ECLI:NL:GHARL:2024:7146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.330.954
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over gezag en omgangsregeling in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van een minderjarige, geboren in 2016. De vader en moeder zijn in een conflict verwikkeld over de opvoeding en het gezag over hun kind. De rechtbank had eerder besloten dat de moeder alleen met het gezag belast zou worden, omdat de samenwerking tussen de ouders niet mogelijk bleek. De vader vaart zijn eigen koers en houdt geen rekening met de moeder en de minderjarige. De huidige omgangsregeling functioneert naar omstandigheden goed, en er zijn geen redenen om deze te wijzigen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De ouders zijn niet in staat om samen beslissingen te nemen, en de communicatie tussen hen is een belemmering voor gezamenlijk ouderschap. Het hof heeft geconcludeerd dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat wijziging van het gezag in het belang van het kind noodzakelijk is. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de huidige omgangsregeling te handhaven, omdat structuur en regelmaat belangrijk zijn voor de minderjarige. Het hof onderschrijft dit advies en benadrukt dat verdere wijzigingen in de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.954
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 554271 en 554807)
beschikking van 21 november 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Z. Taspinar.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 28 december 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een deskundigenbericht van [naam1] van 31 juli 2024;
  • een journaalbericht namens de vader van 27 augustus 2024;
  • een journaalbericht namens de moeder van 29 augustus 2024;
  • een journaalbericht namens de moeder van 17 oktober 2024 met producties;
  • een journaalbericht namens de vader van 18 oktober 2024 met producties.
1.3
Op 29 oktober 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het gaat in deze procedure in hoger beroep over de vragen of de ouders samen of de moeder alleen moet worden belast met het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2016, en welke zorg- dan wel omgangsregeling in het belang van [de minderjarige] is.
2.2
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 28 december 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.3
In die beschikking heeft het hof deskundige [naam1] verzocht een onderzoek in te stellen naar en te adviseren over de volgende vragen:
Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat [de minderjarige] buiten de strijd van partijen blijft?
Is de communicatie tussen partijen een belemmering om gezamenlijk vorm te geven aan het ouderschap?
Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van hun ouderschap zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst in overleg beslissingen omtrent [de minderjarige] kunnen nemen en dat zij in de toekomst in staat zijn om beiden aanwezig te zijn bij de overdracht tijdens de zorgregeling en bij overige voor [de minderjarige] belangrijke gebeurtenissen?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige] ? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
2.4
In het deskundigenbericht heeft de deskundige de vragen beantwoord, en de conclusies en aanbevelingen geformuleerd:

1. Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
De relatie tussen de partijen op ouderniveau is kwetsbaar en gekenmerkt door conflicten en verschillende overtuigingen over ouderschap. De transitie van ex-partnerschap naar gezamenlijk ouderschap is ernstig gestagneerd, en de hardnekkige patronen van vijandigheid en onenigheid moeten doorbroken worden om een constructieve toekomst voor beide ouders en hun kind te kunnen waarborgen. (…)
2. Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat [de minderjarige] buiten de strijd van partijen blijft?
Gezien de huidige staat van de ouderrelatie en de voortdurende conflicten, is het verbeteren van de ouderrelatie om [de minderjarige] buiten de strijd te houden niet haalbaar. De focus moet liggen op parallel solo-ouderschap met duidelijke scheidingen tussen de verantwoordelijkheden van de ouders en minimale communicatie. Dit biedt de beste kans om [de minderjarige] te beschermen tegen de negatieve effecten van de voortdurende ouderlijke strijd. (…)
3. Is de communicatie tussen partijen een belemmering om gezamenlijk vorm te geven aan het ouderschap?
De communicatie tussen partijen is momenteel een significante belemmering voor gezamenlijk ouderschap. Door een professional die tussen ouders staat, het opstellen van duidelijke zorg en opvoedingstaken en het beperken van directe communicatie, kan er gewerkt worden aan een constructievere aanpak die het welzijn van [de minderjarige] centraal stelt. (…)
4. Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van hun ouderschap zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst in overleg beslissingen omtrent [de minderjarige] kunnen nemen en dat zij in de toekomst in staat zijn om beiden aanwezig te zijn hij de overdracht tijdens de zorgregeling en bij overige voor [de minderjarige] belangrijke gebeurtenissen?
