ECLI:NL:GHARL:2024:7100

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/50
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep wegens niet-betaald griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 11 juli 2023. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 oktober 2022, maar het Hof had het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet was betaald. De belanghebbende diende op 2 augustus 2023 een verzetschrift in, maar dit werd pas op 9 april 2024 door het Hof ontvangen, wat buiten de termijn van zes weken viel die is vastgesteld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De belanghebbende voerde aan dat hij niet op de juiste wijze was uitgenodigd voor de zitting en dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting niet correct was verzonden, maar dat dit niet leidde tot een ontvankelijkheid van het verzet. Het Hof concludeerde dat het verzetschrift te laat was ingediend en dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij niet in verzuim was.

Het Hof verklaarde het verzet niet-ontvankelijk en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/50
uitspraakdatum: 19 november 2024
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 11 juli 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 19 oktober 2022, nummer UTR 21/4822, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Blaricum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 11 juli 2023 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet is betaald. De uitspraak is op 13 juli 2023 aangetekend aan partijen verzonden (de begeleidende brief is abusievelijk 28 juni 2023 gedagtekend).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend, waarbij hij als correspondentieadres vermeldt ‘ [adres1] , [plaats1] ’ (hierna: [adres1] ). Het verzetschrift is gedagtekend 2 augustus 2023 en ter griffie van het Hof ontvangen op 9 april 2024. Op de enveloppe waarin het verzetschrift is verstuurd, is het poststempel
‘-8.IV.24 (…)’ geplaatst.
1.3.
Belanghebbende is uitgenodigd voor de behandeling van het verzet op een zitting van 6 juni 2024. De uitnodiging is naar [adres1] gestuurd. Belanghebbende heeft in reactie op de uitnodiging bij brief gedagtekend 2 juni 2024, bij het Hof binnengekomen op 5 juni 2024, verzocht om uitstel van de zitting. In dit uitstelverzoek vermeldt hij voor het eerst het adres [adres2] , [woonplaats] . Er bestaat geen “ [adres2] ” in [woonplaats] . Het adres [adres3] heeft dezelfde postcode ( [woonplaats] ) als de postcode die belanghebbende in zijn brief van 2 juni 2024 heeft vermeld en het Hof is daarom ervan uitgegaan dat belanghebbende [adres3] , [woonplaats] (hierna: de [adres3] ) heeft bedoeld.
1.4.
Het verzet is ter zitting van het Hof behandeld op 9 oktober 2024 te Arnhem. De heffingsambtenaar is met kennisgeving niet verschenen, belanghebbende is zonder kennisgeving niet verschenen. Blijkens het dossier is belanghebbende door de griffier van het Hof bij aangetekend verzonden brief van 1 augustus 2014 uitgenodigd voor de zitting op 9 oktober 2024 te Arnhem. De uitnodiging is gericht aan het door belanghebbende in zijn brief van 2 juni 2024 opgegeven (nieuwe) adres aan de [adres3] en is op 21 augustus 2021 retour ontvangen door het Hof. De retour gekomen enveloppe is voorzien van een sticker van PostNL met daarop vermeld ‘niet afgehaald’ als reden van retourzending. Blijkens een telefoonnotitie heeft de griffier van het Hof op 21 augustus 2024 met belanghebbende gebeld om het adres aan de [adres3] te verifiëren. De griffier heeft met belanghebbende besproken dat de uitnodiging nogmaals – ditmaal niet aangetekend – naar dat adres zou worden verzonden en heeft daarbij aan belanghebbende de datum, tijd en locatie van de zitting doorgegeven. Op 21 augustus 2024 is de uitnodiging niet aangetekend naar de [adres3] verzonden.

2.Gronden van het verzet

Belanghebbende heeft in het verzetschrift aangevoerd dat hij niet op de juiste wijze is uitgenodigd voor de zitting van de Rechtbank en verder, dat de WOZ-waarde te hoog is beschikt.

