoek van de moeder goed te kunnen beoordelen zo volledig mogelijk worden geïnformeerd. Dat geldt ook voor recente ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan rondom [de minderjarige] en zijn opvoedsituatie.
In deze procedure heeft het hof eerst kort voor de mondelinge behandeling van de advocaat van de vader vernomen dat de kinderrechter al enige tijd daarvoor, op 23 september 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] heeft verleend (mondelinge spoedbeslissing) en vervolgens bij beschikking van 17 oktober 2024 een machtiging heeft verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen tot 30 mei 2024.
Op de mondelinge behandeling heeft het hof de advocaat van de moeder verzocht voornoemde beschikking van de kinderrechter van 17 oktober 2024 aan het hof toe te sturen. Uit die door het hof inmiddels ontvangen beschikking blijkt dat de kinderrechter bij mondelinge (spoed)beslissing van 23 september 2023 aan de GI een machtiging heeft verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een gezinshuis of pleeggezin tot uiterlijk 21 oktober 2024 onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Ook blijkt dat bij die beschikking is beslist op het resterende deel van het verzoek. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een gezinshuis of pleeggezin verlengd tot 31 mei 2025 en die beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Ondertoezichtstelling
5.2
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Op basis van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof net als de kinderrechter van oordeel dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is door de moeder onvoldoende wordt geaccepteerd. Er wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling.
Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking na eigen onderzoek over en voegt daaraan het volgende toe.
5.4
De raad heeft in zijn rapport van 2 mei 2024 vermeld dat uit het raadsonderzoek naar voren is gekomen dat de ouders van [de minderjarige] beiden onvoldoende beschikbaar zijn voor hem. De vader heeft Alzheimer en is aangewezen op (dagelijkse) begeleiding. Uit de stukken komen naar het oordeel van het hof sterke aanwijzingen naar voren dat de moeder kampt met psychiatrische problemen. Vanuit het verleden is de moeder bekend met borderline problematiek en in de afgelopen jaren is door verschillende professionals en op meerdere momenten benoemd dat de moeder angstig, verward, zeer gespannen of onrustig overkomt. Zo is door de raad vermeld dat de moeder tijdens het raadsonderzoek verward en achterdochtig overkwam. Uit het rapport van de raad kan worden afgeleid dat de moeder overbeschermend is naar [de minderjarige] en hem isoleert, zoals van zijn vader en van leeftijdsgenoten. De bij het gezin betrokken professionals ervaren dat de moeder onmachtig is om adequaat af te stemmen op de opvoedvraag en ontwikkelbehoefte van [de minderjarige] .
[de minderjarige] is eerder onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst geweest. De raad schrijft in zijn rapport van 2 mei 2024 dat in het vorige raadsonderzoek van mei 2021 er sprake was van een onveilige hechting en een symbiotische relatie met de moeder. Ook in het recente raadsonderzoek zijn aanwijzingen gezien voor een onveilige gehechtheidsrelatie met de ouders.
Uit informatie van de raad ter zitting blijkt dat door de GI hulpverlening bij de moeder is ingezet maar de samenwerking met de moeder zorgelijk verloopt. Begin augustus van dit jaar is hulpverlening (Vooruit met Zorg) gestart om de moeder te begeleiden bij de opvoeding van [de minderjarige] . Het doel was de moeder te coachen om [de minderjarige] te laten spelen met vriendjes, hem op voetbal te laten gaan en hem op meerdere fronten meer ruimte te geven voor zijn eigen ontwikkeling. Nadat vanuit school en Vooruit met Zorg bij de GI het signaal binnen kwam dat de moeder [de minderjarige] naar een andere school wilde laten gaan, heeft de GI bij de moeder benadrukt dit niet te doen en de school verzocht om hier niet aan mee te werken. De moeder heeft vanaf dat moment (eind augustus van dit jaar) de begeleidster van Vooruit met Zorg niet meer binnengelaten in haar woning. De moeder heeft de GI laten weten deze hulpverlening niet meer te vertrouwen. Zij ontkent dat zij [de minderjarige] van school wilde halen, maar de school heeft bevestigd dat de moeder dit wel heeft gezegd. Het hof vindt dat een zorgelijke situatie omdat [de minderjarige] niet gebaat is bij wisseling van school, zeker nu uit het rapport van de raad van 2 mei 2024 blijkt dat [de minderjarige] al eerder van school is gewisseld en daarbij geen overdracht van de oude naar de nieuwe school heeft plaatsgevonden.
