ECLI:NL:GHARL:2024:7248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
200.345.705
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, die het gezag over beide kinderen heeft, is in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 10 juni 2024 de ondertoezichtstellingen heeft verlengd tot 11 juni 2025. De moeder is van mening dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing niet langer nodig zijn en verzoekt het hof om deze te verkorten. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Gelderland, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt het hof de beslissing van de kinderrechter te bekrachtigen.

De zaak is behandeld op 29 oktober 2024, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de GI. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en is tot de conclusie gekomen dat de zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter heeft eerder vastgesteld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is, en het hof onderschrijft deze conclusie. De moeder heeft weliswaar positieve ontwikkelingen doorgemaakt, maar het hof is van oordeel dat het verzoek om verkorting van de termijn niet in het belang van de kinderen is. De beslissing van de kinderrechter wordt daarom bekrachtigd, en het hof benadrukt het belang van de betrokkenheid van de jeugdbeschermer en de noodzaak om te blijven werken aan de ontwikkeling van de kinderen.

De beschikking is openbaar uitgesproken op 26 november 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.705
(zaaknummers rechtbank Gelderland 434316 en 435331)
beschikking van 26 november 2024
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. A. van den Berg,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland(de GI),
gevestigd: Arnhem.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 en verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] , geboren [in] 2013.

2.Belangrijke informatie

2.1
De moeder heeft het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat betekent dat de moeder belangrijke beslissingen over hen kan nemen.
2.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 11 juni 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
2.3
[de minderjarige1] is in het verleden uithuisgeplaatst en gedurende een deel van die periode ook gesloten geplaatst geweest. Medio juli 2022 is [de minderjarige1] thuisgeplaatst bij de moeder. Bij beslissing van 8 juli 2024 heeft de kinderrechter opnieuw een machtiging verleend om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 11 juni 2025.
[de minderjarige1] woont sinds medio 2024 bij [naam1] in [woonplaats1] , maar verblijft op dit moment in de [naam2] in [plaats1] .
2.4
Op 11 juni 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd.
[de minderjarige2] woont sinds december 2023 bij gezinshuis [naam3] in [plaats2] .

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft op 10 juni 2024 op verzoek van de GI beslist dat de ondertoezichtstellingen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden verlengd tot 11 juni 2025 en dat [de minderjarige2] in een gezinsgerichte voorziening blijft wonen (de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd) tot 11 juni 2025
.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan.
De moeder vindt dat het hof het verzoek van de GI over [de minderjarige1] alsnog moet afwijzen en de verzoeken van de GI over [de minderjarige2] moet afwijzen voor zover de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing langer is dan zes maanden.
4.2
De GI voert verweer en vraagt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift van 10 september 2024 met bijlagen;
  • het verweerschrift van de GI met bijlagen en
  • het bericht van de advocaat van de moeder van 28 oktober 2024.
5.2
[de minderjarige2] heeft in een brief aan het hof geschreven wat hij van de zaak vindt.
5.3
De zitting bij het hof was op 29 oktober 2024. Aanwezig waren:
  • de moeder, met haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger van de GI.
De raad heeft vooraf laten weten niet bij de zitting aanwezig te zijn.
5.4
Op 14 november 2024 heeft [de minderjarige1] aan het hof verteld wat hij van de zaak vindt. Partijen en de raad hebben ermee ingestemd dat het hof de informatie uit dit gesprek bij de beslissing zal betrekken zonder dat deze met hen is besproken.

