ECLI:NL:GHARL:2024:7152

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.341.893
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake zorg- en opvoedingstaken tussen ouders van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2024 de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 mei 2024 bekrachtigd. De zaak betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [de minderjarige], geboren in 2022, tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om een andere regeling voor de zorg- en opvoedingstaken, omdat zij van mening is dat de huidige regeling niet in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] is. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) zijn van mening dat de huidige regeling, waarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is, het beste is voor het kind.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende opvoedvaardigheden heeft om een co-ouderschapsregeling of een ruimere contactregeling te rechtvaardigen. De moeder heeft begeleiding nodig en er zijn zorgen over haar emotionele stabiliteit en de hygiëne in haar woning. De GI heeft aangegeven dat de huidige regeling, die al enige uitbreiding heeft ondergaan, voorlopig de beste optie is voor de ontwikkeling van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten betaalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.893
(zaaknummer rechtbank Overijssel 307283)
beschikking van 21 november 2024
inzake
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl,
en
[verweerder],
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.L. Geeraths.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 29 februari 2024 en 6 mei 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 6 mei 2024 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 30 mei 2024;
- het verweerschrift van de GI met bijlagen;
- het verweerschrift van de vader;
- het e-mailbericht van de moeder van 21 oktober 2024 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI, vergezeld door een stagiaire;
- twee vertegenwoordigers van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van: [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2022. De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] , die bij de vader woont.
3.2
Bij beschikking van 25 oktober 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 25 oktober 2023.
3.3
Bij beschikking 20 april 2023 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] op het adres van de vader verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling met ingang van 17 april 2023 tot 25 oktober 2023.
3.4
Bij beschikking van 5 oktober 2023 heeft de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling en van de uithuisplaatsing verlengd tot 25 oktober 2024. De moeder heeft tegen die beschikking hoger beroep ingesteld.
3.5
De vader heeft op 18 december 2023 aan de rechtbank verzocht om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn en om een zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen.
3.6
De rechtbank heeft bij beschikking van 29 februari 2024 de beslissing op het in 3.5 genoemde verzoek aangehouden in afwachting van de beslissing op het door de moeder ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van 5 oktober 2023.
3.7
Bij beschikking van 4 april 2024 heeft dit hof de beschikking van 5 oktober 2023 bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen de ouders is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking is:
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader is en
- als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de moeder een
keer per week begeleide omgang heeft met [de minderjarige] gedurende 5 uur en 30 minuten, waarbij de
omgang kan worden aangepast onder regie van de GI en waarbij het doel is om met inzet
van hulpverlening toe te werken naar uitbreiding in de duur van de omgangsregeling en
eventueel toewerken naar een (gedeeltelijk) onbegeleid bezoek.
4.2
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 mei 2024. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor zover daarin de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld en opnieuw beschikkende te bepalen:
- dat [de minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijft;
- dan wel dat [de minderjarige] bij de moeder verblijft van vrijdag uit de kinderopvang/school tot
zondagavond 18.00 uur;
- dan wel een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij vraagt het hof om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel de beslissing te nemen die het hof juist acht, kosten rechtens.
4.4
De GI heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere omvatten:
een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
De moeder is het niet eens met de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zij vindt dat de basisregeling, met de uitbreiding die al is ingevoerd, nu al zo goed verloopt dat niet langer hoeft te worden gewacht met een verdere uitbreiding. Er zijn geen zorgen over haar opvoedvaardigheden. Een uitbreiding van de omgang zal volgens de moeder meer rust en balans brengen, waardoor zij meer grip krijgt op haar moederschap. De moeder is tijdens de omgangsmomenten ontspannen en zij en [de minderjarige] ervaren plezier. Haar woning ziet er netjes uit en zij is ook in praktische zin goed in staat om voor [de minderjarige] te zorgen. Zij sluit aan bij zijn behoeften, neemt haar verantwoordelijkheid en komt alle afspraken na. Een uitgebreidere onbegeleide zorgregeling is volgens de moeder in het belang van een goede ontwikkeling van [de minderjarige] .
