ECLI:NL:GHARL:2024:7148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.342.093
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedtaken en huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedtaken en de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in 2007 in Turkije zijn gehuwd en ouders zijn van een tweeling. De vrouw heeft op 25 juli 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Gelderland op 6 maart 2024 de echtscheiding heeft uitgesproken. De man is in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de rechtbank, waarin onder andere de zorgregeling voor de kinderen en de verdeling van de huwelijksgemeenschap zijn vastgesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van beide partijen beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding inmiddels is ingeschreven en dat de man en vrouw in Nederland wonen. De vrouw heeft de hoofdverblijfplaats van de kinderen gekregen, terwijl de man beperkte omgang heeft. Het hof heeft de verzoeken van de man en vrouw beoordeeld en heeft een aantal beslissingen genomen over de zorg- en opvoedingstaken, de verdeling van de huwelijksgemeenschap, en de financiële verplichtingen tussen partijen. De beschikking van de rechtbank is deels vernietigd en opnieuw beslist over de zorgregeling en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waarbij de vrouw onder andere de auto en de gouden sieraden toegewezen heeft gekregen, met bijbehorende financiële verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.093
(zaaknummers rechtbank Gelderland 422930 en 425068)
beschikking van 21 november 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Gürcan te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 maart 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 9, ingekomen op 4 juni 2024;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Gürcan van 30 september 2024 met producties 1 tot en met 13;
- een journaalbericht van mr. Anik van 1 oktober 2024 met productie 10;
- een journaalbericht van mr. Anik van 3 oktober 2024 met (vertalingen van) productie 10.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2024 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De omvang van het geschil

3.1
Partijen zijn [in] 2007 in [plaats1] , Turkije, met elkaar gehuwd.
3.2
Zij zijn de ouders van de tweeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , geboren in [woonplaats2] [in] 2019.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 17 juli 2023 zijn voorlopige voorzieningen getroffen ten aanzien van de kinderen en over het gebruik van de echtelijke woning.
3.4
De vrouw heeft op 25 juli 2023 een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De man heeft verweer gevoerd en tegenverzoeken gedaan.
3.5
Bij de beschikking van 6 maart 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 15 mei 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van ‘s-Gravenhage, waardoor het huwelijk is geëindigd.
3.6
In de beschikking van 6 maart 2024 (hierna ook: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank ook:
 de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald;
 een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen vastgesteld;
 bepaald dat de man met ingang van 6 maart 2024 aan de vrouw een bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen moet betalen van € 318 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
 bepaald dat de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de woning aan de [adres] in [woonplaats2] en de daarbij behorende inboedel gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking voort te zetten;
 de wijze van verdeling van de echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats2] gelast;
 de wijze van verdeling van de (rest van de) gemeenschap gelast;
 bepaald dat de vrouw in de interne verhouding tussen partijen de gebruikerslasten van de echtelijke woning moet dragen en dat partijen samen de eigenaarslasten moeten dragen.
De beschikking is, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.7
De man is met tien grieven van de bestreden beschikking in hoger beroep gekomen. Hij verzoekt het hof, samengevat, de bestreden beschikking deels te vernietigen en:
partijen te gelasten over te gaan tot het opstellen van een gezamenlijk ouderschapsplan en dit plan op te nemen in de te geven beschikking;
de in de bestreden beschikking opgenomen lijst van de omvang van de te verdelen gemeenschap aan te vullen;
ten aanzien van de echtelijke woning te bepalen dat de man drie makelaars moet voorstellen waaruit de vrouw er een kiest, waarbij de kosten van de makelaar ten aanzien van de taxatie en de kosten van de notaris ten aanzien van de toedeling voor de vrouw zijn;
te bepalen dat de bij de vrouw in gebruik zijnde auto aan haar wordt toegedeeld en zij de man daarom € 1.850 moet betalen;