6.De redenen voor de beslissing

[de minderjarige1]
6.1
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met die beslissing van de kinderrechter.
Verlenging ondertoezichtstelling
6.2
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling en de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen als nog steeds aan die voorwaarden wordt voldaan. Dat mag steeds voor maximaal een jaar (artikel 1:260 BW).
6.3
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat een ondertoezichtstelling gelet op de ernst van de aanwezige zorgen noodzakelijk is.
Partijen zijn het erover eens dat er ernstige zorgen zijn over [de minderjarige1] . Anders dan de moeder stelt vindt het hof niet dat het strafrecht voldoende kaders biedt voor [de minderjarige1] om de bestaande ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Zoals de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt kan de ondertoezichtstelling naast de betrokken hulpverlening vanuit het strafrecht bestaan en heeft de jeugdbeschermer een eigen rol te vervullen. De GI is al langer betrokken bij [de minderjarige1] en het hof vindt het belangrijk dat die ook betrokken blijft. Daar komt bij dat de GI tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd de hulpverlening vanuit het strafrechtelijke kader te zullen ondersteunen en daaraan niet in de weg te zullen staan.
6.4
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Sinds de bestreden beschikking is er een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder laten weten dat deze uithuisplaatsing een obstakel is voor de mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling van [de minderjarige1] . Ook dit is volgens de moeder een reden om de ondertoezichtstelling niet langer te verlengen. Immers, indien er geen ondertoezichtstelling meer is kan er ook niet langer sprake zijn van een machtiging tot uithuisplaatsing en kan die ook niet langer een obstakel vormen, aldus de moeder.
Het hof benadrukt in dat kader dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in deze procedure niet ter beoordeling voor ligt en dat het ook niet de bedoeling is dat de uithuisplaatsing in deze procedure indirect aan het hof wordt voorgelegd. Daar komt bij dat de jeugdbeschermer tijdens de mondelinge behandeling heeft gezegd dat hij bij de strafzittingen over de verlenging van de voorlopige hechtenis aanwezig was en dat de machtiging tot uithuisplaatsing daarin niet aan de orde is geweest. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder haar standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing aan eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling in de weg staat gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende onderbouwd.
6.5
Op verzoek van [de minderjarige1] zal het hof de beslissing in deze zaak aan hem meedelen door middel van een brief. Het hof heeft de beslissingen in die brief als volgt aan [de minderjarige1] uitgelegd:
Beste [de minderjarige1] ,
Op 14 november heb je een gesprek gehad met een raadsheer van het hof over de verlenging van de ondertoezichtstelling. Tijdens dit gesprek heb je verteld dat jij vindt dat de ondertoezichtstelling niet moet worden verlengd omdat je jouw jeugdbeschermer slechts een paar keer per jaar ziet. Je vraagt je daarom af wat je aan een ondertoezichtstelling hebt.
Het hof heeft op 29 oktober met jouw moeder en de jeugdbeschermer gesproken over de vraag of een ondertoezichtstelling nog langer nodig is voor jou.
Het hof heeft besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen. De reden daarvoor is dat het hof zich, net als de jeugdbeschermer, zorgen maakt over jou. Het hof vindt het belangrijk dat de jeugdbeschermer jouw ontwikkeling kan blijven volgen en als dat nodig is ook hulp voor jou kan in zetten buiten het strafrecht om.
[de minderjarige2]
6.6
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter over de verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] moet blijven gelden. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met die beslissing van de kinderrechter.
Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
6.7
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling en de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen als nog steeds aan die voorwaarden wordt voldaan. Dat mag steeds voor maximaal een jaar (artikel 1:260 BW).
6.8
De kinderrechter kan een kind daarnaast uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW). De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen als uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is. Dat mag steeds voor maximaal een jaar (artikel 1:265c lid 2 BW).
6.9
De moeder heeft niet betwist dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Tijdens de mondelinge heeft de moeder laten weten dat zij zich ervan bewust is dat [de minderjarige2] op dit moment niet thuis kan wonen. Met deze procedure wil de moeder bewerkstelligen dat de termijn van de maatregelen wordt verkort, zodat er druk op de GI komt te staan om in te zetten op uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] . De moeder vreest dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige2] op enig moment verstreken zal zijn als zij langdurig langs de zijlijn blijft staan, en dat [de minderjarige2] dan ook in de toekomst niet meer bij haar kan wonen. Door uitbreiding van de omgang wil de moeder, ook aan [de minderjarige2] , laten zien dat zij inmiddels in staat is om voor [de minderjarige2] te zorgen.
Hoewel het hof ziet dat de moeder positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en begrijpt dat zij graag wil laten zien dat zij er inmiddels (meer) voor [de minderjarige2] kan zijn, vindt het hof het verzoek van de moeder op dit moment niet in het belang van [de minderjarige2] .
6.1
Het hof benadrukt dat het doel van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing is om ervoor te zorgen dat de ouders de verzorging en opvoeding voor de kinderen op termijn weer zelf kunnen dragen. Zolang sprake is van een ondertoezichtstelling met een machtiging tot uithuisplaatsing, is het uitgangspunt dan ook dat moet worden gewerkt aan thuisplaatsing. Onderdeel daarvan is het bevorderen en zo mogelijk uitbreiden van het contact tussen ouder en kind. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI in dat kader benadrukt dat ook de GI het belangrijk vindt dat het contact tussen [de minderjarige2] en de moeder indien mogelijk wordt uitgebreid. Op dit moment laat [de minderjarige2] echter grote weerstand zien tegen onbegeleid contact met de moeder. Het hof vindt het net als de GI van belang dat onderzocht wordt waar de weerstand bij [de minderjarige2] vandaan komt. De GI heeft in overleg met gedragswetenschappers een NIKA-traject voorgesteld. Dit traject kan waarschijnlijk in januari starten en zal naar verwachting rond juni worden afgerond. Het hof verwacht dat er daarna meer duidelijkheid zal zijn over de omgang tussen de moeder en [de minderjarige2] en daarmee ook over de gronden van en noodzaak voor de uithuisplaatsing.
Het voorgaande brengt met zich mee dat een verkorting van de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, die tot 11 juni 2025 lopen, op dit moment niet aan de orde is. Bij het NIKA-traject kunnen de positieve ontwikkelingen die de moeder heeft doorgemaakt worden meegenomen.
Conclusie
6.11
Kortom, het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem) van 10 juni 2024 en
wijst af wat verder is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K. Mans en M.H.H.A. Moes, in samenwerking met mr. M.A. Mertens, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024.