Parallel ouderschap met minimale communicatie is momenteel de meest haalbare oplossing. Dit zorgt voor minder stress en voorkomt directe confrontaties. Ouders moeten afzonderlijk aanwezig zijn bij overdrachten om spanningen te verminderen en het welzijn van [de minderjarige] te waarborgen. (…)
5. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige] ? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
Het onderzoek heeft ernstige zorgen aan het licht gebracht over de positie van [de minderjarige] tussen de strijdende ouders. Om zijn ontwikkeling en opvoeding te beschermen, is het noodzakelijk om structurele veranderingen in de communicatie en omgang tussen de ouders door te voeren en de naleving van gerechtelijke beschikkingen te waarborgen. (…)
Conclusies en Aanbevelingen
Het is helaas niet gelukt om een vorm voor de omgangsregeling te vinden die voor beide werkt. Beide ouders hebben een andere visie om het ouderschap in te vullen. Waar moeder zich wil richten op solo/parallel ouderschap (beide huishoudens geheel los van elkaar, met weinig communicatie of emotionele betrokkenheid tussen ouders) wil vader zoveel mogelijk samenwerken, overleggen en ervaringen delen met het kind en met elkaar. Ondanks dat de communicatie van hem met moeder niet constructief is lijkt hij daarop in te zetten. Moeder wil co-ouderschap en haar focus op [de minderjarige] richten en focus op haar eigen leven Vader wil zich richten op communicatie met moeder en zoveel mogelijk samendoen. Vader lijkt vanuit innerlijke overtuiging een solo ouderschap van moeder niet te accepteren en dat blijft tussen hen in de gesprekken op de voorgrond staan. Bijgaande antwoorden in de bijlage van ouders onderbouwen deze verschillende zienswijzen.
Het lijkt erop dat [de minderjarige] beschermd moet worden tegen de strijd tussen zijn ouders. Om dit te bereiken, komt de noodzakelijkheid naar voren om de communicatie tussen de ouders te beperken tot essentiële zaken en dit via gestructureerde kanalen te laten verlopen. Dit kan ervoor zorgen dat de strijd niet onnodig wordt aangejaagd. Daarnaast is het van belang dat ouders zich strikt houden aan de rechtbankbeschikkingen, zoals het verbod op contact met de andere ouder tijdens het verblijf bij een van hen.
Wat de rol van de rechter betreft, lijkt het belangrijk dat de rechter zorgvuldig beoordeelt of eenhoofdig gezag moet blijven in het licht van de huidige problematische communicatie en het voortdurende conflict.
Het is aan te bevelen dat zowel de ouders als [de minderjarige] baat kunnen hebben bij individuele professionele ondersteuning vanuit systemische/gezinstherapie. Dit kan hen helpen beter om te gaan met de huidige dynamiek en het welzijn van [de minderjarige] te waarborgen.
Gezag
2.5
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
2.6
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 23 mei 2023 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De rechtbank heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de ouders al veel hulpverlening hebben gehad tijdens de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , maar dat het de vader niet lukt om tot een vorm van samenwerking te komen. Gelet op de afwijzende houding van de vader ten opzichte van hulpverlening verwacht de rechtbank bovendien niet dat het contact tussen de ouders binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Daarbij is de vader niet in staat zijn eigen aandeel in de problemen te zien. Er heeft al discussie plaatsgevonden over medicatie voor [de minderjarige] , vakantie, inschrijving op een BSO en bij een sportvereniging. De rechtbank heeft verder overwogen dat er dan ook geen sprake is van een situatie waarbij de ouders gezamenlijk beslissingen zullen kunnen nemen over [de minderjarige] .