te bepalen dat de bij de vrouw in gebruik zijnde damesfiets aan haar wordt toegedeeld en zij de man daarom € 600 moet betalen;
te bepalen dat het goud aan de vrouw word toegedeeld en zij de man daarom € 12.500 moet betalen;
te bepalen dat de man acht gouden munten aan de vrouw afgeeft ter bewaring voor de kinderen, onder verbeurte van een dwangsom;
de vrouw te veroordelen tot betaling van € 2.000 aan de gemeenschap wegens vernieling van een gitaar;
te bepalen dat de vrouw bankafschriften van al haar rekeningen van 25 januari 2023 tot en met 25 juli 2023 in het geding brengt alsook haar aangifte inkomstenbelasting 2023;
te bepalen dat de man, nadat die stukken in het geding zijn gebracht, de mogelijkheid krijgt naar aanleiding van die stukken standpunten naar voren te brengen;
de vrouw te veroordelen om € 41.960 (of een ander vast te stellen bedrag) te vergoeden aan de gemeenschap wegens benadeling van de gemeenschap;
te bepalen dat de eigenaarslasten van de woning door de vrouw worden gedragen;
te bepalen dat de vrouw vanaf 17 juli 2023 tot levering van de woning € 136 per maand als gebruiksvergoeding aan de man dient te betalen;
de vrouw te veroordelen tot betaling aan de man van de helft van de belastingteruggave, zijnde € 1.263,50;
de vrouw te veroordelen om haar aangifte inkomstenbelasting 2023 met de man af te stemmen;
te bepalen dat de eindafrekening van alle vermogensbestanddelen plaats zal vinden bij de notaris gelijk met de overdracht van de echtelijke woning, behoudens de verdeling van de inboedel.
3.8
De vrouw voert verweer en is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof, samengevat, om de man in zijn verzoeken
niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoeken af te wijzen en:
I. een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen op een wijze zoals door haar voorgesteld;
II. de man te veroordelen tot vergoeding van € 47.000 (of ander bedrag dat het hof juist acht) aan de gemeenschap wegens benadeling van die gemeenschap;
III. de man te veroordelen tot betaling van € 1.756,50 aan de vrouw wegens verdeling van bepaalde inboedelzaken;
IV. de man te veroordelen tot betaling van € 349 aan de vrouw wegens een aanslag WOZ.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Nu partijen in Turkije zijn gehuwd en zij verschillende nationaliteiten hebben heeft deze zaak een internationaal karakter. Partijen en hun kinderen wonen in Nederland. Het hof stelt ambtshalve vast dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de voorliggende verzoeken, op dezelfde gronden zoals die door de rechtbank zijn genoemd.
de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.2
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken en deze is inmiddels ook ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In zijn eerste grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte of in ieder geval te snel heeft geconcludeerd dat een ouderschapsplan als bedoeld in artikel 815 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering redelijkerwijs niet kon worden overgelegd. Desgevraagd is namens de man verklaard dat de grief niet beoogt de uitgesproken echtscheiding te vernietigen, maar enkel om partijen te gelasten alsnog een ouderschapsplan op te maken.
4.3
Het hof zal dit afwijzen. Sinds de uitspraak van de rechtbank in maart 2024 is er tussen partijen geen overleg geweest en is er geen ouderschapsplan opgemaakt zoals de man beoogt. Niet in geschil is dat de communicatie tussen partijen zeer te wensen over laat. Het is naar het oordeel van het hof daarom ook zinloos om partijen te gelasten alsnog tot een ouderschapsplan te komen. Er is alle aanleiding de echtscheiding uit te spreken ook al ontbreekt een ouderschapsplan. Grief 1 van de man faalt.
4.4
De vrouw verblijft in de voormalig echtelijke woning en de man woont elders. De woonruimte van de man is niet geschikt om de kinderen te ontvangen. De rechtbank heeft daarom bepaald dat de man iedere zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de kinderen verblijft in de voormalig echtelijke woning. Deze regeling geldt zolang de man nog geen geschikte woonruimte heeft.
4.5
De vrouw wil van deze regeling af. Het contact tussen de kinderen en de man in de woning waar de vrouw woont werkt volgens haar niet, omdat er escalaties ontstaan als partijen elkaar treffen. Het contact tussen de man en de kinderen dient daarom volgens haar elders plaats te vinden, bijvoorbeeld in een opvanghuis. Verder wil de vrouw dat de regeling wordt aangepast in die zin dat de man maar eens in de veertien dagen de kinderen ziet op de zondag van 9.00 uur tot 17.00 uur. Wel mag de man dan de kinderen op een doordeweekse dag zien, bijvoorbeeld op vrijdag na school tot 17.00 uur. De man wil de huidige regeling handhaven.
