ECLI:NL:GHARL:2024:7142

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
200.346.136/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing en niet-ontvankelijkheid in verzoek voorlopige voorziening inzake omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, die de Indonesische nationaliteit heeft, verzocht om schorsing van de contactregeling tussen de vader en hun minderjarige kind, [de minderjarige1]. De vader, die in hechtenis zit, heeft een straf opgelegd gekregen voor het bezit en vervaardigen van kinderporno. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader en [de minderjarige1] één keer per vier weken contact mochten hebben onder begeleiding van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof oordeelde dat de rechtbank een gemotiveerde beslissing had genomen over de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking en dat de moeder niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Daarom werd het verzoek tot schorsing afgewezen. Daarnaast verklaarde het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om een voorlopige voorziening, omdat dit verzoek afhankelijk was van de schorsing die niet werd toegewezen. De beslissing van het hof is gebaseerd op de belangenafweging en de noodzaak om de contactmomenten tussen de vader en het kind zo snel mogelijk te laten plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.346.136/02 en 200.346.136/03
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548356)
beschikking van 21 november 2024 op het verzoek tot schorsing en tot het treffen van een voorlopige voorziening
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek,
en
[verweerder],
verblijvende in de [naam1] ,
verweerder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek houdende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en tot schorsing met producties, ingekomen op 23 september 2024, en
  • het verweerschrift tegen het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en tot schorsing en in de hoofdzaak met productie.
2.2
De zitting was op 7 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mr. K. Hagen;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2017 met elkaar gehuwd in Amersfoort. In de bestreden beschikking is - onder andere - de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 in [woonplaats1] (verder: [de minderjarige1] ). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige1] .
3.3
Bij beschikking van 31 mei 2024 is [de minderjarige1] voor de duur van een jaar, tot 31 mei 2025, onder toezicht gesteld van de GI.
3.4
De vader heeft uit een eerdere relatie een dochter, [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 in [woonplaats1] .
3.5
Op 3 november 2022 heeft de rechtbank - kort gezegd - de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
tot er over de voorlopige hechtenis van de vader is beslist
- de vader en [de minderjarige1] hebben (video)belcontact;
vanaf de afwijzing van het schorsingsverzoek voorlopige hechtenis
- iedere woensdag tijdens reguliere bezoekuren en tijdens de ouder-kinddagen hebben de vader en [de minderjarige1] contact met elkaar;
vanaf de schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis
- iedere woensdag en zondag van 10:00 tot 15:00 uur hebben de vader en [de minderjarige1] contact (onder voorwaarden zoals op neutraal terrein en onder begeleiding, etc.).
3.6
Op 10 mei 2023 is de vader veroordeeld voor het (gewoonte)bezit en vervaardigen van grote hoeveelheden kinder- en dierenporno. Hij is verminderd toerekeningsvatbaar geoordeeld en heeft een gevangenisstraf gekregen van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 5 jaar met bijzondere voorwaarden. De vader zit vanaf 2 augustus 2022 in hechtenis.
3.7
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepaald en vastgesteld dat de vader en [de minderjarige1] één keer per vier weken één uur contact hebben onder professionele begeleiding, waarbij de GI de regie heeft.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.8
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde zijn het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking voor zover het de contactregeling betreft en het verzoek van de moeder om bij wijze van voorlopige voorziening de vader de omgang met [de minderjarige1] te ontzeggen dan wel hem de zorgregeling met [de minderjarige1] te ontzeggen.
De vader voert gemotiveerd verweer.
Rechtsmacht en toepasselijk recht (in beide zaaknummers)
4.2
De moeder heeft de Indonesische nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. Gelet op het internationale karakter van de zaak is eerst aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om van het verzoek kennis te nemen en welk rechtsstelsel op de beoordeling van het verzoek van toepassing is.
Volgens artikel 8 van de Brussel IIbis Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd indien het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft op het tijdstip van het verzoek. Daarom heeft de rechtbank, naar het oordeel van het hof, terecht rechtsmacht aangenomen met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en is ook het hof in hoger beroep bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft het Nederlands recht toegepast. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof Nederlands recht zal toepassen.
Schorsing (zaaknummer 200.346.136/02)
4.3
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
Het hof gaat bij de beoordeling van dit schorsingsverzoek uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing.
4.4
Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat de rechtbank in zijn beschikking van 19 juli 2024 een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking. In de rechtsoverwegingen 3.9 en 3.10 van die beschikking maakt de rechtbank een belangenafweging en daaruit blijkt ook waarom de rechtbank van oordeel is dat de vader en [de minderjarige1] belang hebben bij onmiddellijke uitvoering van de beslissing. De rechtbank besluit die overwegingen bovendien met de opmerking dat de begeleide contactmomenten zo snel mogelijk moeten starten.
4.5
Omdat de rechtbank een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking kan deze alleen worden geschorst:
i) als de verzoeker feiten en omstandigheden heeft genoemd die na de uitspraak van de rechtbank zijn gebeurd of aan het licht zijn gekomen, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, of
ii) als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust.
4.6
Het hof zal het schorsingsverzoek van de moeder afwijzen omdat niet aan een van deze voorwaarden is voldaan. De moeder baseert haar verzoek op de stelling dat haar belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de vader bij de uitvoering van de bestreden beschikking. Voor een dergelijke belangenafweging is geen ruimte nu – zoals hiervoor onder 4.4 overwogen – de rechtbank de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft gemotiveerd.
Daarnaast heeft de moeder geen feiten en omstandigheden genoemd die zich na de uitspraak van de rechtbank hebben voorgedaan of aan het licht zijn gekomen en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken. Ten slotte heeft de moeder niet gesteld dan wel onvoldoende toegelicht dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust. Uit haar verzoekschrift en de toelichting namens moeder op de zitting is voor het hof duidelijk dat zij het inhoudelijk niet eens is met de beslissing van de rechtbank. Dat is echter geen reden voor schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking.
Voorlopige voorziening (zaaknummer 200.346.136/03)
4.7
Uit haar toelichting op haar verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening volgt dat de moeder slechts een voorlopige voorziening verzoekt voor het geval haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad wordt toegewezen. Nu het hof, zoals hiervoor overwogen, het verzoek tot schorsing zal afwijzen, is aan die voorwaarde niet voldaan en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot het geven van een voorlopige voorziening. Gelet hierop zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.

4.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.346.136/02:
wijst het verzoek van de moeder af;
in zaaknummer 200.346.136/03:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en E.H. Schijven-Bours en is op 21 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.