ECLI:NL:GHARL:2024:7147

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.340.317
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van kinderalimentatie en gezag in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2024 de beschikking van de rechtbank Gelderland bekrachtigd, waarin kinderalimentatie was vastgesteld. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had niet aangetoond dat de kinderalimentatie hoger moest zijn dan de door de rechtbank vastgestelde bedragen. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 24 januari 2024, waar de rechtbank het gezamenlijk gezag van de vrouw en de man over hun minderjarige kind beëindigde en de vrouw het eenhoofdig gezag toekende. De man werd verplicht om een maandelijkse bijdrage te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kind. De vrouw ging in hoger beroep tegen de hoogte van deze bijdrage, die door de rechtbank was vastgesteld op € 16,67 per maand met ingang van 24 augustus 2023 en € 17,70 per maand met ingang van 1 januari 2024. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 24 oktober 2024 waren beide partijen niet aanwezig. Het hof overwoog dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de man meer moest betalen. De vrouw had geen verweer gevoerd tegen de inkomensspecificaties van de man, die zijn Wajong-uitkering had aangetoond. Het hof concludeerde dat de vrouw niet had aangetoond dat de door de man te betalen bijdrage hoger moest zijn dan de vastgestelde bedragen, en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.317
(zaaknummer rechtbank Gelderland 424746)
beschikking van 21 november 2024
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.S.F. ten Kortenaar, die zich op 19 juni 2024 heeft onttrokken,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 22 april 2024;
  • een journaalbericht van mr. Ten Kortenaar van 12 juni 2024 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2024 in Zwolle plaatsgevonden. Partijen zijn daarbij, ondanks behoorlijke oproeping, niet aanwezig geweest en zij hebben zich ook niet laten vertegenwoordigen door een advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
[de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2022 in [woonplaats1] .
[de minderjarige1] is door de man erkend en zij woont bij de vrouw. De vrouw is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
De vrouw heeft nog vier minderjarige kinderen uit eerdere relaties:
[de minderjarige2] , geboren [in] 2011;
[de minderjarige3] , geboren [in] 2014;
[de minderjarige4] , geboren [in] 2015;
[de minderjarige5] , geboren [in] 2019.
3.3
De man heeft nog twee minderjarige kinderen uit eerdere relaties:
[de minderjarige6] , geboren [in] 2007;
[de minderjarige7] , geboren [in] 2015.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank:
- het gezamenlijk gezag van de vrouw en de man over [de minderjarige1] beëindigd en bepaald dat de vrouw het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] uitoefent;
- bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , in de toekomst vooraf en vóór de eerste van de maand, moet betalen:
* € 16,67 per maand met ingang van 24 augustus 2023 en
* € 17,70 per maand met ingang van 1 januari 2024.
4.2
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover daarbij de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] is vastgesteld. Zij verzoekt het hof om die beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw beschikkende die bijdrage vast te stellen op € 350,- per maand.
4.3
De man heeft geen verweerschrift ingediend.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
De vrouw heeft in haar beroepschrift gesteld dat de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [de minderjarige1] en bij de vaststelling van de draagkracht van de man om in die behoefte te voorzien ten onrechte heeft aangenomen dat de man uitsluitend een Wajong-uitkering van € 1.131,- per maand ontvangt. Volgens de vrouw heeft de rechtbank vervolgens ook ten onrechte rekening gehouden met de onderhoudsverplichting van de man voor twee kinderen uit een eerdere relatie.
5.2
De man heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd.
5.3
De vrouw voert aan dat zij niet aanwezig is geweest bij de mondelinge behandeling van de rechtbank en dat haar advocaat de door de man tijdens die behandeling op diens telefoon getoonde inkomensspecificaties van het UWV niet heeft gezien, waarmee volgens haar het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Het hof overweegt dat in het overgelegde proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de rechtbank is te lezen dat de man tijdens die behandeling op zijn telefoon naar aanleiding van de zoekterm “UWV” een aantal betalingsspecificaties heeft gevonden, die vervolgens door de rechter, de advocaat van de vrouw en de man gezamenlijk zijn bekeken. De advocaat van de vrouw heeft op die zitting vervolgens verklaard dat de door de man getoonde gegevens buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de wijze waarop de man de gegevens heeft getoond in strijd is met de goede procesorde, subsidiair dat de hoogte van het inkomen van de man wordt betwist.
Wat daar ook van zij, het hof is van oordeel dat, voor zover de vrouw stelt dat zij bij de rechtbank haar recht op hoor en wederhoor niet heeft kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door haar alsnog in de gelegenheid te stellen haar desbetreffende standpunt toe te lichten (zie HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1991). Die gelegenheid heeft de vrouw in haar beroepschrift genomen.
Het hof stelt voorop dat de wijze waarop de rechtbank op de zitting via de telefoon van de man heeft kennisgenomen van diens inkomensgegevens niet ongeoorloofd is. Daaruit bleek dat de man maandelijks van het UWV een bedrag ontving van (meestal) tussen de € 1.100,- en € 1.200,-, hetgeen in overeenstemming was met zijn verklaring ter zitting dat hij (na aftrek van een inhouding) een Wajong-uitkering ontvangt van € 1.145,-. Daarmee had, en heeft, de man zijn verweer dat hij onvoldoende draagkracht heeft voor de door de vrouw verzochte kinderalimentatie voldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw haar standpunt dat de rechtbank op basis van onjuiste inkomensgegevens van de man de behoefte van [de minderjarige1] en de draagkracht van de man om in die behoefte te voorzien heeft vastgesteld op geen enkele wijze onderbouwd. Het had op de weg van de vrouw gelegen om -tegenover hetgeen door de man bij de rechtbank omtrent zijn inkomen naar voren is gebracht- haar kale stelling, dat voor het vaststellen van de behoefte en de draagkracht van de man niet enkel van een Wajong-uitkering moet worden uitgegaan, nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door het hof te informeren over de inkomenspositie ten tijde van hun samenleving. Overigens heeft de vrouw verzuimd de voor de vaststelling van de behoefte en haar draagkracht benodigde gegevens (zoals genoemd in het procesreglement) te overleggen. Verder heeft de vrouw haar standpunt dat de man zijn volledige draagkracht moet aanwenden voor [de minderjarige1] , zonder rekening te houden met zijn onderhoudsverplichting voor twee andere kinderen, niet onderbouwd.
5.4
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] hoger dient te zijn dan € 16,67 respectievelijk € 17,70 per maand. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
24 januari 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en M.A.F. Veenstra, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.