4.6
Ter zitting heeft het hof aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) advies gevraagd over de zorgregeling. De raad heeft benadrukt dat wekelijks contact tussen de man en de kinderen belangrijk is. Voor de kinderen is het van belang dat dit op een rustige plek plaatsvindt. Zodra de man eigen woonruimte heeft waar hij de kinderen kan ontvangen kan er worden gekeken naar een reguliere weekendregeling met overnachtingen. Daarvoor is het nu nog te vroeg. De raad adviseert om de huidige regeling voort te zetten met dien verstande dat er eens in de vier weken geen contact is tussen de man en de kinderen, zodat de vrouw dan een weekend rust heeft met de kinderen.
4.7
Het hof zal het advies van de raad volgen en aldus bepalen. De door de vrouw voorgestelde regeling waarbij de man doordeweeks een of twee dagen met de kinderen doorbrengt is niet haalbaar. De man woont in [woonplaats1] en zijn kinderen in [woonplaats2] en hij werkt vijf dagen per week op de doordeweekse dagen. Vooralsnog heeft de man geen woonruimte waar hij de kinderen kan ontvangen, zodat het contact vooralsnog zal blijven plaatsvinden in een voor de kinderen vertrouwde omgeving: de voormalig echtelijke woning. Als de (woon)situatie van de man wijzigt kan gewerkt worden aan een andere regeling. Grief 1 van de vrouw faalt.
de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap
4.8
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het gehele vermogen van partijen en dat tussen hen sprake is van een huwelijksgemeenschap zoals deze gold in 2009 (algehele gemeenschap van goederen). Dat is tussen partijen niet in geschil. Ook het hof gaat hier daarvan uit.
4.9
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een opsomming gegeven van de door partijen genoemde bestanddelen van de huwelijksgemeenschap. In zijn tweede grief stelt de man dat de rechtbank daarin een aantal bestanddelen niet heeft meegenomen. Hij verzoekt het hof de opsomming aan te vullen met een vordering wegens schade aan een gitaar, de auto en een fiets van de vrouw en een teruggave van de belastingdienst. De vrouw betwist dat de door de man genoemde bestanddelen in de verdeling dienen te worden betrokken.
4.1
Het hof zal de opsomming van de rechtbank niet aanvullen, omdat de man voor deze bestanddelen afzonderlijke grieven heeft geformuleerd die hierna aan de orde zullen komen. Dan zal duidelijk worden of deze bestanddelen al dan niet de gemeenschap behoren. Grief 2 faalt.
de woning aan de [adres] in [woonplaats2]
4.11
De rechtbank heeft voor de verdeling van de echtelijke woning aan de [adres] in [woonplaats2] partijen een ‘routeboekje’ gegeven. Op grond daarvan dient de woning eerst op kosten van beide partijen te worden getaxeerd door [naam1] Makelaars en krijgt de vrouw vervolgens drie maanden de gelegenheid om te bezien of zij de woning tegen die getaxeerde waarde kan overnemen. Daarna zal toedeling aan haar plaatsvinden. De betreffende notariskosten komen ten laste van partijen, ieder voor de helft. De taxatie van de woning heeft inmiddels plaatsgevonden en de waarde van de woning is vastgesteld op € 285.000. De kosten van de taxatie zijn € 750.
4.12
In zijn derde grief stelt de man dat een nieuwe taxatie dient plaats te vinden. Hij is bij de taxatie door [naam1] Makelaars niet aanwezig geweest en hij heeft het taxatierapport pas onlangs ontvangen. Hij voelt zich daarom ook niet gehouden de helft van de taxatiekosten te voldoen. De man dient drie makelaars voor te stellen, waarvan de vrouw er dan een zal kiezen. Ter zitting heeft de man nog verklaard zich niet te kunnen vinden in de door de makelaar gehanteerde methodiek. Volgens hem ligt de waarde van de woning tussen € 340.000 en € 350.000, waarbij hij zich baseert op de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2023 van € 290.000 en de vraagprijs van een andere woning in de straat die te koop stond voor € 325.000.