5.3
De vader stelt dat de basisregeling nu nog niet verder uitgebreid kan worden omdat er nog steeds zorgen zijn over de moeder, die het goed wil doen en alle medewerking wil verlenen aan de hulpverlening, maar die niet overvraagd moet worden. De wijze waarop de moeder haar emoties reguleert is nog steeds een zorg. De moeder is minimaal belastbaar. Een week-op-week-af-regeling is sowieso niet realistisch. Als een uitbreiding op enig moment door de GI wel mogelijk wordt geacht dan zal hij daaraan alle medewerking verlenen. De huidige regeling brengt rust en stabiliteit voor [de minderjarige] , die daardoor grote sprongen maakt in zijn ontwikkeling en de achterstand aan het inlopen is.
5.4
De GI vindt een verdere uitbreiding van de basisregeling op dit moment niet in het belang van [de minderjarige] . De moeder heeft begeleiding nodig. De GI maakt zich zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] op de momenten dat hij bij de moeder is. De duidelijke kaders van de huidige zorgregeling zorgen voor een positief en veilig contact tussen de moeder en [de minderjarige] .
5.5
De raad heeft tijdens de zitting van het hof verklaard dat de opvoedvaardigheden van de moeder, gelet op de ontwikkelingsbehoefte van [de minderjarige] , onvoldoende zijn om een co-ouderschapsregeling vast te stellen, maar ook om te bepalen dat [de minderjarige] in het weekend bij de moeder kan verblijven. De raad adviseert om de door de rechtbank vastgestelde regeling te handhaven.
5.6
Uit de stukken en wat op de zitting van het hof is gezegd is het hof het volgende gebleken. Op dit moment heeft de moeder omgang met [de minderjarige] op donderdag van 12.00 uur tot 17.30 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] ophaalt uit het kinderdagverblijf en de vader [de minderjarige] weer ophaalt bij de moeder. Inmiddels vindt een half uur van die omgang onbegeleid plaats. In die zin is er dus al, onder regie van de GI, een uitbreiding geweest van de door de rechtbank vastgestelde regeling. De moeder, die woont binnen een 24-uurs woonlocatie van de [naam1] en begeleiding nodig heeft op diverse gebieden, heeft onder andere een emotieregulatieprobleem. Bij conflicten met anderen is de moeder niet in staat om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen. Zij is dan minder emotioneel beschikbaar voor hem of belast hem zelfs met haar frustraties. De moeder heeft behandeling nodig voor dat probleem. Daarnaast wordt gezien dat de moeder de neiging heeft om [de minderjarige] , die nog maar twee jaar oud is, te behandelen als een veel ouder kind, waarmee ze hem ernstig overschat. [de minderjarige] is een kwetsbaar kind en heeft in verband met zijn ontwikkelingsachterstand juist een veilige en voorspelbare opvoedomgeving nodig, waarin hij wordt begrensd, maar ook op een bij zijn ontwikkelingsleeftijd passende wijze wordt gestimuleerd en waarin wordt aangesloten bij zijn speciale behoeften. Ook zijn er zorgen over de hygiëne in de woning van de moeder.
De moeder beschikt naar het oordeel van het hof over onvoldoende opvoedvaardigheden voor een co-ouderschapsregeling en ook naar een ruimere contactregeling dan de huidige regeling moet met zorg toegewerkt worden in het belang van [de minderjarige] .
5.7
Volgens de GI doet de moeder haar best en dankzij de begeleiding van de [naam1] gaat het wel iets beter met haar. De moeder en [de minderjarige] hebben een liefdevolle relatie met elkaar. Toch is het hof gelet op al het voorgaande van oordeel dat de ingevoerde afschaling van de begeleiding met een half uur nu de maximaal haalbare uitbreiding is. Op dit moment is geen ruimte voor een weekendregeling en zeker niet voor een co-ouderschapsregeling. Het hof verwacht dat de GI, zoals door haar toegezegd, de huidige regeling verder zal uitbreiden, zodra zij dat in het belang van [de minderjarige] mogelijk vindt.
Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
5.8
Het hof ziet, nu de moeder en de vader een relatie met elkaar hebben gehad en het hier gaat over hun zoon, aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten betaalt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 mei 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat ieder de eigen kosten betaalt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.