ECLI:NL:GHARL:2024:724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
200.333.889
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing bewind in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot opheffing van een bewind. De verzoekster, geboren in 1971, had eerder een tijdelijk bewind over haar goederen laten instellen door de kantonrechter, met benoeming van [verweerder] B.V. als bewindvoerder. De verzoekster verzocht om opheffing van het bewind, omdat zij van mening was dat de noodzaak daartoe niet meer bestond en dat het bewind niet in haar belang was. De kantonrechter had het verzoek afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 januari 2024 was de verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, mr. I.P. Rietveld. De bewindvoerder had geen schriftelijk verweer gevoerd, maar ondersteunde de bestreden beschikking. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de financiële situatie van de verzoekster en de rol van de bewindvoerder. Het hof concludeerde dat de verzoekster niet had aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De bewindvoerder had de schuldenlast van de verzoekster weten te verlagen en had haar geholpen met voedsel- en kledingbonnen.

Het hof oordeelde dat de verzoekster onvoldoende realistisch inzicht had in haar financiële situatie en dat het bewind nog steeds zinvol was. De grieven van de verzoekster werden verworpen en de beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd. Het hof benadrukte dat de situatie van de verzoekster niet vergelijkbaar was met eerdere uitspraken van andere gerechtshoven, waarbij het bewind wel was opgeheven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.889
(zaaknummer rechtbank Gelderland 10261562)
beschikking van 30 januari 2024
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. I.P. Rietveld te Arnhem,
als belanghebbenden worden aangemerkt:
[verweerder] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
en
[de zoon],
wonende te [woonplaats2] ,
zoon van [verzoekster] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal die beschikking hierna “de bestreden beschikking” noemen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 oktober 2023,
- een mailbericht van de bewindvoerder van 9 november 2023, en
- een mailbericht van de bewindvoerder van 12 januari 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2024 plaatsgevonden. Daarbij was [verzoekster] aanwezig, bijgestaan door haar advocaat.
2.3
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Rietveld een aantal bijlagen overgelegd, namelijk een mailbericht van de bewindvoerder aan haar met daarbij recente bankafschriften van [verzoekster] . Aangezien de bewindvoerder bekend is met deze stukken, heeft het hof deze stukken aan het dossier toegevoegd.

3.De feiten

3.1
[verzoekster] is geboren [in] 1971.
3.2
Bij beschikking van 28 april 2021 heeft de kantonrechter tot 29 april 2026 een tijdelijk bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] , met benoeming van [verweerder] B.V. als haar bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 15 februari 2022 heeft dit hof, locatie Arnhem, de beschikking van 28 april 2021 van de kantonrechter bekrachtigd.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 28 december 2022, heeft [verzoekster] om opheffing van het bewind verzocht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
[verzoekster] is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoekster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
4.3
De bewindvoerder heeft het hof op 9 november 2023 en 12 januari 2024 bericht geen schriftelijk verweer te voeren en niet ter zitting te verschijnen, maar de bestreden beschikking volledig te ondersteunen.

5.De motivering van de beslissing

de wet
5.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
standpunten
5.2
[verzoekster] stelt dat haar goederen ten onrechte onder bewind zijn gesteld (grief 1). [verzoekster] vindt niet dat er nog steeds een noodzaak bestaat voor het bewind (grief 2). [verzoekster] vindt ook niet dat het bewind in haar belang is (grief 3). Zij kan er vooral niet tegen dat anderen dingen voor haar bepalen en dat zij haar autonomie kwijt is, en de bewindvoerder neemt beslissingen waar zij het niet mee eens is. Zo verzekert de bewindvoerder [verzoekster] niet aanvullend voor tandheelkundige en psychologische hulp. Het bewind is volgens [verzoekster] ook niet zinvol (grief 4): er is een onwerkbare situatie ontstaan omdat de bankrekening van [verzoekster] bij de ING bank is beëindigd en zij een andere bankrekening heeft gekregen, die zij niet wil gebruiken. Verder heeft de bewindvoerder niets gedaan met het verzoek van [verzoekster] om mee te doen aan de gemeentelijke schuldsaneringsregeling. De heer [naam1] , coördinator van [naam2] , kan de gemeentelijke schuldhulpverlening begeleiden (grief 5). De kantonrechter had volgens [verzoekster] dan ook net als het gerechtshof Den Bosch in zijn beschikking van 16 juni 2022 [1] in een vergelijkbare zaak, moeten beslissen tot opheffing van het bewind (grief 6).
5.3
De bewindvoerder is het eens met de beslissing van de kantonrechter. Volgens de bewindvoerder is opheffing van het bewind onverstandig en erkennen ook diverse maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij [verzoekster] de noodzaak tot voortzetting van het bewind. [verzoekster] ontkent haar problematische schulden. De bewindvoerder ontvangt heel veel (mail)berichten van [verzoekster] en ook regelmatig door instanties doorgestuurde berichten afkomstig van [verzoekster] die onmogelijk te begrijpen zijn. [verzoekster] weigert ook iedere vorm van hulpverlening. Ondanks het verzet van [verzoekster] kan de bewindvoerder het bewind naar behoren uitvoeren. Er is inmiddels ook een traject schuldhulpverlening gestart.
oordeel hof
5.4
Het hof is, na eigen onderzoek, net als de kantonrechter, van oordeel dat [verzoekster] niet heeft aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat het bewind niet meer zinvol is. Ondanks het verzet van [verzoekster] is het de bewindvoerder gelukt haar schuldenlast naar beneden te brengen van € 17.980,23 op 10 december 2021 naar
€ 15.017,73 op 26 april 2023. De bewindvoerder heeft de discussie met [verzoekster] over het gebruik van een bankrekening opgelost door [verzoekster] via de gemeente voedsel- en kledingbonnen te verstrekken, in plaats van leefgeld op een bankrekening te storten. Uit de door [verzoekster] op de mondelinge behandeling overgelegde bankafschriften blijkt verder dat de bewindvoerder, in tegenstelling tot wat [verzoekster] stelt, energietoeslag voor haar heeft aangevraagd en verkregen. Uit die bankafschriften blijkt ook dat de bankrekening van [verzoekster] inmiddels een positief saldo van enkele duizenden euro’s heeft. Dat betekent dat er mogelijkheden zijn of zullen komen voor het treffen van een regeling met de schuldeisers. Er is via de gemeente een minnelijk schuldhulpverleningstraject ingezet dat op dit moment loopt. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat [verzoekster] een voldoende realistisch beeld van haar geldzaken heeft om zelf tot een regeling met haar schuldeisers te kunnen komen. Het feit dat [verzoekster] zonder een goede reden samenwerking met de bewindvoerder weigert, wijst er eerder op dat [verzoekster] dit niet kan. Een verklaring van de door haar genoemde coördinator van [naam2] of een andere schulphulpverlener die haar kan helpen ontbreekt. Het verzet van [verzoekster] tegen het bewind zorgt er ook voor dat de bewindvoerder haar geen zelfstandigheidstraject kan aanbieden om te laten zien dat zij haar geldzaken zelf kan regelen. Kortom, uit niets blijkt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat het bewind niet zinvol is. De vergelijking met de beschikking van het gerechtshof Den Bosch van 16 juni 2022 gaat niet op. Anders dan in die zaak is het bewind hier juist wel zinvol gebleken.
5.5
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 juli 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K.A.M. van Os-ten Have en A.E. Grosscurt, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier, en is op 30 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.