4.13
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft een wijze van verdeling gelast waar partijen het over eens waren. Het maakte de man niet uit wie de woning zou taxeren en evenmin is door hem als voorwaarde gesteld dat hij bij de taxatie aanwezig moest zijn. Doordat de wijze van verdeling is gelast door de rechtbank overeenkomstig de afspraken van partijen is deze tussen partijen bindend en dienen zij aldus uitvoering te geven aan de verdeling. Hetgeen door de man is aangevoerd geeft het hof geen reden hiervan af te wijken. De woning is van partijen samen en zij zijn ieder voor de helft gerechtigd tot die woning. Als deelgenoten in de ontbonden huwelijksgemeenschap moeten zij zich jegens elkaar gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 BW). Daaruit vloeit voort dat zij elk voor de helft moeten bijdragen in de kosten die leiden tot verdeling van die gemeenschap. Dit houdt in dat de notariskosten ten laste van beide partijen komen, ieder voor de helft. Grief 3 faalt.
4.14
Ten overvloede overweegt het hof nog dat de man pas op de zitting heeft verklaard het niet eens te zijn met de door [naam1] Makelaars vastgestelde waarde. Wat er niet klopt aan de waarderingsmethodiek van [naam1] Makelaars heeft de man niet duidelijk gemaakt. De verwijzing naar de WOZ-waarde van de woning en naar de vraagprijs van een andere woning in de straat is in dit kader in ieder geval van onvoldoende gewicht.
de auto en de fiets van de vrouw
4.15
In zijn vierde grief stelt de man dat de auto van de vrouw tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort. De vrouw heeft immers in eerste aanleg zelf verzocht deze auto aan haar toe te delen, waartegenover zij € 1.850 aan de man zal voldoen. Dit bestanddeel is ten onrechte door de rechtbank niet meegenomen. Verder heeft de vrouw volgens de man nog een fiets met een waarde van € 1.200 die bij haar ouders in de schuur staat. Deze fiets heeft de vrouw opzettelijk verzwegen ‘op grond van artikel 3:194 lid 2 BW’. De fiets dient aan de vrouw te worden toegedeeld, waartegenover de vrouw aan de man € 600 dient te betalen.
4.16
Volgens de vrouw heeft zij een auto moeten kopen, omdat de man de autosleutels van de gezamenlijke auto had verstopt. Zij kon zo niet naar haar werk of met de kinderen op stap. De auto komt volgens haar niet voor verdeling in aanmerking. De fiets heeft de vrouw negen jaar geleden via een fietsplan aangeschaft en is volgens haar nu niets meer waard.
4.17
Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de peildatum voor de samenstelling en omvang van de huwelijksgemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is. In dit geval is dat 25 juli 2023. Goederen die zijn aangeschaft vóór die peildatum behoren tot de ontbonden huwelijksgemeenschap. Goederen die zijn aangeschaft ná die datum behoren daar niet toe. De auto waar het in deze grief over gaat, is aangeschaft voor de peildatum. De vrouw heeft dit in eerste aanleg in haar verweer op de zelfstandige verzoeken van de man gesteld en daarbij een bankafschrift overgelegd van de betaling van die auto. Daaruit volgt dat de auto op 14 juli 2023 is aangekocht via [naam2] voor € 3.700.
Deze auto behoort dus tot de ontbonden huwelijksgemeenschap en dient verdeeld te worden. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat deze auto aan de vrouw kan worden toegedeeld, waarbij de te hanteren waarde door de vrouw niet is betwist. Aldus dient de vrouw € 1.850 aan de man te voldoen wegens toedeling van deze auto aan haar. In zoverre slaagt grief 4 van de man.
4.17
Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende de door de man gestelde waarde van de fiets van € 1.200 heeft betwist. Het is niet aannemelijk dat een fiets van negen jaar oud nog een zodanige waarde heeft en de man heeft dat ook niet onderbouwd. Het hof zal uitgaan van een waarde nihil, waartegen de fiets aan de vrouw zal worden toegedeeld. Het is het hof niet duidelijk waarom de man artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft genoemd als hij vervolgens verzoekt om toedeling van de fiets aan de vrouw en vergoeding van de helft van de waarde daarvan. Grief 4 treft op het punt van de fiets geen doel.
de gouden sieraden en de gouden munten
4.18
In zijn vijfde grief stelt de man dat aan partijen bij hun huwelijk gouden sieraden zijn geschonken. Deze sieraden behoren volgens hem tot de ontbonden huwelijksgemeenschap en hebben een waarde van € 25.000. De sieraden kunnen aan de vrouw worden toegedeeld, die daartegenover aan de man € 12.500 dient te voldoen.