3.Beoordeling van het verzet

Uitnodiging voor de zitting
3.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:38 van de Awb, dient de griffier bij terugontvangst van een aangetekend stuk – in dit geval de uitnodiging voor de zitting op 9 oktober 2024 – te verifiëren of de belanghebbende op de dag van de verzending of uiterlijk een week daarna in de basisregistratie personen (hierna: de BRP) stond ingeschreven op het op het stuk vermelde adres. Uit onderzoek van het Hof is komen vast te staan dat belanghebbende gedurende het hoger beroep onafgebroken ingeschreven heeft gestaan op het adres aan [adres1] . Dit is niet het adres waarnaar de uitnodiging op 21 augustus 2024 niet-aangetekend is verzonden. De uitnodiging is verzonden naar het in de stukken en telefonisch op 21 augustus 2024 – de dag van de verzending – door belanghebbende opgegeven adres aan de [adres3] . Het is door het Hof niet meer vast te stellen of de griffier bij terugkomst van de aangetekend verzonden uitnodiging de BRP heeft gecontroleerd, of dat hij direct is overgegaan tot telefonisch contact met belanghebbende over het adres. Ook in het geval de BRP destijds niet is gecontroleerd en daarmee de voorschriften van artikel 8:38 Awb niet zijn nageleefd, verbindt het Hof hieraan geen gevolgen. Het Hof motiveert dit als volgt. Artikel 8:38 van de Awb strekt ertoe dat een griffier alles in het werk stelt om ervoor te zorgen dat een stuk door een geadresseerde partij tijdig wordt ontvangen. In dit geval heeft belanghebbende schriftelijk in zijn brief van 2 juni 2024 en telefonisch op de dag van verzending van de uitnodiging voor de zitting, een correspondentieadres doorgegeven aan het Hof dat afwijkt van de vermelding in de BRP. Een telefonische controle van het toezendadres bij een partij zelf is naar het oordeel van het Hof tenminste even zorgvuldig als de wettelijk voorgeschreven controle van het adres in de BRP. Het in weerwil van het door belanghebbende opgegeven en telefonisch bevestigde correspondentieadres versturen van de uitnodiging naar een adres vermeld in de BRP, voldoet niet aan de strekking van artikel 8:38 Awb. Het Hof overweegt ten slotte, dat tijdens het telefoongesprek de plaats, datum en het tijdstip van de zitting aan hem zijn meegedeeld, zodat hij ook zonder de schriftelijke uitnodiging op de hoogte was van plaats, datum en tijdstip van de zitting.
Tijdigheid verzet
3.2
Op grond van artikel 8:55, tweede lid, juncto artikel 6:7, van de Awb, moet een verzetschrift worden ingediend binnen zes weken na de voorgeschreven bekendmaking van de uitspraak. Ingevolge artikel 6:9 Awb is het verzet tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3.3
De uitspraak van het Hof waartegen het verzet is gericht, is aangetekend aan belanghebbende verzonden op 13 juli 2023 en daarmee bekendgemaakt. De termijn voor indiening van een verzetschrift eindigde daarom op 24 augustus 2023. Het verzetschrift is ver daarbuiten, namelijk pas op 9 april 2024 bij het Hof binnengekomen. Gelet op het poststempel op de enveloppe van 8 april 2024 (‘-8.IV.24 (…)’) moet als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat het verzetschrift op die dag ter post is bezorgd. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het verzetschrift (veel) eerder, en uiterlijk op 24 augustus 2023, ter post heeft bezorgd. De omstandigheid dat het verzetschrift binnen de verzetstermijn is gedagtekend, acht het Hof in dit kader niet voldoende. Dit betekent dat het verzetschrift te laat is ingediend.
3.4
Belanghebbende heeft in de stukken niet aangevoerd waarom hij het verzetschrift te laat heeft ingediend. Hij is evenmin ter zitting verschenen om daarvoor een verklaring te geven. Het Hof concludeert dat belanghebbende niets heeft aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hij met de te late indiening van het verzetschrift niet in verzuim is geweest.
3.5
Gelet hierop moet het verzet niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.6.
Het Hof stelt, ten overvloede, vast dat belanghebbende niet heeft aangevoerd waarom hij het griffierecht in hoger beroep niet heeft betaald. Gelet daarop is er geen grond voor het oordeel dat belanghebbende op dat punt niet in verzuim is geweest. Het verzet slaagt ook om die reden niet.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. R.A.V. Boxem, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 19 november 2024 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (V.F.R. Woeltjes)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.