In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar verzoek tot herstel van gezag over haar kind, [de minderjarige]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoeken. De moeder had eerder, op 15 april 2016, haar kind onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, en het gezag was beëindigd door de rechtbank. De voogd, William Schrikker Stichting, en de raad voor de kinderbescherming steunden de moeder in haar verzoek om het gezag te herstellen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024 werd duidelijk dat de moeder feitelijk al het gezag uitoefende en dat de voogd geen bezwaar had tegen het herstel van het gezag. Het hof moest echter vaststellen dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de rechtbank haar tweede verzoek om gezagsherstel niet had kunnen honoreren. Volgens artikel 283 Rv in combinatie met artikel 130 Rv is er geen hoger beroep mogelijk tegen de beslissing van de rechtbank om het verzoek buiten beschouwing te laten. Het hof heeft daarom de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek en haar aangeraden om een nieuw verzoek in te dienen bij de rechtbank.