4.19
De vrouw betwist dat de sieraden zijn geschonken en daardoor tot de huwelijksgemeenschap behoren. De sieraden zijn ter gelegenheid van de bruiloft door haar geleend van een vriendin en na het huwelijksfeest aan de betreffende vriendin terug gegeven.
4.2
Het hof overweegt dat tegenover hetgeen de man ten aanzien van de sieraden heeft gesteld en ter zitting heeft toegelicht, de vrouw de stelling van de man onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De man heeft een usb-stick met een film van het huwelijksfeest overgelegd en die film in het beroepschrift en ter zitting toegelicht. In deze beeldopnames is te zien dat verschillende mensen beurtelings een sieraad bij de vrouw omhangen/omdoen. Gelijktijdig wordt er door een omroeper een en ander gezegd. Door de man is onweersproken toegelicht dat de betreffende omroeper de naam van de betreffende persoon en de aard van het sieraad noemt dat bij de vrouw wordt omgehangen. Het gaat daarbij om veertien gouden armbanden, een lange ketting (cerceve) met grote munt, een rode lint ketting (besi biryerde) met vijf grote munten, een set armbanden en ketting, zes grote munten (yarim altin) en zesentwintig kleine munten (ceyrek altin). De waarde van deze stukken heeft de man toegelicht aan de hand van zijn productie 6.
De vrouw heeft de stelling van de man enkel betwist. Wel heeft zij nog een verklaring van een vriendin overgelegd, maar daaruit blijkt niet om welke sieraden het gaat en deze verklaring is tegenover hetgeen de man heeft aangevoerd dan ook onvoldoende. De man zegt die vriendin niet te kennen.
4.21
Het hof gaat daarom ervan uit dat de sieraden zijn geschonken op het bruiloftsfeest en tot de huwelijksgemeenschap behoren. Het hof zal de sieraden toedelen aan de vrouw tegen de waarde die de man heeft genoemd en bepalen dat de vrouw wegens deze toedeling aan de man € 12.500 dient te voldoen. In zoverre slaagt grief 5.
4.22
De grief ziet ook op acht gouden munten. De man stelt dat partijen ter gelegenheid van de geboorte van hun kinderen van zijn ouders acht gouden munten hebben ontvangen. Deze munten behoren dus toe aan de kinderen, maar hij verzoekt de vrouw te veroordelen deze munten aan hem af te geven zodat hij ze voor de kinderen kan bewaren. De vrouw betwist dat partijen gouden munten hebben ontvangen van de ouders van de man.
4.23
Het hof overweegt dat partijen het erover eens zijn dat, zo de munten al zijn gegeven, deze toebehoren aan hun kinderen. De munten behoren aldus niet tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen en verdeling daarvan is daarom ook niet aan de orde. De vordering van de man tot afgifte ziet op het beheer van het vermogen van de kinderen. Geschillen daarover dienen te worden voorgelegd aan de kantonrechter en kunnen niet als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure worden opgevoerd. Ten aanzien van de gouden munten faalt grief 5.
schade aan een gitaar
4.24
De man stelt in zijn zesde grief dat de vrouw zijn gitaar heeft vernield of dat heeft laten doen; zij is aansprakelijk voor de schade aan de gitaar en moet daarom € 2.000 aan de gemeenschap vergoeden. De vrouw betwist dat zij de gitaar heeft vernield of dat heeft laten doen, zodat er volgens haar geen grond is voor een schadevergoeding.
