In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De vader, verzoeker in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De vader stelde dat er zorgen waren over de ontwikkeling van zijn dochter, maar dat deze op een minder ingrijpende manier konden worden aangepakt dan door uithuisplaatsing. De GI, de gecertificeerde instelling, voerde aan dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege de zorgen over de ontwikkeling van het kind en de opvoedcapaciteiten van de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november 2024 heeft het hof de vader en de GI gehoord, evenals de moeder van het kind. Het hof heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van het kind niet zodanig ernstig zijn dat uithuisplaatsing noodzakelijk is. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen. De vader moet zijn dochter zo snel mogelijk terugkrijgen, en er moet gewerkt worden aan de opvoedcapaciteiten in de thuissituatie. Het hof heeft benadrukt dat samenwerking tussen de ouders en de GI essentieel is voor de toekomst van het kind.