Na het uiteengaan van de ouders heeft de moeder op enig moment het contact tussen de vader en [de minderjarige] stopgezet. Met inzet door de gezinsvoogd van omgangsbegeleiding (Vooruit met Zorg) is het contact met de vader inmiddels hersteld. Het heeft volgens de GI en de advocaat van de vader veel moeite gekost om de moeder niet meer bij de contactmomenten tussen de vader en [de minderjarige] aanwezig te laten zijn.
Verder neemt het hof in aanmerking dat de moeder aanvankelijk wel meewerkt aan (diverse) vormen van hulpverlening, maar uiteindelijk de samenwerking weer beëindigt. Hierin is een patroon zichtbaar en daardoor is de noodzakelijke hulpverlening tot nu toe onvoldoende van de grond gekomen.
Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van de moeder gehoord dat zij geen hulp bij de opvoeding wenst en dat zij aan [de minderjarige] ziet dat hij niet wil dat er steeds mensen aan huis komen. Zij ziet zelf kennelijk niet de noodzaak voor de inzet van hulpverlening, terwijl uit de stukken blijkt dat dit wel dringend nodig is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] weg te nemen.
5.5
In haar grieven heeft de moeder verder aangevoerd dat de bestreden beschikking niet voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit diverse verdragen zoals het EVRM en het IVRK.
Het hof passeert die stelling. De ondertoezichtstelling is een maatregel die berust op de wet. De raad heeft de wettelijke bevoegdheid om een ondertoezichtstelling aan de kinderrechter te verzoeken en zoals hiervoor onder 5.3 en 5.4 is overwogen acht het hof de ondertoezichtstelling in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] noodzakelijk, gerechtvaardigd en proportioneel. Er is geen sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in het privéleven van [de minderjarige] en de moeder.
Het hof passeert eveneens de stelling van de moeder dat in deze procedure geen sprake is van waarheidsvinding en dat de informatie van de raad en de GI berust op onjuiste feiten en onwaarheden. Het hof is van oordeel dat de raad de aan zijn verzoek om ondertoezichtstelling ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in zijn rapport en tijdens de mondelinge behandeling bij het hof voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Dat de moeder een andere visie heeft op de bevindingen van de raad en op wat tijdens zitting naar voren is gebracht, maakt dat niet anders.
Het hof gaat verder voorbij aan de stellingen van de moeder dat de informatie door de raad op onrechtmatige wijze is verkregen en sprake is van schending van de persoonlijke levenssfeer van de moeder. Het behoort op grond van artikel 1:238 lid 2 van het BW en artikel 3.1 van de Jeugdwet tot de wettelijke taak van de raad onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel. De inrichting van dat onderzoek is niet wettelijk geregeld en aan de raad overgelaten. De raad werkt met een Kwaliteitskader en protocollen met een meer gedetailleerde werkwijze voor de verschillende onderzoeken. Het staat de raad vrij om naast het spreken met de ouder(s) en (meestal ook) de kinderen informatie in te winnen bij instanties en/of personen die bij de kinderen betrokken zijn (geweest), die van belang kan zijn bij de beoordeling door de raad van de opvoedsituatie van de kinderen. De raad kan dat ook doen zonder toestemming van de ouder(s). Informanten kunnen de raad ook zonder toestemming van de ouder(s) informatie verschaffen. Dat geldt op grond van artikel 1:240 BW indien dat noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad ook voor informanten die tot geheimhouding verplicht zijn. In het rapport van de raad is de weergave van de door de informanten aan de raad verstrekte informatie bij de informanten gecheckt en ook is de reactie van de moeder op het conceptrapport meegenomen.
Wat de moeder voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 mei 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, M.P. den Hollander en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 28 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.