4.25
Het gaat hier om een vordering die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort als ze bestaat. Beoordeling daarvan past bij de gevraagde nevenvoorziening over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap (artikel 827 lid 1 letter b BW). Het hof overweegt dat de man, tegenover de betwisting van diens stelling door de vrouw, zijn vordering onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft ook geen specifiek bewijsaanbod gedaan op dit punt. Naar het oordeel van het hof faalt deze grief dan ook.
benadeling van de gemeenschap
4.26
Partijen verwijten elkaar over en weer dat de ander de gemeenschap heeft benadeeld door gelden ‘weg te sluizen’. Beiden hebben een grief met deze strekking geformuleerd. Volgens de man heeft de vrouw € 41.960 weggemaakt en volgens de vrouw is het juist de man geweest die € 47.000 heeft doen verdwijnen.
4.27
De man legt aan zijn vordering artikel 1:164 BW ten grondslag en het hof begrijpt de grief van de vrouw aldus dat ook zij haar vordering hierop baseert. Er dient dan sprake te zijn van het lichtvaardig maken van schulden, verspilling van goederen van de gemeenschap of het verrichten van rechtshandelingen zonder de vereiste toestemming van artikel 1:88 BW. Een en ander dient te hebben plaatsgevonden na aanvang van het geding (de echtscheidingsprocedure) of binnen zes maanden daarvoor.
4.28
De man wijst onder meer op door de vrouw in eerste aanleg overgelegde bankafschriften, waaruit volgens hem blijkt dat de vrouw gelden heeft weggesluisd naar familie en daarmee de gemeenschap heeft benadeeld. De vrouw heeft niet betwist dat zij geld naar familie heeft overgemaakt en heeft toegelicht dat dit terugbetalingen van diverse geleende gelden betrof. Het hof ziet daarom geen aanleiding de vrouw op grond van artikel 843a Rv te veroordelen haar bankafschriften over te leggen over te leggen over de periode 25 januari 2023 tot en met 25 juli 2023. Bovendien beschikt de man al over bankafschriften van de vrouw die dateren van drie maanden voorafgaand aan de peildatum. Overigens zijn partijen op grond van artikel 1:83 BW gehouden elkaar desgevraagd inlichtingen te verschaffen over het door hen gevoerde bestuur en de stand van hun goederen en schulden.
De vrouw heeft ten aanzien van haar grief gewezen op een door haar overgelegde omvangrijke hoeveelheid bankafschriften. Ter zitting is namens haar toegelicht dat daaruit zou blijken dat de man diverse bedragen heeft geschonken aan familieleden. De man heeft echter betwist dat hij giften heeft gedaan. Het hof kan uit de bankafschriften ook niet afleiden dat sprake is geweest van giften. Daarbij is er door de man op gewezen dat de betreffende afschriften zien op een periode die zich uitstrekt van 2015 tot 2023 en aldus een veel grotere tijdspanne omvatten dan de zes maanden die genoemd worden in artikel 1:164 BW.
4.29
Het hof is van oordeel dat beide partijen onvoldoende feiten hebben gesteld om tot het oordeel te komen dat de andere partij de gemeenschap heeft benadeeld als hiervoor bedoeld. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt enkel dat er gelden zijn opgenomen en gelden zijn overgeboekt, ook op tijdstippen die liggen ver voor de peildatum. Niet blijkt daaruit dat sprake was van lichtvaardig schulden maken, verspilling van goederen of verrichten van rechtshandelingen zonder de toestemming van artikel 1:88 BW. Daarbij heeft nog te gelden dat partijen gedurende hun huwelijk bevoegd waren over hun bankrekeningen te beschikken, daarvan betalingen en opnames te doen, zonder dat zij daar verantwoording over hoefden af te leggen. Grief 7 van de man faalt evenals grief 2 van de vrouw voor zover die ziet op de gestelde benadeling.
meegenomen goederen
4.3
In haar tweede grief heeft de vrouw ook gesteld dat de man diverse gemeenschappelijke (inboedel)zaken heeft meegenomen en een deel daarvan heeft verkocht. Dit betreft een gereedschapskist met sleutels en schroevendraaiers, een boormachine(set), een stofzuigerschoonmaker en een elektrische bakfiets. De bakfiets is volgens de vrouw door de man verkocht. Zij maakt aanspraak op de helft van de waarde van deze zaken, ofwel op € 1.756,50. De man stelt zich ten aanzien van dit verzoek op het standpunt dat dit een nieuw verzoek betreft dat, gelet op het bepaalde in artikel 362 Rv, niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan en bovendien in strijd is met de twee-conclusieregel. De vrouw onderbouwt haar stelling volgens de man ook niet.
