ECLI:NL:GHARL:2024:7253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
200.338.520
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid verzoek tot herstel van gezag en thuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek tot herstel van gezag over haar kind, [de minderjarige]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoeken. De moeder had eerder, op 15 april 2016, haar kind onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en het gezag was beëindigd door de rechtbank. De voogd, William Schrikker Stichting, en de raad voor de kinderbescherming steunden de moeder in haar verzoek om het gezag te herstellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024 werd duidelijk dat de moeder feitelijk al het gezag uitoefende en dat de voogd geen bezwaar had tegen het herstel van het gezag. Het hof moest echter vaststellen dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de rechtbank haar tweede verzoek om gezagsherstel niet had kunnen honoreren. Volgens artikel 283 Rv in combinatie met artikel 130 Rv is er geen hoger beroep mogelijk tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek buiten beschouwing te laten. Het hof heeft daarom de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en haar aangeraden om een nieuw verzoek in te dienen bij de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.338.520
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 557743)
beschikking van 26 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de voogd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 27 juli 2023 en 6 december 2023, uitgesproken onder zaaknummer 557743.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 maart 2024;
  • het verweerschrift en
  • een brief van de voogd van 3 september 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de voogd en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De procesregisseur is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] , geboren [in] 2008, is het kind van de moeder.
3.2
[de minderjarige] is op 15 april 2016 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland. De ondertoezichtstelling is vervolgens steeds verlengd, voor het laatst tot 15 juli 2021.
3.3
Op 15 april 2016 is [de minderjarige] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 15 juli 2021.
3.4
In de beschikking van 8 april 2021 van de rechtbank Midden-Nederland is het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en is het Leger des Heils benoemd als voogd over [de minderjarige] . Deze beslissing is in de beschikking van 17 maart 2022 door het hof bekrachtigd. Bij beschikking van 21 juni 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de uitvoering van de voogdijmaatregel vanuit het Leger des Heils over gaat naar de William Schrikker Stichting.
3.5
[de minderjarige] woont sinds de zomer weer bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot herstel van het gezag en een proefperiode thuisplaatsing.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietiging wat betreft de niet-ontvankelijkheidsverklaring, een proefperiode thuisplaatsing te gelasten en de moeder (in) haar ouderlijk gezag te herstellen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek om een proefperiode thuisplaatsing te gelasten ingetrokken omdat [de minderjarige] na een proefperiode van een aantal weken in de zomervakantie inmiddels weer bij de moeder woont.
4.3
De voogd heeft in eerste instantie verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder om haar te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . In haar brief van 3 september 2024 en tijdens de mondelinge behandeling heeft de voogd echter laten weten zich geheel te kunnen vinden in het verzoek van moeder. De moeder voert feitelijk het gezag al uit, geeft daar goed invulling aan en neemt de beslissingen die in het belang van [de minderjarige] zijn, zodat het gezag per direct kan worden uitgevoerd door de moeder. Een kinderbeschermingsmaatregel is niet meer nodig. Borging in het vrijwillig kader is voldoende, aldus de voogd.
4.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad laten weten achter het verzoek van de moeder te staan en geadviseerd het verzoek toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

(Niet-)ontvankelijkheid
5.1
Deze zaak kent een lange voorgeschiedenis, waarin veel is misgegaan. Na vele moeilijke jaren woont [de minderjarige] nu eindelijk weer bij de moeder en dat doet hem (en de moeder) meer dan goed. Daarover zijn de voogd en de raad het nu helemaal eens met de moeder. Voor het hof is daarom duidelijk dat de bestaande situatie goed is voor [de minderjarige] en zo moet blijven. Er bestaat ook geen discussie over dat (met de juiste ingang) het herstellen van het gezag van de moeder daarbij past. Als sluitstuk van veel procedures en verwikkelingen doet zich hier helaas toch nog een complicatie voor: het hof moet kijken of die door iedereen gewenste beslissing wel in dit hoger beroep kan worden genomen. De vraag die moet worden beantwoord is namelijk of de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep.
5.2
Het probleem is dat de moeder bij de rechtbank al een keer had gevraagd om (onder meer) gezagsherstel, en toen dat was afgewezen, zij weer om gezagsherstel heeft gevraagd in dezelfde procedure (hierna: het tweede verzoek). Volgens de rechtbank kon dat niet en daarom is zij in dat tweede verzoek niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep is nu de vraag hoe dat tweede verzoek moet worden gezien en of tegen de beslissing van de rechtbank op dat punt wel of niet hoger beroep mogelijk is.
5.3
In de wet staat het volgende. Volgens artikel 283 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in combinatie met artikel 130 Rv is de verzoeker zolang de rechter nog geen eindbeschikking heeft gegeven bevoegd het verzoek of de gronden daarvan te verminderen, dan wel schriftelijk te veranderen of te vermeerderen. Een verandering of vermeerdering kan door de rechter buiten beschouwing worden gelaten indien die verandering of vermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Tegen de beslissingen van de rechter als hiervoor genoemd staat ingevolge artikel 130 lid 2 Rv geen hogere voorziening open.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de moeder laten weten dat het tweede verzoek in eerste aanleg als een aanvullend verzoek moet worden gezien. Op grond van het voorgaande kan de rechter een dergelijk verzoek buiten beschouwing laten als dit verzoek in strijd is met de eisen van een goede procesorde. De rechtbank heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door de moeder bij de bestreden beschikking niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot herstel van het gezag. Daartegen staat geen hoger beroep open, zoals nu eenmaal in de wet is bepaald.
5.5
Kortom: het hof kan de gewenste beslissing niet nemen, omdat er geen hoger beroep mogelijk was. Dat betekent dat het hof het verzoek niet inhoudelijk kan beoordelen. Het hof zal de moeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. De moeder kan haar verzoek ten aanzien van het gezag voorleggen aan de rechtbank om alsnog een beslissing te krijgen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 26 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.