ECLI:NL:GHARL:2024:7373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.345.978
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van verslavingsproblematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, die te kampen heeft met verslavingsproblematiek, heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de kinderrechter aangevochten. De kinderrechter had eerder op 19 juli 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een pleeggezin verleend, welke machtiging op 22 juli 2024 werd verlengd tot 8 januari 2025. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.J. Hes, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) af te wijzen. De GI, vertegenwoordigd door twee medewerkers, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2024 waren zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder herhaaldelijk positief heeft getest op alcohol en cocaïne, zowel tijdens als na haar zwangerschappen. De GI heeft aangegeven dat er zorgen zijn over het functioneren van de moeder en dat intensieve hulpverlening noodzakelijk is. Het hof heeft de motivering van de kinderrechter overgenomen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] noodzakelijk is voor haar verzorging en opvoeding. De bestreden beschikking is bekrachtigd, waarbij het hof de moeder aanspoort om mee te werken aan hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.345.978
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 577922)
beschikking van 28 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J. Hes,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Roos.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024 (op schrift gesteld op 26 juli 2024), uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 september 2024;
  • een verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. Hes van 4 oktober 2024 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Hes van 29 oktober 2024 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2024. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
Bij beschikking van 12 maart 2024 heeft de rechtbank de nog ongeboren [de minderjarige1] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 12 maart 2025.
3.3
Bij beschikking van 8 juli 2024 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een pleeggezin tot 22 juli 2024 en de behandeling van het verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing voor het overige aangehouden.
3.4
[de minderjarige1] is op 8 juli 2024 in het pleeggezin geplaatst waar ook haar zusje [de minderjarige2] , geboren [in] 2023, is geplaatst.
3.5
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een pleeggezin met ingang
van 22 juli 2024 verlengd tot 8 januari 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de (spoed)verzoeken van de Gl om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de wet staat dat de GI of de raad de rechter kunnen verzoeken aan de GI een machtiging te geven om een kind uit huis te plaatsen [1] . De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind of voor onderzoek. De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoekt. [2]
5.2
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] niet verenigen. Zij vindt ten eerste dat de kinderrechter te lichtvaardig heeft besloten tot de uithuisplaatsing op basis van één testuitslag en ten onrechte is voorbijgegaan aan haar stellingen over de (on)betrouwbaarheid van de test. Daarnaast is zij van mening dat de kinderrechter onvoldoende heeft onderzocht of er mogelijkheden waren voor minder ingrijpende maatregelen.
5.3
De GI voert daartegen aan dat zij geen redenen heeft om te twijfelen aan de positieve testuitslagen. Gebleken is dat de moeder uitslagen van eerdere testen in twijfel trekt of ontkent. Omdat er zorgen zijn over het functioneren van de moeder is nader (persoonlijkheids)onderzoek nodig, maar de moeder werkt niet of onvoldoende daaraan mee. Volgens de GI was een spoeduithuisplaatsing van [de minderjarige1] nodig, want er is onvoldoende vertrouwen dat de moeder en [de minderjarige1] binnen het netwerk van de moeder konden worden geplaatst. De moeder is geneigd om afspraken niet of onvoldoende na te komen. Intensieve hulpverlening is nodig, maar dat vraagt om een investering door de moeder en een bepaalde verbondenheid en motivatie, die niet voldoende worden gezien, aldus de GI.
5.4
De kinderrechter heeft de bestreden beschikking uitvoerig gemotiveerd. Het hof sluit zich aan bij die motivering en gronden voor de beslissing en maakt die na eigen onderzoek tot de zijne. Hieraan voegt het hof het volgende toe.
Vast staat dat de moeder te kampen heeft met verslavingsproblematiek en zowel tijdens de zwangerschap van [de minderjarige2] als tijdens de zwangerschap van [de minderjarige1] positief heeft getest op zowel alcohol als cocaïne. Evenals de Gl vindt het hof het zorgelijk dat de moeder het gebruik van middelen bagatelliseert, waardoor zij niet zal kunnen profiteren van hulp en het risico op toekomstige schade toeneemt. De noodzaak voor het – opnieuw – in contact treden met [naam1] (voor behandeling en/of een (persoonlijkheids)onderzoek) is groot. Het hof geeft de moeder dan ook dringend in overweging mee te werken met de GI en zich open te stellen voor hulpverlening, zoals ook de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven.
5.5
Uit het voorgaande volgt dat uithuisplaatsing van [de minderjarige1] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De bestreden beschikking zal daarom worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024, zoals op schrift gesteld op 26 juli 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.L. van der Bel en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, is getekend door mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en is op 28 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:265b BW
2.artikel 1:265c lid 2 BW