4.31
Het hof overweegt dat in het algemeen geldt dat in hoger beroep geen zelfstandig verzoek kan worden gedaan. Ingeval van echtscheiding echter kan op grond van artikel
827 Rv als nevenvoorziening een (aanvullend) verzoek tot verdeling worden gedaan, ook in hoger beroep. De vrouw vult haar verzoek tot verdeling verder aan en dit is niet in strijd met de twee-conclusieregel. De man voert weliswaar nog aan dat de vrouw haar stelling niet onderbouwt, maar hij betwist het gestelde niet en voert er ook geen inhoudelijk verweer tegen. Het hof zal daarom het verzoek van de vrouw toewijzen. In zoverre slaagt grief 2 van de vrouw.
draagplicht eigenaarslasten van de woning
4.32
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning gekregen en de rechtbank heeft geoordeeld dat zij daarom ook de gebruikerslasten dient te voldoen en te dragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen de eigenaarslasten gezamenlijk dienen te dragen, waaronder begrepen de premies voor de spaarpolis.
4.33
In zijn achtste grief stelt de man dat het redelijk is dat de vrouw ook de eigenaarslasten voor het geheel draagt. De vrouw woont immers in de woning en bovendien zijn de lasten heel laag, terwijl de man slechts een kamer huurt en daarvoor € 600 per maand dient te betalen. Hij kan zich er wel in vinden dat hij voor de helft draagplichtig is voor de premies van de spaarpolis. Hij verzoekt het hof te bepalen dat ook de eigenaarslasten door de vrouw dienen te worden gedragen. Verder verzoekt hij het hof te bepalen dat hem vanaf 17 juli 2023 een gebruiksvergoeding toekomt van € 136 per maand, zulks op grond van artikel 1:165 BW dan wel artikel 3:169 BW.
4.34
Het hof constateert dat partijen het erover eens zijn dat zij beiden draagplichtig zijn voor de premies van de spaarpolis. De beslissing van de rechtbank op dit punt kan daarom in stand blijven, met dien verstande dat de draagplicht van de man blijft voortbestaan totdat de woning aan de vrouw is geleverd. De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de woning gekregen en ter zitting bleek dat de verwachting is dat de vrouw in staat is de woning over te nemen en zij er dus zal blijven wonen. Gelet daarop is het niet onredelijk dat de vrouw dan ook alle lasten van de woning draagt, dus zowel de gebruikerslasten als de eigenaarslasten. Dat kan ook als een vorm van vergoeding voor het gebruik worden gezien. Het is dan (in dit geval) niet redelijk dat de man daarnaast nog een gebruiksvergoeding krijgt. Het hof zal bepalen dat ook de eigenaarslasten van de woning in de onderlinge verhouding tussen partijen door de vrouw dienen te worden betaald en gedragen. In zoverre slaagt grief 8 van de man, voor het overige faalt de grief.
4.35
In haar derde grief verzoekt de vrouw het hof te bepalen dat de aanslag WOZ van € 698 gelijkelijk tussen partijen verdeeld wordt. De man voert aan dat de vrouw dit verzoek voor het eerst in hoger beroep doet en dat dit op grond van artikel 362 Rv niet kan.
4.36
Het hof verwijst voor het verweer van de man waar hij zich beroept op artikel 362 Rv op hetgeen hiervoor in 4.31 is overwogen. Verder overweegt het hof dat gelet op het oordeel over de eigenaarslasten van de woning, de aanslag WOZ ten laste van de vrouw dient te komen. Overigens heeft de vrouw ook niet duidelijk gemaakt op welk belastingjaar deze aanslag ziet en heeft zij ook geen enkel bewijsstuk overgelegd. Grief 3 van de vrouw faalt.
belastingteruggave en afstemmen aangifte inkomstenbelasting
4.37
In zijn negende grief stelt de man dat uit de bankafschriften van de vrouw blijkt dat ze op 9 juni 2023 een belastingteruggave heeft gehad van € 2.527. De teruggave heeft betrekking op belastingjaar 2022 en daarom komt de helft daarvan aan de man toe. Hij verzoekt het hof de vrouw te veroordelen tot betaling van de helft van dit bedrag aan hem.
