In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 11 juli 2023. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 oktober 2022, maar het Hof had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De belanghebbende diende op 2 augustus 2023 een verzetschrift in, maar dit werd pas op 9 april 2024 door het Hof ontvangen, wat buiten de termijn van zes weken viel die is vastgesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De belanghebbende voerde aan dat hij niet op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting en dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting niet correct was verzonden, maar dat dit niet leidde tot een ontvankelijkheid van het verzet. Het Hof concludeerde dat het verzetschrift te laat was ingediend en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was.
Het Hof verklaarde het verzet niet-ontvankelijk en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.