ECLI:NL:GHARL:2024:7250

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
200.332.158
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij hij contact wilde opbouwen met zijn kind, te beginnen met belcontact en uiteindelijk begeleide en onbegeleide omgang. Het hof heeft echter geoordeeld dat het nog te vroeg is om een omgangsregeling vast te stellen, omdat de ingezette hulpverlening voor het kind en psycho-educatie voor de moeder eerst moet worden voortgezet. Het hof benadrukt het belang van deze hulpverlening voor de ontwikkeling van het kind en de vorming van zijn identiteit, waarbij contact met beide ouders essentieel is. De vader had ook verzocht om een verhoging van de frequentie van de informatieregeling, zodat hij beter voorbereid kan zijn op toekomstig contact met zijn kind. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, die bepaalde dat de moeder de vader eens per kwartaal moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot het kind. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat het van belang is dat de moeder haar verplichtingen nakomt en dat ook de advocaten een rol kunnen spelen in het waarborgen van de informatieregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.332.158
(zaaknummer rechtbank Gelderland 405977)
beschikking van 26 november 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. van den Heuvel te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K.J.M. Slangen te Arnhem.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 4 juli 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Daarna ontving het hof een journaalbericht van mr. Slangen van 9 oktober 2024 met productie
.
1.3
Op 29 oktober 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 14 maart 2024 en 4 juli 2024, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In de beschikking van 4 juli 2024 heeft het hof partijen uitgenodigd voor een nadere mondelinge behandeling op 29 oktober 2024, om in ieder geval met partijen te bespreken:
  • de actuele stand van zaken;
  • de verblijfsstatus van de vader;
  • de hulpverlening van de moeder, waaronder de geadviseerde psycho-educatie:
  • welke stappen zijn gezet in het kader van de beeldvorming van [de minderjarige] over zijn vader en
  • of een beschermingsmaatregel nuttig en nodig kan zijn.
Omgangsregeling
2.3
De vader verzoekt het hof bepalen dat hij gerechtigd is tot contact met [de minderjarige] , op te bouwen van een tweewekelijks belcontact naar een begeleide omgang en zo mogelijk onbegeleide omgang, onder begeleiding van daarvoor in te zetten hulpverlening, dan wel een omgangsregeling te bepalen die het hof juist acht.
2.4
Bij beschikking van 14 maart 2024 heeft het hof het verzoek van de moeder om de vader het recht op omgang met [de minderjarige] geheel te ontzeggen afgewezen en de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigd. Zoals het hof in die beschikking al heeft overwogen, is het van belang dat [de minderjarige] in de vorming van zijn identiteit, zich een beeld kan vormen van zijn beide ouders met ieder hun eigen familie en (culturele) achtergrond. Het hof benadrukt daarom dat het de bedoeling is dat er indien mogelijk contact tot stand zal komen tussen de vader en [de minderjarige] , dit in ieder geval in de vorm van videobellen zal zijn. In lijn met het advies van de raad is het hof echter van oordeel dat eerst hulpverlening voor [de minderjarige] en psycho-educatie voor de moeder nodig is om het contact met de vader voor [de minderjarige] mogelijk te maken. Hoewel deze hulpverlening in eerste instantie niet van de grond leek te komen, is in september gezinsbegeleiding bij de moeder gestart. Deze gezinsbegeleiding is (mede) betrokken om te onderzoeken wat [de minderjarige] nodig heeft om contact met de vader te bewerkstelligen en voor de psycho-educatie voor de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder laten weten dat zij vertrouwen heeft in deze hulpverlening en dat [de minderjarige] goed op de hulpverlener reageert. Ook heeft de moeder benadrukt dat zij in het verleden EMDR heeft gehad waardoor zij minder last heeft van de angst richting de vader en dat zij mee zal werken aan het bewerkstelligen van contact tussen de vader en [de minderjarige] op het moment dat vanuit de hulpverlening wordt aangegeven dat het daar tijd voor is.
2.5
Het hof is van oordeel dat de inmiddels ingezette hulpverlening adequaat is en benadrukt dat het van belang is dat deze wordt voortgezet. De stappen die nodig zijn om het contact tussen de vader en [de minderjarige] voor [de minderjarige] mogelijk te maken moeten nog worden doorlopen, zodat het naar het oordeel van het hof op dit moment nog te vroeg voor [de minderjarige] is om een omgangsregeling tussen hem en de vader vast te stellen. Het hof zal het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen.
2.6
Het hof merkt daarbij op dat elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling van tijdelijke aard is, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
Informatieregeling
2.7
Naast het voorgaande verzoekt de vader de frequentie van de vastgelegde informatieregeling te verhogen zodat dat hij eens per twee maanden informatie zal krijgen over [de minderjarige] . De vader stelt in dat kader dat hij zich adequaat moet kunnen voorbereiden op contact met [de minderjarige] en dat daar een informatieregeling met een hogere frequentie bij past. Dit is met name nodig zolang er nog geen contact is, aldus de vader.
2.8
Artikel 1:377b lid 1 BW bepaalt dat de ouder die met het gezag is belast, gehouden is om de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
In het tweede lid is bepaald dat kan de rechter zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve kan bepalen dat het eerste lid van dit artikel buiten toepassing blijft als het belang van het kind dat vereist.
2.9
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het van belang is dat de vader regelmatig informatie krijgt over [de minderjarige] . Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat het daarvoor voldoende is dat de moeder de vader eens per kwartaal informeert. In hetgeen de vader in hoger beroep heeft gesteld, ziet het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het hof zal het verzoek van de vader ten aanzien van de frequentie van de informatieregeling dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dat punt bekrachtigen.
2.1
In aanvulling daarop merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder sinds december geen informatie over [de minderjarige] meer aan de vader heeft gestuurd. Het hof acht het van belang dat de vader op de hoogte blijft van het leven en de ontwikkelingen van [de minderjarige] . Ook als er in de toekomst contact tussen de vader en [de minderjarige] gaat plaatsvinden is het van belang dat de vader weet wat er in het leven van [de minderjarige] speelt zodat hij op dat moment zo goed mogelijk bij [de minderjarige] kan aansluiten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof daarom benadrukt dat de moeder gehouden is om de informatieregeling na te komen. De moeder heeft toegezegd dit te zullen doen en dat zij ter herinnering een alarm op haar telefoon zal instellen. Hoewel het nakomen van de informatieregeling de verantwoordelijkheid van de moeder is, benadrukt het hof dat ook de advocaten van partijen, al dan niet op verzoek van hun cliënt(e), hier een rol in kunnen spelen aangezien de informatieregeling ingevolge de bestreden beschikking via de advocaten van de ouders loopt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal hoger beroep,:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 juni 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, J.B. de Groot en K. Mans, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 26 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.