2.7
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het hof geadviseerd het gezag over [de minderjarige] bij de moeder te laten, nu de ouders niet in staat zijn om samen het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Er is veel hulpverlening ingezet, maar dit heeft tot onvoldoende verbetering geleid. Beide ouders zijn prima ouders, maar houden volgens de raad erg vast aan hun eigen opvattingen en manier van opvoeden. De vader lijkt hierin meer stelling te nemen, waarbij hij zich onvoldoende lijkt te realiseren dat bepaalde zaken niet afgedwongen kunnen worden.
2.8
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en het advies van de raad en overweegt dat de door de rechtbank omschreven feiten en omstandigheden nog steeds actueel zijn. Dit beeld blijkt ook uit het deskundigenrapport, waarin zelfs is te lezen dat [de minderjarige] moet worden beschermd tegen de strijd van de ouders.
Desgevraagd heeft de vader tijdens de mondelinge behandeling op 29 oktober 2024 erkend dat zijn berichten - die hij de afgelopen periode aan de moeder heeft verstuurd - (zeer) negatief van inhoud zijn, maar de vader heeft ook verklaard dat hij achter de inhoud van deze berichten staat. Volgens de vader uit hij op deze manier zijn frustraties, maar het hof is van oordeel dat de wijze van communiceren door de vader een constructieve samenwerking met de moeder in de weg staat. Daarnaast geeft de vader geen uitvoering aan de uitwisseling van informatie via een overdrachtsschrift, zoals door de GI is geadviseerd. De vader werpt in dit kader allerlei bezwaren op, maar stond tijdens de mondelinge behandeling niet open voor oplossingen. Daarbij komt dat de vader na de schorsing van de werking van de bestreden beschikking door dit hof (waardoor partijen weer samen waren belast met het gezag over [de minderjarige] ) zonder overleg met de moeder een bankrekening voor [de minderjarige] heeft geopend en hem heeft ingeschreven voor voetbal. Het hof is het, juist in deze situatie met een verstoorde communicatie en samenwerking tussen de ouders, niet eens met de vader dat hij dit zonder overleg met de moeder had mogen doen. Naar het oordeel van het hof vaart de vader een eigen koers zonder zich rekenschap te geven over wat dit voor gevolgen heeft voor [de minderjarige] en de moeder.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders en dat wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal daarom de beslissing dat alleen de moeder is belast met het gezag bekrachtigen.
Omgangsregeling
2.9
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.1
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd de huidige omgangsregeling te handhaven. Voor [de minderjarige] is structuur en regelmaat het belangrijkste. [de minderjarige] is aan deze regeling gewend en er zijn al heel wat wisselingen geweest. Meer wijzigingen zijn volgens de raad niet in zijn belang.
2.11
Het hof overweegt dat partijen in ieder geval sinds mei 2023 uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. [de minderjarige] is aan deze regeling gewend en het hof ziet in de door de vader aangevoerde ‘praktische’ argumenten geen aanleiding om de omgangsregeling te wijzigen. Tijdens het deskundigenonderzoek is het partijen ook niet gelukt om te komen tot een omgangsregeling die voor hen allebei werkt. Het ligt daarom voor de hand dat wijziging van de omgangsregeling leidt tot nieuwe bezwaren.
Het hof zal geen belmomenten vaststellen. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank op dit punt en neemt deze over. Het hof herhaalt de overweging van de rechtbank dat [de minderjarige] op enig moment op een leeftijd komt dat hij zelf met de vader in contact kan treden. Hiermee wordt nadrukkelijk niet bedoeld dat de vader, zonder in overleg met de moeder te treden, een mobiele telefoon aan [de minderjarige] kan geven. Partijen zullen hierover, hoe moeilijk dat ook is en waarschijnlijk met hulp van derden, in het belang van [de minderjarige] samen afspraken moeten maken.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 mei 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.