Ook dient de vrouw veroordeeld te worden om de belastingaangifte over 2023 met de man af te stemmen en eventuele teruggaven/betalingen te verdelen/verrekenen.
4.38
De vrouw voert aan dat partijen over 2022 samen aangifte hebben gedaan. Op grond daarvan moest de man € 384 betalen en kreeg de vrouw € 2.527 terug. Wat de vrouw terugkrijgt is kindgebonden budget en komt ten goede aan de kinderen. De vrouw vindt het geen probleem om de aangifte 2023 samen met de man af te stemmen.
4.39
Het hof overweegt dat tussen partijen vast staat dat de vrouw € 2.527 heeft terug ontvangen van de belastingdienst en dit betrekking heeft op het belastingjaar 2022. In dat jaar was het echtscheidingsverzoek nog niet ingediend, zodat deze vordering/teruggave behoort tot de ontbonden huwelijksgemeenschap, ongeacht of dit ziet op kindgebonden budget of anderszins. De vrouw dient daarom de helft van dit bedrag, ofwel € 1.263,50 aan de man te betalen. In zoverre slaagt grief 9 van de man. Nu de vrouw het geen probleem vindt om de aangifte 2023 onderling af te stemmen, ziet het hof geen aanleiding om de vrouw daartoe te veroordelen. In zoverre faalt grief 9.
eindafrekening bij de notaris
4.4
In zijn tiende grief verzoekt de man het hof om partijen te veroordelen over te gaan tot een eindafrekening van alle vermogensbestanddelen, behoudens de inboedel, op het moment van de notariële overdracht van de echtelijke woning. De vrouw merkt op dat zij dat wel wil doen en dat het niet nodig is dat zij daartoe wordt veroordeeld.
4.41
Nu partijen het erover eens zijn dat de totale eindafrekening bij de notaris zal plaatsvinden op het moment van de notariële levering van de echtelijke woning, zal het hof daar rekening mee houden in de beslissing. In zoverre slaagt grief 10.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven 4, 5, 8, 9 en 10 van de man deels, evenals grief 3 van de vrouw. Voor het overige falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
6 maart 2024, maar alleen voor zover het betreft de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de afwijzing van het verzoek van de man ten aanzien van de gouden sieraden en de draagplicht van de eigenaarslasten van de woning, en beschikt in zoverre opnieuw en verder aanvullend:
6.2
stelt als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vast dat zij drie zondagen achtereen van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de man verblijven in de woning aan de [adres] in [woonplaats2] , waarna de kinderen de vierde zondag niet bij de man verblijven, en zo verder;
6.3
deelt de gouden sieraden die tijdens het huwelijksfeest aan partijen zijn geschonken, hiervoor vermeld in rechtsoverweging 4.20, toe aan de vrouw onder de verplichting voor de vrouw om aan de man € 12.500 te betalen, dit bedrag te voldoen ter gelegenheid van de levering van de woning [adres] in [woonplaats2] bij de notaris;
6.4
bepaalt dat de man tot aan de levering van voormelde woning draagplichtig is voor de helft van de premies van de spaarpolis,
6.5
bepaalt dat de vrouw voor het geheel draagplichtig is ten aanzien van de eigenaarslasten van voormelde woning;
6.6
deelt de bij de vrouw in gebruik zijnde auto, aangekocht in juli 2023, toe aan de vrouw onder de verplichting om aan de man € 1.850 te betalen, dit bedrag te voldoen ter gelegenheid van de levering van voormelde woning bij de notaris;
6.7
deelt de gereedschapskist met sleutels en schroevendraaiers, een boormachine(set), een stofzuigerschoonmaker en een elektrische bakfiets toe aan de man, onder de verplichting om aan de vrouw € 1.756,50 te betalen, dit bedrag te voldoen ter gelegenheid van de levering van voormelde woning bij de notaris;
6.8
bepaalt dat de vrouw wegens een ontvangen teruggave van de belastingdienst over het jaar 2022 aan de man € 1.263,50 dient te betalen, te voldoen ter gelegenheid van de levering van voormelde woning bij de notaris;
6.9
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.1
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.11
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.